Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 27
(1908)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
De dichter(s) van den Handel der Amoureusheyt.Overtuigend is door Kalff in den achtsten en door De Vreese in den twaalfden jaargang van dit tijdschrift aangetoond, dat de in dezen bundel opgenomen spelen niet van Houwaert zijn. Omtrent den werkelijken dichter (of dichters) verschaffen deze artikelen echter onvoldoende zekerheid. Ten eerste weten zij voor Leander ende Hero geen auteur te noemen, ten tweede wordt slechts waarschijnlijk gemaakt dat Colijn Keyart dezelfde is als Colijn van Rijssele en ten derde leiden zij tot het bevreemdend resultaat dat drie werken, die in meer dan één opzicht treffend overeenkomen, aan drie verschillende dichters toegeschreven zouden moeten worden. Door inwendige critiek lijkt het mij mogelijk, deze kwesties tot een oplossing te brengen. Eerst de tweede. Van Colijn van Rijssele kennen wij den in zes spelen verdeelden Spiegel der Minnen. Een vergelijking van opzet en taal van dit werk met Keyarts Narcissus ende Echo stelt de indentiteit van beide schrijvers boven allen twijfel. In beide werken, gelijk in de drie overige uit den Handel der Amoureusheyt vinden wij telkens weer rondeelen (en wel op zeer gelukkige wijze) in den dialoog aangebracht, inzonderheid waar een handel tusschen twee personen begint en dikwijls zoo dat elk der sprekers telkens een halven regel zegt. Bij Everaert en elders vindt men een dergelijk gebruik, maar veel zeldzamer, meest alleen aan het begin van een stuk. In beide werken worden alleenspraken of bijzonder plechtige dialogen af en toe in strofenvorm gegeven, bv. in den Spiegel op bl. 28 vo.Ga naar voetnoot1) en in den Narcissus op bl. 34 en 81. Een derde kunstvaardigheid, die zoowel in den Spiegel als in twee der stukken van den Handel herhaaldelijk wordt te pas gebracht, is het besluiten van een regel met twee stamverwante vormen. B.v.: | |
[pagina 100]
| |
Ga naar margenoot+Noch zegghe ic dat hy veel lijdens //lijdt/
Die in onruste syn drachten //dracht, enz.
Ga naar margenoot+Wat zegh ick? de tonghe praest ‘al prasende,
Zonder verstandenisse, beghinssele ‘oft inssele:
O Jupiter! met gracien, doorblaest ‘al blasende
Mij[n] onghesteldo gheest ghewinssele ‘en verzinssele, enz.
Ga naar margenoot+De Vogelkens die der vreuchden zanc ‘zingen,
De Hertekens die om der Liefster danc ‘dingen,
De Bloemkens die haer ontpluycksel ontpluycken, enz.
Opvallend is ook, dat zoowel in den Spiegel (26 ro) als in den Narcissus (34 en 81) personen zingende opkomen. Wat de taal betreft, de algemeene indruk van gelijkheid laat zich niet in een kort bestek ontleden. Ik bepaal me dus tot het noemen van eenige gemakkelijk te vermeerderen teekenende en lievelingsuitdrukkingen, die beide werken gemeen hebben en die op zichzelf weinig, te zamen zeer veel zeggen,
Ga naar margenoot+'t Is nu juyst pas, 't valt recht in 't klincxken,
In 't nette zal ick noch krijghen 't Vincxken.
Ga naar margenoot+Dus vallet t'uwaerts juyste in de klincke.
Spoet v derwaert /beklipt de vincke, (zie ook 32 ro).
Ga naar margenoot+Zoo schrijven myn Pinnekens (zoo is mijn doen)
Ga naar margenoot+Het schijnen goddinnekens (haar oogen) die schrijven met pinnekens
Vierighen appetijt alleen. (Zie ook M.e.V. 55).
Ga naar margenoot+Ick zal mijn karre drijven, daer ick na lost hebbe.
Ga naar margenoot+Wij zijn twee hantghezellen die hun niet en schamen,
Tot der Minnaers blamen ‘de karre te drijven.
Ga naar margenoot+Ziet dat de Karre wel wort ghedreven.
(Verder in deze stukken herhaaldelijk).
Ga naar margenoot+Dan kusse ick den rinck vander deuren.
Ga naar margenoot+Daer d'Alderliefste haer hant aen sloech.
Ga naar margenoot+Dan gaen sy 't rincxken kussen vander deuren
Huns Liefkens, om dat sy 't daghelijcx handelt.
Ga naar margenoot+Ic moet den rine kussen vander deuren/
Ter avonteuren// heeft hy hem gehandelt in eenighe maten
(zie ook 72 vo; 74 ro, vo).
| |
[pagina 101]
| |
Ga naar margenoot+En dan sluypt hij tsavouts als een hoender-dief ken (zie ook 86).
Ga naar margenoot+Hy zal gaen ghelijck een hoender-dief sluypen.
Ga naar margenoot+Jalours ghepeys. Wij gapen naer valscheyt/
Vreese voor schande. Als den Hoender dieve.
