Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 27
(1908)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
De roem van Anna Bijns in het buitenland.Bij de 2de uitgave van zijne Geschiedenis der Ned. Letterkunde (1873) heeft Jonckbloet (dl. I, bl. 317, noot 2) eene korte aanteekening over Anna Bijns ingevoegd, die in de eerste uitgave niet stond: ‘Hij [Pippinck die in zijne voorrede van de Refereynen van 1567 beweert dat Anna Bijns in “verre landen” bekend is] zegt niets te veel, want tot zelfs in Zuid-Frankrijk was haar roem, denkelijk door de latijnsche vertaling van haar eersten bundel, verbreid. Een schrijver uit die streken rekent haar onder de drie beroemde vrouwen van zijn tijd’. Deze aanteekening is ongewijzigd in de 3de uitgave (1885, dl. II, bl. 492) overgegaan, alsook in de 4de (1889, II, 487). Hoe zonderling het ook moge voorkomen, Jonckbloet heeft den naam van den bewonderaar uit Zuid-Frankrijk nooit gekend. Er is meer - die bewonderaar heeft nooit bestaan. Jonckbloet heeft de plaats nooit gezien waar de bewuste man zijne bewondering uitdrukte, en ik heb zelfs van iemand gehoord die hem naar aanleiding van de bovengemelde aanteekening geschreven heeft, om hem naar de bewijsplaats te vragen ...... en de Leidsche hoogleeraar is natuurlijk het antwoord schuldig gebleven. Eene stoute bewering zou men wellicht denken! Maar laat mij de bewijzen van mijn gezegde mededeelen. Toen in 1872 Jonckbloet aan de verbeterde uitgave van zijne Geschiedenis werkte, heeft mijn vader prof. Alfons Willems te Brussel, hem eene reeks schriftelijke mededeelingen en verbeteringen aan de hand gedaan, waarvoor Jonckbloet hem niet in de 2de, maar in de 3de uitgave, openlijk dank heeft gezegd (Voorrede, dl. III, 1881). Deze aanteekeningen golden meestal de middeleeuwen; maar toen heeft mijn vader er mondelings bijgevoegd dat hij ook het een en ander over Anna Bijns had gevonden; hij meende zich te herinneren dat een bewonderaar uit Zuid-Frankrijk over de Antwerpsche dichteres gesproken had. | |
[pagina 182]
| |
Deze mondelinge mededeeling is in de Geschiedenis overgegaan, maar zij was, jammer genoeg, gedeeltelijk onnauwkeurig. De bedoelde bewonderaar van Anna Bijns was Hilarion De CosteGa naar voetnoot1), die in 1647 een boek liet verschijnen getiteld: Les Eloges et les Vies des Reynes, des Princesses et des Dames illustres en piété, en courage, et en doctrine, qui ont fleury de nostre temps et des temps de nos pères. Avec l'explication de leurs devises, emblèmes, hiéroglyphes (rebus) et symboles par F. Hilarion De Coste, religieux de l'ordre des minimes de Saint François de Paule (Parijs, Cramoisy, 2 boekdeelen, 4o.). Bl. 233 heeft die schrijver het over het beroemde Album de la Puce van juff. Desroches. Dit geestelijk tornooi, waaraan zoo vele Fransche dichters en geleerden in 1579 deelnamen, boezemt Hilarion De Coste de volgende zinsnede in: ‘Leur maison (van mevrouw Desroches en hare dochter) estoit l'escole du sçavoir, l'académie de l'honneur, ou les chastes Pucelles avoient establi leur Parnasse et leur Helicon, où les sçavants avoient ce contentement d'admirer l'éloquence, la bonne grâce et la gentilesse d'esprit des plus doctes d'âmes, non seulement du Poitou, mais de la France, qui ne cedoient aux Nogaroles de Vérone, aux Martinengues de Bresce, aux Seymers et Morus d'Angleterre, à la Bins d'Anvers et aux Morelles de Paris....’ Feuillet de Conches (Causeries d'un curieux, dl. II, 397) heeft dezen tekst weer opgediept en medegedeeld. Zonder natuurlijk te weten wie eigenlijk Anna Bijns is, schrijft hij ook de aanteekening af, welke over onze dichteres bij De Coste te vinden is: ‘Anne Binsia ou de Bins, docte et chaste fille d'Anvers, a été mise au nombre des lettrés illustres de la France et des Pays-Bas par Aubert Lemire (Miroeus), Valere André et François Sivert d'Anvers (hij wil zeggen Sweertius). Elle écrivit plusieurs livres contre la Réforme en vers flamands. C'est en son honneur que Sivert (Sweertius) a fait le distique suivant: | |
[pagina 183]
| |
Ante pares Lesbis Sapho et mea Binsia distant
Hoc solo: vitia haec dedocet, illa docet.
