Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 29
(1910)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |||||||||||
Hollando-RussicaGa naar voetnoot1).VIII. Holl. woorden in Midden-Rusland.Behalve het woord borstrok, dat in sommige goevernementen van Midden-Rusland (Tambov, Rjazan, enz.) voortleeft als bóstrok, bóstrak (z. Holl. Zee- en Scheepst. in het Russ. i.v. Borstrok), schijnen er ook nog enkele andere Holl. woorden bewaard te zijn gebleven in die streken. In het 76ste deel van den Sbornik der afdeeling van Russische taal en letterkunde der K.A.v.W. (St. Petersburg, 1904) staat een uitvoerige studie van den heer Chalanskij over de volksdialekten van het goevernement Kursk (Narodnye govory Kurskoj gubernii) met op blz. 18-24 een lijstje van zeldzame woorden en uitdrukkingen, dat aangevuld wordt door een dergelijke lijst van plaatselijke woorden op blz. 361-378. In de laatste komt een woord kanbój voor met de beteekenis: šum, gvalt, skandal (lawaai, alarm, schandaal), dat zonder twijfel het Holl. konvooi is. Immers ditzelfde kanbój met een afgeleid adj. kanbójnaj vermeldt ook de heer Tichanov in zijn studie over het dialekt van Brjansk (goevernement Orel), die in hetzelfde deel van den Sbornik is geplaatst (Brjanskij govor, blz. 50), terwijl hij beide woorden verklaart met: konvoj, konvojnyj. Nu is een van de beteekenissen van het uit Holl. konvooi overgenomen Russ. konvój: bewaking bij een arrestant; en evenzoo beteekent konvójnyj: soldaat, met die bewaking belast, z. Holl. Zee- en Scheepst. in het Russ. i.v. Konvooi. Het ligt voor de hand, dat uit deze politietermen gemakkelijk het begrip: alarm kon ontstaan, wanneer men bedenkt, dat woorden als: wacht, politie, heel vaak als alarmkreten gebezigd worden. Zoo bv. ook in het | |||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||
Russisch: karaúl, dat evenals konvój geen oorspronkelijk Russisch (maar Turksch) woord is, waardoor dergelijke begripsovergangen natuurlijk nog gemakkelijker plaats vinden. In hetzelfde opstel van den heer Tichanov over het dialekt van Brjansk, nl. in het woordenboekje, dat blz. 33-111 beslaat, vindt men nog een paar woorden van Hollandschen oorsprong.
| |||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||
In de eveneens in dit deel van den Sbornik voorkomende studie van den heer Budde over de dialekten van de goevernementen Tula en Orel, waarbij op bladz. 113-144 een alphabetische lijst van woorden, vond ik geen Hollandsche ontleeningen. | |||||||||||
IX. Holl. woorden in het Wolgagebied.Behalve de in Tijdschrift XXVIII, blz. 213 genoemde in Astrachan gebruikelijke termen komen in mijn Holl. Zeeen Scheepst. in het Russ. de volgende Holl. woorden voor, die in het Wolgagebied en het Oosten van Rusland gebezigd worden: het ww. dréjfit' met de overdrachtelijke beteekenis van: versagen, zich terugtrekken, van iets afzien, geen voet bij stuk houden, uit Holl. drijven; de merkwaardige hybridische samenstelling žirbák uit Russ. žir (vet) en Holl. bak als benaming voor den bak, dien de breeuwers bij den arbeid aan hun gordel hebben hangen, en waarin het vet zich bevindt, waarmee zij het werk in de naden smeren; lópyr' met de eenigszins afwijkende beteekenis van: schinkel, dik, kort touw met blokken, uit Holl. looper (touw door de blokken van een takel geschoren); lócman met de beteekenis van: schipper, scheepskapitein, uit Holl. loodsman; mántyr' uit Holl. mantel; škiv, dat op de Wolga blok of spil beteekent, uit Holl. schijf (schijf in een blok); ten slotte een groot aantal vormen, waarin het Holl. woord barghout of barkhout voortleeft op de Wolga, haar zijrivieren en in het heele N. en O. van Rusland. Nu vindt men in het meermalen genoemde 76ste deel van den Sbornik der afdeeling van Russische taal en letterkunde der K.A.v.W. ook een dialektwoordenboekje van het goever- | |||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||
nement Wjatka door den heer Zelenin. Merkwaardig voor ons zijn daarin de woorden:
| |||||||||||
X. Holl. woorden in het goevernement Novgorod.De Russen hebben van de Hollanders eenige benamingen van kleedingstukken en onderdeelen daarvan overgenomen, z. Tijdschr. XXVIII, blz. 208. Sommige, zooals brjúki uit Holl. broek, lif uit Holl. lijf, zijn algemeen Russisch geworden. Een woord als zjudvéstka uit Holl. zuidwester is natuurlijk alleen bij zeelui gebruikelijk. Andere benamingen daarentegen komen slechts hier en daar in dialekten voor: buzurúnka uit Holl. boezeroen in | |||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||
Archangel en Olonec; bastrók, bóstrak, bóstrik, bóstrog, bostróg, bostróka, bostrók, bóstrok, bostrúk, bostrjúk, bóstrjuk, vóstrik, vostrjúk, allemaal vormen uit Holl. borstrok, waarvan de meeste in Archangel, enkele (bóstrak, bóstrok) ook in Midden-Rusland bekend zijn. In het goevernement Novgorod nu, waardoor de weg liep, waarlangs de Hollanders in de zeventiende eeuw van Riga naar Moskou trokken (z. bv. J.J. Struys in zijn reisbeschrijving van Moskovië, blz. 128 vlgg.), leeft ook nog een benaming van een Holl. kleedingstuk voort. Prof. Uhlenbeck heeft eenige jaren geleden de redactie van het Woordenboek der Russische Taal van de K.A.v.W. hierop gewezen en ik vermeld het hier dan ook maar alleen voor de volledigheid nl. žúrka uit Holl. jurk. Dit žúrka wordt verklaard met: korotkoe ženskoe plat'e napodobie kurtki (kort vrouwenkleedingstuk, soort jak). Merkwaardig is, dat de Russen in dit žúrka wegens de laatste lettergreep -ka een verkleinwoord zijn gaan zien en er daarom een vorm žúra naast kennen, eveneens met de beteekenis: korotkoe ženskoe verchnee plat'e (kort bovenkleedingstuk voor vrouwen). Wat de verbreiding van deze woorden aangaat: žúrka staat in het Woordenboek der Akademie opgegeven voor de distrikten Bělozersk en Kirilov, žúra voor het distrikt Novgorod van het goevernement Novgorod. In het 77ste deel van den Sbornik (St. Petersburg, 1904) vindt men een speciale studie over het dialekt van het distrikt Novgorod (Osobennosti govora Novgorodskago uězda Novgorodskoj gubernii) van de hand van den heer Solov'ev. Van blz. 24 tot blz. 60 geeft de schrijver een woordenlijstje met een aantal lexicologische bijzonderheden, waarin žúra of žúrka niet worden genoemd en ik verder ook geen Hollandsche ontleeningen kan aanwijzen, met uitzondering van de volgende. Op Nosorýga, dat verklaard wordt: šutočnoe nazvanie čelověka s bol'šim, širokim nosom (schertsende benaming van een mensch met een grooten, breeden neus), staat verder de opmerking: čelověka s dlinnym nosom nazyvajut ‘rul'’ (een mensch met een langen neus | |||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||
