bestaande verband tussen de verzen wordt verbroken, daargelaten nog dat er in het oorspronkelik niets is dat faelgen veronderstelt. De moeilikheid verdwijnt, als men bedenkt dat in Troyen zelf een rijm met helme (de -n is van de afschrijver) te vinden is, vgl. vs. 32982 vlgg.:
Ic sachter om op dat velt
Ende seer hoghe stuven die mclme
Nu is het in dit handschrift een uiterst gewoon verschijnsel dat een Mndl. woord op de ene plaats ongerept wordt gelaten, op de andere tot onherkenbaarwordens toe verminkt. Daar nu helme blijkens Benoit's tekst vaststaat, en elders in ons gedicht melme daarop rijmt, ligt het, dunkt mij, voor de hand, ook hier te lezen:
Versament sijn [si] daer alle die scaren
Die ierst versceiden waren:
Daer mocht men stuven sien die melme.
So vele scilde, so vele helme
Ten was nie man die ghesien conde
Misschien ontbreekt er nog een kleinigheid aan, maar de hoedanigheid van het handschrift gedoogt nauweliks, elk woord en de plaats van elke regel met zekerheid te bepalen, en al zou de Franse tekst aan de ene kant pleiten voor een oudere volgorde 10892, '93, '91, '90, aan de andere kant begunstigt hij evenzeer het behoud van de volgorde in het handschrift. Het voorafgaan van het objekt (so vele scilde, so vele helme) aan het vb. (ghesien) lijkt mij geen ernstig bezwaar, te minder waar in 't Fransch hetzelfde het geval is. Wie de artikelen van Dr. Verdam gelezen heeft, zal zich over de sterke verandering die de afschrijver in vs. 10890 aangebracht heeft niet verbazen.
Als steun van mijn gissing kan nog dit worden aangevoerd, dat er van het breken van maliën op deze plaats nog geen sprake kan zijn, daar de aankomst van nieuwe hulptroepen