‘aen Jesus vloyende beken gheleydt haren rooden mont.’ Jezus' wonden zijn daar de versterkende wijn die het ‘herte conforteren’. Zoo zullen de vijf wonden Christi in ons lied het vomitief zijn, dat de ziel uit het lichaam trekt.
Dat het Latijnsche woord door de afschrijvers verknoeid is, is geen zeldzaamheid. Het Latijnsche referein van het lied, door Dr. Knuttel aangehaald op blz. 218 ‘wordt op alle denkbare wijzen gespeld’. Vooral de v en de f wisselen meermalen, o.a. in violette (Knuttel, bl. 295) en fiolette (Knuttel bl. 208, 269; fiolen bl. 318).
Is mijne gissing juist, dan is dit ‘vomatief’ zeker een opmerkelijk staaltje van wansmaak in het geestelijk lied. ‘De ziel doen braken’ vindt men ook in De Graef's Treur-blij-eind Spel Alcinea of stantvastige Kuysheydt van 1671:
Wel aen Tyran, dit stael zal braecken doen de ziel
‘De ziel braken’ voor sterven vindt men bij Rotgans, Willem III 1.10 Hier zijgt matroos gewondt, zijgt neer, en braakt de ziel, verder bij Geulincx, Hooftdeuchden 192, De Meijer, Gramsch. 49 en Feitama Telem. 179. Kiliaen geeft: siel-braecken .j. doodbraecken, agere animam, sub agone iacere: volgo: agonizare; en siel-braeckinge: luctamen spiritus extremi in homine animam iam agente. De uitdrukking zal wel ontleend zijn aan Vergilius, Aen. 9,349 animam vomere. Vóór hem zegt Lucretius 6,828 vitam vomere, waaraan wellicht de proleptische uitdrukking doodbraken zijn ontstaan dankt, die wij vinden in Psalm 88 vers 16: vander jeucht aen ben ick bedruckt ende doot-brakende, waar de Vulgata vertaalt sum in laboribus, Beza sum moribundus, de Septuagint εἰμι ἐν κόποις, terwijl het hebreeuwsche woord beteekent wegstervende.
Rotterdam.
j. van der valk.