Waarom zooveel materiaal om te bewijzen, wat ieder geneigd is te gelooven? Men raadt het reeds: omdat een deel er van mede dienst kan doen om te betoogen, dat ook de andere spelen uit den Handel der Amoureusheyt van Colijn Keyart van Rijssele zijn. Allereerst het nog anonieme spel van Leander ende Hero. Eene eigenaardigheid die het met den Spiegel en den Mars ende Venus gemeen heeft, is het af en toe optreden van zoodanig kettingrijm, waarbij het rijmwoord in het eerste woord van den volgenden regel terugkeert (L.e.H. 16; M.e.V. 37; Sp. d.M. 47 vo, 52 vo enz.). Voor 't overige bepaal ik mij tot vergelijking van deze plaatsen:
Ga naar margenoot+Kijct... hoe Leander synen mont op de zelve zije
Juyst stelt daer ghedroncken heeft syn Amije.
Ga naar margenoot+Sy zettede juyste haren rooden Mont/
Op de zijde daer synen Mont ghestaen hadde.
Ga naar margenoot+Men mach ons ooghen wel met eenen stroowisch vaghen.
Ga naar margenoot+Neemt eenen Stroowis/ ende droocht v ooghen.
en vooral van deze fragmenten:
Leander ende Hero, 56.
Den Roover
En ghy kont immers wel metter daet
Enghe Maechdekens maken van sluypratten,
En eerlijcke Dochters oock vroech en laet
Van stille heymelicke kamerkatten
En ghy verkoopt voor eerzame de vuyl motten
En voor goet en gave de ghebroken potten.
Liefs ghebruyck
Men steect zoo menighen steeck op zije
Maer sy zijn al maecht als den buyck wilt plat blijven.
Spiegel der Minnen. 46 vo.
Jalours ghepeys
Sy maect van heymelijcke kamer Katten/
Al enghe Maechdekens.
| |
[pagina 102]
| |
Begheerte van hoocheyt
Ke swijcht zegh' ic zotteken.
I.g.
Sy verkoopt menigh ghebroken Potteken
Voor goed ende gave
B.v.h.
Laet staen dat wantelen.
I.g.
Vreese voor schande kan 't al bemantelen/
Al drincken dees Meyskens van kalewaerts Biere/
Alst Buyexken plat blijft.
Men steect ooc menighen steke op zije/
Die ghij verdonckert.
Mij dunkt dit alles (er ware anders nog heel wat aan toe te voegen) is wel overtuigend. Nu Mars ende Venus. Dit stuk staat in het handschrift op naam van Smeecken. Juist de omstandigheid dat wij een dichter Smeecken kennen, die echter een geslacht ouder is dan Keyart maakt deze toeschrijving op zichzelf al verdacht. Dat ook de Mars ende Venus in tal van opzichten met de onbetwijfelbare werken van Keyart overeenkomt zagen wij reeds. Ziehier nog eenige plaatsen:
Ga naar margenoot+'t Dunct haer al een vlaeye zonder zuyvele.
Ga naar margenoot+Daer is 't vlaeyken zonder zuyvele (zie ook 22 ro.)
Ga naar margenoot+Zoo de visschen na 't zoet waterken snacken enz.
Ga naar margenoot+Zoo... den Visch op 't zant na 't water gaept enz, (zie ook 92 vo, 94 ro).
Ga naar margenoot+Men steect wel menighen steke op 't zijde
Diemen verdonckert. (zie boven).
Ga naar margenoot+Aenziende de zoete molementen
Haers lichaems.
Ga naar margenoot+Hij schept nu vreucht in 't aanzien der zoete emolumenten
Van Pygmaleons beelt niet om verexcellenten.