noemt men ‘rul'’). Dit rul' berust op een vergelijking en is hetzelfde woord als het algemeen gebruikelijke Russ. rul' (oudtijds rur, z. Holl. Zee- en Scheepst. in het Russ. i.v. Roer) uit Holl. roer. Dat deze vergelijking meer bij de Russen voorkomt, blijkt uit een plaats bij Stanjukovič in het eerste deel zijner Morskie Razskazy (Marineverhalen), waar op blz. 475 sprake is van een zekeren Stepan Dmitrievič ‘s krasnym ot zagara, ugrevatym neprivlekatel'nym licom, sredi kotorago, slovno rul', torčal dlinnyj, neukljužij nos’ (met een roodverbrand, puistig, onaantrekkelijk gezicht, te midden waarvan als een roer een lange, plompe neus uitstak). Op het bij Dal' voorkomende Novgorodsche woord škon, Holl. spon, is reeds Tijdschr. XXVIII, blz. 214 gewezen. | |||||||||||
XI. Holl. namen van gewassen in het Russ.In het bekende werk van Cornelis de Bruin: Reizen over Moskovie door Persie en Indie (Amsterdam, 1714) is het achtste hoofdstuk gewijd aan een Beschrijving der Gewassen, Aerdvruchten, Lusthoven, Vijvers, en andere dingen, waer in de Russen vermaek scheppen. Wij lezen daar op blz. 36a het volgende: ‘Knollen zyn'er van veelerhande soorten: roode kool, door de overzeesche natien voor eenige jaren daer gebragt, nu mede overvloedig; gelyk de bloemkool. Men vint ook Aspersies en Artichokken, maer niet dan by de overzeesche natie. Zoo is het ook gelegen met de Artichokken onder de aerde. Van ons hebbenze ook gekregen geele, witte, en roode wortels, of peen en karoten, die ze overvloedigh hebben voortgezet, nevens salade, waer van de Russen voor dezen niets hebben geweten. Dogh nu makenze daer werk van. Zoo is het ook met de sellery.’ Van de hier genoemde gewassen is vermoedelijk een enkele Holl. benaming in het Russ. blijven voortleven.
Artisjok luidt in het Russ. evenzoo: artišók met de adj. | |||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||
artišókovyj en artišóčnyj. De vorm van het Russ. woord staat dichter bij den Holl. vorm van dit oorspronkelijk Arabische woord (z. Dozy, Oosterlingen en het Ned. Wdb.) dan bij die in andere Europeesche talen: Ital. articiocco, Fr. artichaut, Eng. artichoke, Hgd. artischoke (Nebenform des 17 Jhrhs. ist Artschoke. Kluge).
Een zekere ontleening aan Holl. selderij is Russ. sel'deréj, sel'deréja met het adj. sel'deréjnyj. Dit Russ. woord kan blijkens zijn d niet anders dan van de Hollanders zijn overgenomen (Hgd. sellerie, Eng. celery, Fr. céleri, Poolsch seler, enz.).
Aan het slot van deze overgenomen benamingen van gewassenGa naar voetnoot1) moge een kleine aanvulling en verbetering van de in Tijdschr. XXVIII, blz. 206 genoemde Holl. namen van vruchten in het Russ. plaats vinden. Onder Abrikoos vermeldde ik den slechts bij Dal' voorkomenden bijvorm van Russ. abrikós, n.l. aprikós, ‘die òf rechtstreeks van Hgd. aprikose afstamt òf, wat mij wegens de laatste letter waarschijnlijker voorkomt, slechts door dit Hgd. woord beïnvloed is.’ De volgende plaats bij Cornelis de Bruin wijst er op, dat ook Russ. aprikós waarschijnlijk rechtstreeks van Holl. oorsprong is en wij dus geenerlei Duitschen invloed behoeven aan te nemen. De plaats staat in de beschrijving van Astrakan op blz. 88b en luidt: ‘My in de volgende dagen verledigende om de buitenplaetsen te bezichtigen, bevond ik dat de meeste tuinen bestonden in wyngaerden, en eenige vruchtboomen, dragende Appels, Peeren, Pruimen, en Aprikozen, dogh maer gemeen en niet roemens waerdigh’. Verder vond ik in het onlangs verschenen vierde deel van den derden druk van Dal's woordenboek een merkwaardig verbasterden bijvorm van het in Tijdschr. XXVIII, blz. 207 genoemde Russ. kružapel' uit Holl. kruisappel, nl.: skryžapel', verklaard met: razbor jablok (soort van appelen). | |||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||
