Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 29
(1910)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |||
Afstandsdissimilatie van consonanten.Literatuur:
Wanneer men Grammont's en Meringer's studiën naast elkander legt, dan betreurt men het, dat het werk van den Duitscher ook niet door een Franschman voor zijne taal werd ondernomen, dat het werk van den Franschman nog niet door een Germanist zóó volledig voor de Germaansche dialecten verricht werd. Thans weet men niet, of de taalpsychologische regels, waartoe Meringer met zijn medewerker komt, inderdaad wel zoo algemeen gelden als ze den schijn hebben; en of de regels, door Grammont toch in hoofdzaak uit het Romaansch afgeleid, ook daarbuiten, in elke taal, onveranderd blijven doorgaan. Gaat men bijv. met behulp van Grammont's index de Germaansche voorbeelden na, dan zal men bemerken, dat men op grond van zijn verzameling althans allerminst tot de geldigheid van zijn wetten in het Germaansch mag besluiten. In het volgende stel ik mij tot taak te doen zien, hoe beide onderzoekingen in eenige punten elkander aanvullen en bevestigen. Daarbij moet men het mij ten goede houden, dat ik Grammont's arbeid alleen van een taalpsychologisch standpunt beschouw en mij voor het Romaansche gedeelte volkomen op hem verlaat; dat ik zelfs op de verklaringen, die hij van de uitzonderingen geeft, door volksetymologie, analogievorming, enz. te veronderstellen, geen kritiek oefen en er verder geen aandacht aan schenk. Aangaande de dissimilatiewetten, die Grammont ontdekt heeft, schrijft hij het volgende (blz. 15) ‘Pour bien comprendre | |||
[pagina 240]
| |||
ces lois il est nécessaire de se placer à notre point de vue, c'est-à-dire de considérer la Dissimilation indépendamment de telle ou telle langue, en dehors et en quelque sorte au-dessus des langues. Pour telle ou telle laugue en particulier, ce qui n'est pas notre point de vue, ces lois sont des possibilités; elles sont la formule suivant laquelle la dissimilation se fera, si elle se fait.’ Zulke wetten heeft Grammont er in zijn dissertatie twintig onderscheiden; twee daarvan betreffen dissimilatie van consonanten, die tot één consonant-groep behooren, d.w.z. die tusschen twee zelfde vocalen zijn ingesloten. Blijven dus na aftrek achttien afstands-dissimilatiewetten. Dit groote aantal is deels een gevolg daarvan, dat Grammont soms al heel spoedig een wet bewezen acht - enkele wetten worden met twee of drie voorbeelden gestaafd; andere, zonder voorbeelden, alleen door een analogie-redeneering opgesteld - maar voor een ander deel vloeit dit hooge cijfer voort uit de te hooge beteekenis door Grammont aan de silbescheiding toegekend, een onderstelling, die m.i. door zijn materiaal niet bewezen wordt. Geoorloofd daarentegen zijn zijn drie gevolgtrekkingen, dat we bij de consonant-dissimilatie op drie factoren moeten letten, 1o of de consonant enkel staat dan wel in groep, 2o of ze in geaccentueerde lettergreep staat, 3o in welke volgorde de elkaar beïnvloedende consonanten staan. Staat de enkelconsonant aan woordbegin of einde, dan wordt de zaak moeilijk. Allerlei vragen doen zich dan voor: heeft die consonant daar altijd als begin- of eindklank gestaan; of is ze eenmaal intervocalisch geweest? Zijn hier ook zindoubletten mogelijk? Hebben voorafgaande lidwoorden met hun l en n - afstammend uit het Latijnsche ille en unus - ook assimileerenden en dissimileerenden invloedGa naar voetnoot1) daarbij uitgeoefend? Grammont heeft zijn materiaal niet zoo geordend, dat men daarop een spoedig antwoord ontvangt. In het vervolg zal ik daarom van | |||
[pagina 241]
| |||
