Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 29
(1910)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
de woorden 'k wed des zijn; die moeten dan door veelvuldig gebruik als tusschenzin tot een partikel zijn samengetrokken waarvan door sommigen de oorsprong niet meer werd begrepen en die dan op den klank af geschreven werd. Tot mijn spijt kon ik daarbij niet aantoonen (wat a priori waarschijnlijk mocht heeten) dat wedden oudtijds met een genetivus werd geconstrueerd. Aan de vriendelijkheid van prof. Verdam dank ik thans de aanwijzing van twee mnl. plaatsen waar dit het geval is. Beiden zijn te vinden in de Middelned. Dramatische Poëzie, en zijn in de jongste uitgaaf daarvan door dr. P. Leendertz in de Woordenlijst blz. 690a vermeld. Ze luiden als volgt: Jan. Den dooden lichame, Die den eerweerdegen God almechtich In haer selven besloot warechtich na haer hoge weerde Begraven ... Potestaet. Ic weds, her, ghi en selt Oft ghi en sijt sterker te wederstane Dan wy alle (Sevenste Bliscap van onser Vrouwen vs. 1487); L. J.H. |
|