XII. Nog eenige Holl. namen van visschen, enz. in het Russ.Ga naar voetnoot1).Loodsman of loodsmannetje, makreelachtig zeevischje, van 20-30 cM., gezel en vriend van den haai, dat als deze om het afval de schepen in den oceaan volgt. Zie bv. de afbeelding no 190 in het meergenoemde werk van Cornelis de Bruin, Reizen over Moskovie, enz., waar men op blz. 352a leest (de schrijver bevindt zich aan de Malabaarsche kust bij Mangeloor): Aen het visschen zynde, kregen wy ook veele wel gevoede visschen, waervan veele eenen voet lang waren, zynde een soort van zeebaerzen, daer ze heel naer gelyken. De zeeluiden noemen ze Lootsmannekens. Over hun lichaem hebben ze bruin blaeuagtige strepen eenen vinger breet heen loopen. Digt aen den staert zyn ze byzonder smal. Zy houden zich gestadigh by het roer van 't schip, waer ontrent wy ook dikwyls Hajen vernamen, die geen vyantschap tegen deze visjes voeren, maer in tegendeel groote gemeenzaamheit met hun houden’. In het Russ. heet dit vischje evenzoo locman uit Holl. loodsman. Bij Dal' vindt men: Locman ili vožak, ryba Centronotus, iduščaja obyčno vperedi ili bliz akuly (Locman of wegwijzer, visch Centronotus, gaande gewoonlijk voor of in de nabijheid van een haai). Zoowel dus in dezen vischnaam als in de gewone beteekenis van loods (z. Holl. Zee- en Scheepst. in het Russ. i.v.) leeft het Holl. woord loodsman in Russ. locman voort.
Oester. Het Russ. woord voor oester: ústrica, ostrea edulis, gaat, hoe echt Russ. het er met zijn suffix -ica ook uit moge zien, op Holl. oester of liever op den plur. oesters terug. In werken uit den tijd van Peter den Groote en door hem gedecreteerd vindt men meer dan eens den pluralis ustersy d.i. Holl. oesters. Zoo bv. in het tarief van het Reglement voor de Koopvaardij (Torgovyj Morskoj Ustav) op blz. 15: ustersy | |||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||
svěžie i solenye (versche en gezouten oesters). Op dezelfde bladzijde leest men: čtob kak korabelščiki, tak i štjurmany, i matrozy, nederzalib .... s korablei .... prodavat' .... tonkoi i tolstoi porcelinoi i glinjanoi posudy .... olivok, ančovesovGa naar voetnoot1), kalbasov .... ustersy (zoowel de schippers als de stuurlui en matrozen moeten het niet wagen .... van de schepen .... te verkoopen .... fijn en grof porceleinen en aarden vaatwerk .... olijven, ansjovis, worsten .... oesters). De Russ. plur. ustersy heeft als sing. usters; een aantal dergelijke Russ. singulares uit Holl. plurales op s staan vermeld in den noot bij het art. Kraag in de Holl. Zee- en Scheepst. in het Russ. Van den Russ. plur. ústersy heeft men nu een meer Russisch klinkend ústricy gemaakt, waarvan de sing. luidt ústrica, dat er uitziet als een echt Russ. woord met het suffix -ica. Ongeveer op dezelfde manier zijn uit de Holl. plurales broekings en mamierings de Russ. singulares brjúkanec en mámerínec ontstaan, die er eveneens met hun suffix -ec als echt Slavische woorden uitzien, z. Holl. Zee- en Scheepst. in het Russ. i.v.