Que De Coste traduit ainsi: Binse et Sapho d'un pareil artifice
Par les vers se font admirer.
Un seul point les fait différer:
Binse fait détester le vice,
Et Sapho le fait admirer.
Uit dit alles blijkt dat De Coste Anna Bijns eenvoudig kende uit de Bibliotheca Belgica van Valere André (1623) en de Athenoe Belgicoe van Sweertius (1628), en dat zijn getuigenis als bewonderaar der Antwerpsche dichteres van geen bijzonder veel gewicht is. Evenmin kan het aangehaald worden als bewijsplaats voor het gezegde van Pippinck, die beweert dat in 1567 de roem van Anna Bijns in ‘verre landen’ verbreid was. Desniettegenstaande blijft het belangwekkend onze Antwerpsche zus door een Franschman in éénen adem te hooren noemen met vier of vijf vrouwelijke 16de-eeuwsche beroemdheden van het buitenland. Laat mij hier nog het een en ander over Anna Bijns bijvoegen. Toen Levinus Crucius (Van der Cruyssen uit Oudenaerde) zijne Paroenesis... ad potentates Christianos (1543) aan Hieronymus Clichthove zond, schreef deze laatste hem uit Brugge om zijne ingenomenheid met het latijnsch gedicht te betuigen en voegde daar bij: ‘Ik verheug er mij over dat gij (Crucius) zoo de lutheraansche leerstelsels bekampt in latijnsche verzen, evenals onze Anna Bijns het in hare welluidende(?) Nederlandsche verzen gedaan heeft (Gaudeo sane Musas Divino famulari ac inservire cultui; et quod Anna Bins, virgo pudicissimaGa naar voetnoot1) ac Rhetor | |
[pagina 184]
| |
nostras, Antverpioe egit in Lutherum et illius asseclas, vernacula lingua suaviter sonantibus rythmis, id Crucium uberius et multo quidem efficacius, carmine tentasse Latino). Terecht werd Clichthove's brief door Crucius in de liminaria van zijn werk opgenomen, want men kan het latijnsche pamflet niet lezen zonder gewaar te worden dat de steller de Refereynen onder de oogen heeft gehad, - vooral het meesterlijk gedicht, waarin Anna Bijns tot eene kruistocht tegen de protestanten aanspoort, op den stok: Staet op uuten slaepe, tis nu den tijt!
De Parenesis (ook al eene aansporing tot een kruistocht tegen de protestanten) is er ten deele eene omschrijving van. Suaviter sonantibus rythmis lijkt me niet allergelukkigst gezeid voor de forsche, ruwe mannentale van joffrouwe Bijns - inzonderheid voor het aangehaalde Refereyn, waarvan de aanvang der laatste strophe schettert ‘als een trompetgeschal’Ga naar voetnoot1): Staet oppe, ten is nu geen tijd te slapene
Gij, Christen ridders, rasch in de wapenen!Ga naar voetnoot2)
Dit overwegende, zou ik mij geneigd voelen, het suaviter voor Clichthove's rekening te laten, ware het niet dat ik den man verdenk, zich in zijn overigens vrij keurig latijn, aan een flandricisme te hebben bezondigdGa naar voetnoot3). Aan welluidendheid (dit woord zweefde vermoedelijk den Bruggeling voor den geest) ontbreekt het voorzeker door de bank in de Refereynen niet, maar is zoet-luidend geene verkeerde karakteristiek voor de dichteres wier kenspreuk luidde ‘meer zuers, dan zoets’?
Ten slotte, nog een woord. De beteekenis der Refereynen schijnt bij onze Vlamingen der 17de eeuw zoo zeer vergeten te zijn dat Valere André (eerste uitgave) durft schrijven hoe Anna Bijns ‘in 1580 contra Calvinum’ schreef!! | |
[pagina 185]
| |
Sweertius (1628) heeft dien flater van belang verbeterd; en in de tweede uitgave van André zal men den aangehaalden zin tevergeefs zoeken. Nochtans stond Anna Bijns nog op de lijst der in de school toegelaten boeken te Brugge in 1612Ga naar voetnoot1).
Leonard willems az. |
|