Geestader.
Dit woord ontbreekt in het Ned. Woordenboek; ook in de werken onzer oude anatomen, die ik raadpleegde, vond ik geen verklaring. Het komt voor in Hooft's Henrik de Groote 181: ‘Den tweeden (steek), die, tusschen de vijfde en zeste rib ende 't endt der longe door, den geestader opsneed, tot aan het slinker hartoor.’ In de Mercure François van 1610, die een van Hooft's bronnen zal geweest zijn, lezen we: Le premier coup, porta entre la cinquième et sixième côte, perça la veine intérieure vers l'oreille du coeur et parvint jusqu'à la veine cave, qui se trouvant percée, fit à l'iustant perdre la parole et la vie à ce grand Monarque. Evenzoo bericht N. Rigault; terwijl Péréfixe, L'Etoile en Matthieu den tweeden steek (tusschen de 3de en 4de rib) den doodelijken noemen. Dit is echter bijzaak; hoofdzaak is dat een ‘veine’ geen arterie genoemd wordt en wel de vena cava, de holle ader, die door Hooft als ‘geestader’ wordt aangeduid.
De tegenwerping, die tegen deze opvatting kan gemaakt worden, dat ader in het woord ‘geestader’ niet dient genomen te worden in de technische beteekenis van ‘ader’ (tegenover ‘slagader’) en dat dus ‘geestader’ ook de aorta zou kunnen beteekenen, meen ik te moeten voorkomen door er op te wijzen, dat Hooft en zijn zegslui zeer geloofwaardig kunnen zijn in hunne nauwkeurigheid der beschrijving van de verwonding, die in een ‘historie’ van een medicus niet misplaatst zou zijn. Op het lijk toch van Hendrik IV is sectie gedaan in tegenwoordigheid van 26 ‘médecins ou chirurgiens’ volgens L'Etoile en het visum repertum is zoo vakkundig, dat het noemen van een ader in plaats van een slagader daarin onaannemelijk is.
De aanhalingen uit de Mercure François enz. heb ik geput uit de Londensche uitgave van 1747 van de Mémoires de Sully, III 240, 243.
Groningen.
g.a. nauta.