Sprot. De in den derden druk van het vierde deel van Dal' voorkomende plur. šproty als vischnaam (to že čto kil'ki), zal wel eer ontleend zijn aan Holl. sprot dan, zooals daar staat aangegeven, aan Duitsch sprotten. | |||||||||||
XIII. Nog eenige Holl. namen van stoffen in het Russ.Ga naar voetnoot2).Sits, gedrukt of gebloemd katoen. Russ. sítec nabivnoe, uzoročnoe chlopkovoe polotno (gedrukt, gebloemd katoen). Afgeleid adj. is sítcevyj, sitsen, van sits. Dal' geeft naast sítec een bijvorm sítca in de beteekenis van: sitcevyj sarafan (sitsen | |||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||
vrouwenkleed), en verder met dezelfde beteekenis de dialektische afleidingen sítnik (in Archangel), sítcóvik (in Perm), terwijl hij het van sítec gevormde verkleinwoord sítčik vermeldt in het citaat: sítčikom podbito, šolkom pokryto (met sits gevoerd, met zij bedekt). Russ. sítec kan slechts aan Holl. sits zijn ontleend, terwijl daarentegen Poolsch cyc uit Duitsch zitz is overgenomen. In Dal' staan deze woorden zonder onderscheid naast elkaar.
Tijk, overtrek van beddegoed. Russ. tik, kosonitnaja, polosataja portjanaja tkan', na periny, tjufjaki ipr. (scheefdradig, gestreept linnen weefsel, voor peluwen, matrassen, enz.). Hierbij het afgeleide adj. tíkovyj. | |||||||||||
XIV. Holl. namen van drinkgerei in het Russ.In de Holl. Zee- en Scheepst. in het Russ. staan een paar Holl. benamingen van inhoudsmaten voor vochten, die in het Russ. zijn overgegaan, nl.: Russ. ánker met het diminutivum ánkerok, ontleend aan Holl. anker (wijnmaat, wijnvaatje); en het in Archangel gebruikelijke diminutivum kardélka, kartélka uit Holl. kardeel, karteel (inhoudsmaat voor vochten, traanvat). Hierbij sluiten zich de volgende benamingen van drinkgereiGa naar voetnoot1) aan.
Roemer, wijnglas (... maar de heldere wijn moest schijnen in een' doorlichtigen roemer. Potgieter). Russ. diminutiefformatie rjúmka, dat in Dal' verklaard wordt: zastol'nyj, bolěe stekljannyj sosudec, na nožkě, dlja vodki ili vina (tafelvaatwerk, gewoonlijk van glas, op een voet, voor brandewijn of wijn). Russ. rjúmka is niet, zooals bij Dal' staat, uit Duitsch römer, maar uit Holl. roemer. Van Russ. rjúmka is een nieuw diminutivum rjúmočka gevormd; afgeleid adj. is rjúmočnyj. Zonder | |||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||
diminutiefuitgang vinden wij het Holl. woord in Russ. rjúmščik, vervaardiger van roemers, en in het augmentativum rjúmišča, bokaal.