alle woorden met beginnende of besluitende enkelconsonanten afzien. Bovendien heeft Grammont niet altijd zich afgevraagd, of de voorbeelden, onder één wet vereenigd, niet een andere formuleering dier wet toelieten, en of voorbeelden, onder meerdere wetten verdeeld, geen andere indeeling duldden. Op grond van een en ander meen ik, dat men voor zijn achttien dissimilatiewetten drie hoofdregels in de plaats kan stellen. Kortheidshalve zal ik me tot de Romaansche voorbeelden beperken; ook kan een lezer, die aangaande een voorbeeld meerdere toelichting verlangt, deze bij Grammont op de aangegeven bladzijde vinden. De verkorte aanduidingen van het dialect heb ik onveranderd overgenomen. I. Dissimilatieregel voor groepconsonanten: de groepconsonant in de geaccentueerde lettergreep wordt gehandhaafd, die in de ongeaccentueerde gedissimileerd. Deze neiging schijnt nog versterkt te worden, wanneer de geaccentueerde groepconsonant tevens in het woord het laatst komt. Voorbeelden; Grammont blz. 18 en 19, Lat. vulg. alberga voor *arberg-, vha. heriberga; Pist. cortello v. coltello; Milan. porcinella v. pulcinella, Sopraselva abuldonza v. abondanza; V. ital. vernulllo v. velnullo; V. esp. puncella, met n uit l; Provenç. Alvernke v. Arvernicu; V. fr. sujurne v.v. fr surjurne; Fr. héberge (hébergier) v. heriberga; Grammont, blz. 35 Ital. albitrare v. arbitrari; Esp. albedrío; Fr. Coussegrey v. Coursegreye; Grammont blz. 74, Fr. Flobert v. Frōdbert; Fr. flamberge v. floberge; Grammont blz. 26-28, It. digiuno v. jejunium, Esp. postrado v. *prostrado. Voorbeelden, waarin de geaccentueerde groepconsonant voorafgaat, Grammont blz. 26-28, It. propio v. Lat. proprius; It. frate v. Lat. fratrem; It. dreto v. Lat. de retro: It. bravo v. *brabrus; It. ghiado v. *ghiadio; It. chiesa v. *chiesia; Esp. | |||
[pagina 242]
| |||
propio; Esp. criba, Port. crivo, Fr. crible, Dampr. crèl v. Lat. cribrum; Esp. madrasta, cf. Fr. marâtre; Fr. Brieulles v. *Brjodre v. Briodurum. Uitzonderingen; Grammont blz. 48, Esp. fiambre cf. frio; Provenç. ganre v. granre, Fr. dial. penre v. prendre. Opmerking: in al de uitzonderingen staat de gehandhaafde consonant het laatst en wel in een consonantgroep, waarin r op nasaal volgt. II. Dissimilatieregel voor enkelconsonanten: de laatststaande wordt gehandhaafd, onverschillig waar het woordaccent valt. Door het zeer groote aantal voorbeelden, dat Grammont hier bijeengebracht heeft, wordt de wet, dunkt me, afdoende bewezen. Ald. blz. 79-82: Vén. pirola met r uit l; Piém. pinola met n uit l; V. ital. astrolomia, met l uit n; Sard. urulare v. ululare; Lecce suluri v. sorores; It. veleno v. Lat. venenum; It. filosomia v. *fisolomia v. fisonomia, Pad. álema v. *anema, Lucques columia v. oeconomia enz. III. Dissimilatieregel voor groep- en enkelconsonant: de groepconsonant wordt gehandhaafd. De neiging wordt versterkt, wanneer tevens de groepconsonant in geaccentueerde, de enkelconsonant in accentlooze silbe staat. Voorbeelden; Grammont blz. 66-69: Lat. vulg. porfidu met d uit r; It. pillora met r uit l; V. sic. purvuli met l uit r; sic. arvulu v. arbore; It. mercoledi cf. Fr. mercredi; Sic. molimento met l uit n; V. gén. nomeranza, cf. ital. nominanza; V. gén. noranta v. nonaginta; V. gén. morimento met r uit n; It. scheranzia v. squinanzia; Esp. pildora met r uit l; Esp. caramillo cf. Fr. chalumeau; Esp. tortola, met l uit r; Fr. Amelécourt v. Amerécourt enz. Voorbeelden; Grammont blz. 33: Lat. vulg. pelegrinu v. peregrinum; Lat. vulg. palafredu v. parafredum; St. calabrone v. Lat. crabro; Dampr. alundrot met l uit r. Voorbeelden, waarin de beide betrokken consonanten voor en na denzelfden klinker staan; Grammont blz. 33: Lat. vulg. proda v. prora; Lat. vulg. prudere v. prurire; It. contradio v. | |||
[pagina 243]
| |||
contrario; It. brado v. *brarus v. *bravrus; v. Esp. freile v. freire. Voorbeelden, waarin de regel doorgaat ondanks tegenwerkend accent, Grammont blz. 40-42: It. Palermo v. Panormus; It. scarmigliare v. carminare; Esp. alambre v. arambre. Uitzonderingen (overal werkt hier het accent den regel tegen) Grammont blz. 75 en 76: It. arato v. aratrum, It. Federico v. Fredericus, It. dereto v. deretro; Mil. spiüri v. *plurire v. prurire, Esp. plegaria v. precaria. Uit de drie genoemde wetten kunnen we twee beginselen afleiden: 1o. Geaccentueerde groep-sonoorklank blijft beter gehandhaafd dan niet geaccentueerde sonoorklank, onverschillig of deze in groep staat of enkel: 2o. Er bestaat een phonetische