Men vergelijke voorts de schilderingen der liefdegenuchten in de drie laatste spelen van den Handel der Amoureusheyt en de schetsen in Aeneas ende Dido en den Spiegel der Minnen | |
[pagina 103]
| |
(meermalen) en elke twijfel aan het auteurschap van Keyart moet ook voor Mars ende Venus opgeheven zijn. Het zal niet noodig wezen, hier nader toe te lichten, waarom ik meen, dat de tusschenspelen uit Narcissus ende Echo en Mars ende Venus, die in de hs. niet voorkomen, eveneens van Keyart zijn. De gronden zijn geheel gelijksoortig met de genoemde, voorzoover niet dezelfde: sommige van de aanhalingen hierboven zijn aan die tusschenspelen ontleend. Ik wil slechts nog wijzen op de volkomen gelijksoortige manier, waarop in een tusschenspel van Narcissus ende Echo de personen Onghetroosten en Welgheminden om beurten samen elks doen schilderen, en in Mars ende Venus Aert van Edelheden en Gheest van amoureusheden na hun dispuut elkander helpen. Wel ben ik een verklaring schuldig van de omstandigheid, dat deze tusschenspelen in de hs. ontbreken. De zaak dunkt mij zeer eenvoudig. In het hs. van Narcissus ende Echo leest menGa naar voetnoot1): ‘Deze drie spelen machmen aan een spel speelen ofte in twee deelen ofte in drie.’ Welnu, speelde men de drie deelen afzonderlijk, dan behoorde bij elk deel een toegift, speelde men het geheel achtereen dan vielen deze tusschenspelen ‘in 't amoureuse’ weg, behalve misschien het laatste. Dat ze van het Sinnespel zelf onafhankelijk waren, zou men opmaken uit de al te groote overeenkomst in inhoud tusschen de eerste twee tusschenspelen uit Narcissus ende Echo, waarbij het tweede uit Mars ende Venus zich ten nauwste aansluit. Nu nog het spel van Aeneas ende Dido. Dit wijkt meer van de andere af, dan deze onderling - een gevolg daarvan, dat de dichter zijn fantasie minder vrij spel liet en trouw Vergilius volgde. Het geheel heeft daardoor, vergeleken bij de frischheid en kleurigheid der andere drie, iets dors, te meer doordat de afwisseling van de geestige tusschenspelen ontbreekt. De realistische ontboezemingen van den wachter kunnen dit gemis slechts ten deele vergoeden. Toch blijft er genoeg gelijkheid over, be- | |
[pagina 104]
| |
halve nog wat van het bovengezegde van den Aeneas ende Dido geldt, om ook dit stuk aan onzen Colijn toe te schrijven. Ik wijs slechts op de inlassching, evenals in den Leander ende Hero en, in iets ander verband, in den Mars ende Venus van (wachter)liederen, op het overeenkomstig optreden der Olympische Goden in alle vier de stukken uit den Handel der Amoureusheyt, voorts op de voorkeur voor de uitdrukking ‘St. Joris vissop,’ die ook in den Spiegel der Minnen blijkt, op de regels:
Ga naar margenoot+Als 't vyer en 't werck t'zamen vergaert is,
Och al te gheeren komet aen 't berren.
Ga naar margenoot+Weetty niet datmen zeght in alle Landen,
Dat vyer en werck zeer zaen branden?
Ga naar margenoot+Den Duyvel zou gheerne den Necker beschamen
Ga naar margenoot+Want den Duyvel zou gheern den Necker beschijten.
Ga naar margenoot+Wat rampe/ de Duyvel beschaemt den Neckere (zie ook 103 ro).
In verband met deze plaatsen mag er nog op gewezen, dat in al de besproken stukken het uitgesproken doel der Sinnekens hetzelfde is, n.l. de hoofdpersonen in hun verderf te lokken. Maar Jacob de Mol? Staat het vast dat ‘laet wroeten de mol’ diens spreuk was? Waarschijnlijk is het wel. Zoo ja, dan kan men slechts gissingen maken omtrent de oorzaak van het noemen van verkeerde namen van schrijvers in twee der hs. Een vergissing van den afschrijver? Of kan het zijn, dat factors, verplicht een stuk te leveren, dit door een ander lieten maken? Werd misschien een in zeker jaar gespeeld stuk op naam van den factor van dat jaar gesteld? In elk geval voor mij staat het auteurschap van den amoureusen Colijn Keyart van Rijssele voor al deze stukken boven verdenking. Niet in de eerste plaats om wat ik aanhaalde - meer nog om wat ik noemde en bovenal om de algemeene onderlinge overeenkomst. Aan navolging van den eenen schrijver door den anderen valt niet te denken, daarvoor is het gelijke in al de spelen te zeer echt en natuurlijk. | |
[pagina 105]
| |
Wat is nu met deze wetenschap gewonnen? Dat we nu een etiketje op den Handel der Amoureusheyt kunnen plakken? Wel iets meer dunkt me. Door deze spelen als eenheid, als werk van één man te zien, maken we een belangrijke dichtersfiguur los uit den achtergrond der rederijkerspoëzie, scheppen we de mogelijkheid, dichtwerken die het ten volle waard zijn, als samenhangend oeuvre te beschouwen. Zou liet niet nog eens (met subsidie!) tot een uitgave van de ‘Verzamelde werken van Colijn Keyart van Rijssele’ kunnen komen? Een uitgave waarin de in de hs. ontbrekende tusschenspelen stellig dienden opgenomen te worden. Niet de prologen van Narcissus ende Echo en Mars ende Venus. Deze zijn niet van Keyart. Hoe diens prologen er uitzien, leeren ons Leander ende Hero en de Spiegel der Minne. Zijn ze, wat niet onwaarschijnlijk is, van Houwaert, dan is daarmede overtuigend diens plagiaat bewezen. Is Houwaert ook wel de ware schrijver van Jupiter ende Yo? De regels die de heer Van Veerdeghem uit dit stuk aanhaalt zouden mij doen twijfelen. Aan de hand van bovenstaande gegevens zou het althans niet moeilijk zijn uit te maken, of het soms ook van Colijn Keyart is. Ten slotte: de Spiegel der Minne is jonger dan Narcissus ende Echo. In de proloog van het eerste werk wordt te rade gegaan, welke stof gekozen zal worden. Narcissus misschien? Daer op en zoude mijn propoost niet staen:
Want Narcissus en mocht gheen Vrouwen zien.
Ende ooc zoo is de materie al ghedaen.
Een aanwijzing te meer geven deze regels voor de identiteit der beide Colijns.
Leiden. j.a.n. knuttel. |
|