Schaal, drinkschaal, wijd drinkglas, bokaal. Uit schalen en schaaltjes dronk men op elkaars gezondheid, zooals men bv. op tal rijke plaatsen kan vinden in het verhaal van de ambassade van Koenraad van Klenk naar Moscovië in 1675 en 1676, beschreven door een lid van het gezantschap, Balthazar Coyet. Zoo heet het ald. op blz. 12 van den pristaaf, den ambtenaar, die het gezantschap van Archangel naar Moskou moest begeleiden en verzorgen: ‘Daar na wierd hij, zijn Vertaalder Spaats, en een Kapitein van de Streltsen, Anthon Lukianowits genoemt, die ons dagelijks zouden verzorgen, met alderhande drank van sterke wateren onthaalt, daar mee men malkander in schaaltjes tot verscheide malen, op de gezontheit van de groote Zaar, en van verscheide grote Heeren in Ruslant toedronk’. Vgl. ald. blz. 16: ‘De Brengers wierden met verscheide schaaltjes met brandewijn vereert’. Onder de geschenken van den tsaar aan den gezant en zijn gevolg komen op blz. 18 voor: ‘Zes Schalen dubbelde Brandewijn .. Achtenveertig Schalen dubbelde Brandewijn .. Hondert Schalen Brandewijn .. Zesenveertig Schalen Brandewijn’. De Russen hebben dit woord overgenomen in het diminutivum škálik, schaaltje, waarnaast ook škáỉčik. De verklaring bij Dal' luidt: kabačnaja měra vina, kosuška (wijnmaat in herbergen, 1/4 stoop). De pluralis škáliki is volgens Dal' in Smolensk gebruikelijk met de beteekenis: kabak, město prodaži vodki škalikami (kroeg, verkoopplaats van brandewijn in schaaltjes). Afgeleide adj. van škálik zijn škálikovyj en škáličnyj; zonder diminutiefuitgang is het adj. škál'nyj. Ook in een geheel andere beteekenis hebben de Russen het woord schaal aan het Holl. ontleend, nl. in den vorm škalo of, zooals Dal' heeft, škali, de schalen (stukken hout ter versterking) van een mast of ra, z. Holl. Zee- en Scheepst. in het Russ. i.v. | |||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||
Stoop, vochtmaat van 2½ Liter, voorheen in gebruik (... gulden stoopen ontvangen alreê den weelderigen drank. Potgieter). Russ. stopá, bol'šoj stakan rastrubom, osob. serebrjannyj (groot glas met verbreeding, inzonderheid van zilver). Dal' citeert hierbij den volgenden zin: V naše vremja v morskom korpusě kvas k stolu podavali v stopach (in onzen tijd diende men in het marinekorps kwas op tafel in stoopen). Van stopá afgeleid zijn de diminutiva stópka en stópožka, stakan, kružka, čarka, bokal (glas, kan, schaal, bokaal); hierbij de adj. stópkovyj en stópočnyj, terwijl van stopá afgeleid zijn de adj. stópnyj en stopovój; ten slotte geeft Dal' nog het diminutivum stopúška met dezelfde beteekenissen als stópka, stópočka. Ook het Litausch kent een subst. stópa of stuopa, waarnaast men bij Kurschat vindt de woorden: stopka, stópis, stop̀kas; als beteekenis geeft deze: das Stof, ein Flüssigkeitsmass, etwa ein Quart. Wiedemann (naar Schleicher) heeft in het woordenboek van zijn Handbuch der Lit. Sprache: stuopa, stuopas, stof (flüssigkeitsmass), humpen. De Litauers hebben het woord uit het Nederduitsch. | |||||||||||
XV. Nog eenige andere Holl. ontleeningen in het Russ.Ga naar voetnoot1)Schroef. Russ. ščurúp, vint, narěznoj gvozd', kotoryj ne zabivaetsja, a vvertyvaetsja (schroef, nagel met insnijdingen, die niet ingeslagen, maar ingedraaid wordt). Daarnaast geeft Dal' de vormen: ščurúpec, ščurúpik, ščurúpiška, ščurúpišča; afgeleid is verder het adj. ščurúpnyj en het ww. ščurúpit', dat meestal voorkomt in de composita priščurúpit', zaščurúpit', privernut', ukrěpit' ščurupom, prinvintit' (aandraaien, vastzetten met een schroef, aanschroeven). Dit ww. ščurúpit' zou ook direct uit het Holl. ww. schroeven overgenomen kunnen zijn. Wat den vorm van Russ. ščurúp uit Holl. schroef betreft: de Russen hebben de moeilijke beginklankverbinding schr verlicht door | |||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||
epenthesis van u (spr.: oe), denzelfden klank van de tweede lettergreep, die daar onder het volle accent staat uit den eenigen klinker in het Holl. woord; de p uit f (of v, indien ščurúpit' uit schroeven) vergelijke men met dergelijke gevallen in Russ. konopátit', hoogstwaarschijnlijk uit Holl. kalefaten, en Russ. palúndra, polúndra uit Holl. van onderen, z. Holl. Zeeen Scheepst. in het Russ. op deze woorden. Evenals bout (oogbout, ringbout, spijlbout, enz.), nagel, spijker, spijl en dergl. is ook het woord schroef in het Russ. overgegaan, en evenals het ww. draaien vermoedelijk ook schroeven, z. al deze woorden in het meermalen geciteerde werk.