voorbarigheid (prolepsis), die vooral bij de enkelconsonanten zich laat gelden. Naar aanleiding hiervan doen zich weder de beide vragen voor: Waaraan ligt de geringe beteekenis van het accent voor de dissimilatie van enkelconsonanten? Hebben we in deze beide beginselen met algemeene psychische wetten, dan wel met eigenaardigheden van de Romaansche volks-psyche te doen? Een benaderend antwoord kan op deze vragen gegeven worden door de resultaten van Meringer en Mayer hiermede te vergelijken. Uit de metathesen, die ze in versprekingen hebben opgemerkt, komen ze tot de volgende regels: (blz. 20) ‘Man vertauscht die anlautenden Konsonanten von Silben, welche nahezu gleiche Betonung haben. Konsonantengruppen gelten oft als Einheit.’ - (blz. 22) ‘Bei Fremdwörtern kann man Abweichungen bemerken, insofern als, ähnlich wie bei “Monat”: “Nomat”, alle vollen Vokale und alle Konsonanten, welche solche Vokale enthaltende Silben beginnen, mit einander tauschen können’. Als voorbeelden van den laatsten regel geven ze dan ‘Jakuba’ voor ‘Jabuka’, ‘Renumeration’ voor ‘Remuneration’, ‘Konolial’ voor ‘Kolonial’.Ga naar voetnoot1) Het alleenstaan der consonanten | |||
[pagina 244]
| |||
en de volheid der vocalen zijn dus twee voorwaarden, hier vereischt. We kunnen nu van het verschijnsel, dat het accent veel grootere versterking geeft aan groep-sonoorklank dan aan intervocalischen sonoorklank deze verklaring geven: in woorden met volle vocalen en enkelconsonanten is de klemtoon der verschillende lettergrepen minder gedifferentieerd dan bij woorden, die toonlooze vocalen en vele consonantgroepen bevatten. Daardoor bestaat voor de intervocalische sonoorklanken van een vol-vocalisch woord een verhouding van gelijkwaardigheid, zoodat ze al spoedig elkander beinvloeden zullen. Bij groep-consonanten zal daarentegen het accent gewicht in de schaal leggen. Bovendien wordt een groep-sonoorklank tegenover een alleenstaanden bevoordeeld door de innige associatie, die zich tusschen de deelen van een consonantgroep vormt. (Vgl. Meringer's opmerking over: Konsonantengruppen in Metathesis, zooeven aangehaald). Uit de gegeven redeneering volgt, dat we in de geringe beteekenis van het accent voor de dissimilatie van enkel-consonanten hoogstwaarschijnlijk een algemeene taalpsychische wet moeten zien. Thans rest ons nog de vraag: bestaat er voor de afstandsdissimilatie van consonanten alleen prolepsis, en is metalepsis daarbij uitgesloten? Of hebben we hier alleen te doen met een eigenaardigheid der Romaansche talen? Inzicht hierin geven de beide opmerkingen van Meringer aangaande de versprekingen in het Duitsch, (blz. 41 en 52): ‘Die Anticipationen sind die gewöhnlichen Fehler des energischen, lebhaften Sprechens.’ ‘Bei jungen Leuten sind die Nachklänge offenbar seltener. Bei Greisen scheinen sie öfter vorzukommen. Bei den ersteren finden sie sich gewöhnlich als Ermüdungserscheinungen.’ Van de ‘Anticipationen von Lauten’ heb ik er bij Meringer 102 geteld, terwijl het aantal ‘Nachklänge von Lauten’, door hem in dezelfde tijdsruimte opgeteekend, 36 bedraagtGa naar voetnoot1). Hier- | |||
[pagina 245]
| |||
uit blijkt dus, dat de groote zeldzaamheid van metalepsen tegenover phonetische prolepsen een zaak is van temperament en dat de tweede dissimilatieregel, die we boven hebben opgesteld, waarschijnlijk te maken heeft met het Romaansche volkskarakter. Ofschoon de wetten der wederzijdsche consonant-invloeden, zoowel de afstands- als de contactwerkingen, in hoofdzaak door een uitvoerige dialectstudie gevonden moeten worden, wil ik er toch ook op wijzen, dat vele kwesties, die daarbij te pas komen, als: de invloed van het accent op het weerstandsvermogen der consonanten, de associatie tusschen de consonanten van één groep, ongetwijfeld door het psychologische experiment tot meerdere klaarheid kunnen gebracht worden. In dit verband zij het me veroorloofd te verwijzen naar mijn artikel over ‘Geleidelijke en springende klankverandering’ in deel XXVI van dit tijdschrift en de aldaar opgenoemde literatuur.
Amsterdam. B. Faddegon. |
|