Slagboom. De Russen hebben het Holl. woord boom in de beteekenis van: sluitboom van een haven, overgenomen in de vormen bom en bon, waarvan de laatste meer gebruikelijk is dan de eerste. In Archangel is verder een pluralis bóny bekend met de beteekenis van: lěsnye ploty (houtvlotten), dat ook aan Holl. boomen ontleend moet zijn, z. Holl. Zee- en Scheepst. in het Russ. i.v. Boom. Behalve op het water zijn bovengenoemde vormen bom of bon ook gebruikelijk in het algemeen voor een slagboom op een weg, vgl. Winschooten, Seeman, blz. 31 i.v. Boom: een slagboom, daardoor men de weegen en passen afsluit. Nu geeft Dal' in zijn woordenboek als synoniemen bij de verklaring van bom, bon in die algemeene beteekenis behalve het gewone Russ. zastava ook de woorden: šlagbaum, šlagbon, šlambov. Het eerste is natuurlijk het Duitsche schlagbaum, maar in de beide andere woorden leeft Holl. slagboom ongetwijfeld voort: šlambov is uit Holl. slagboom verbasterd ongeveer op dezelfde manier als Russ. vymbovka uit Holl. windboom, waarover Holl. Zee- en Scheepst. in het Russ. i.v.
Stellage, stelling, steiger, vgl. Winschooten, Seeman, blz. 290: een stelling beteekend bij de timmerlieden een stellaadje, eenige planken, die gesteld sijn, om daar op te doen haar werk. Russ. plur. tantum steláži, podmostki, lěsa (stellage, | |||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||
stelling). In den derden druk van Dal' wordt terecht betwijfeld, of het woord uit het Fr. is, maar evenmin is Duitsch stellage het oorspronkelijke woord, daar Duitsch st in het Russ. št zou moeten luiden. Met vele andere timmermanstermen (voorkomend in de Holl. Zee- en Scheepst. in het Russ.) is ook dit woord een Holl. ontleening.
Turf. Naast Russ. torf (evenzoo Poolsch torf) uit Duitsch torf komt ook voor de vorm turf, die wel aan Holl. turf zal ontleend zijn. Immers de Russen hebben het turf maken van de Hollanders geleerd: in Cornelis de Bruin's, Reizen over Moskovie, enz. leest men op blz. 58a het volgende (de schrijver is met Peter den Groote op reis van Moskou naar Woronež en bevindt zich bij den oorsprong van de Don, waar op last van den tsaar in 1702 een begin was gemaakt met het graven van een kanaal om uit de Don in de Oka, Wolga en zoo in de Oostzee te kunnen komen): ‘Hier zagh ik ook eenen Moddermolen naer de Hollandse wys gevormt, waer door, nadat zyn Majesteit het ys had doen opbreken, voor ons gezicht veengront wert opgehaelt. Dit veen laet de Vorst te lande brengen, en daer turf van maken, gelyk hy in Hollant gezien had. Hier toe zyn eenige schuren opgeslagen, en verscheide daer van reets met turf gevult. Wy beproefden dezen turf door aenleggen van een vier, en bevonden dat hy zeer goedt was.’ Een afleiding van Russ. turf is turfjaník, turfgrond, turfaarde, hetzelfde als torfjaník van torf.
Schiedam. r. van der meulen rz. |
|