Pardoes.
Voor de etymologie van dit woord zijn m.i. onze onderzoekers wat ver van honk gegaan. Prof. Vercoullie bijv. geeft op, dat het uit het Spaansche por Dios = ‘bij God’ komt. In diezelfde richting heeft ook Dr. Stoett in zijn Ned. Spreekwoorden enz. het meenen te vinden, en steunende op het Friesche vloekwoord pedows, geeft hij als verklaring ‘de beteekenis plotseling, ineens heeft zich ontwikkeld uit die van: den tijd dien men noodig heeft om por Dios te zeggen,’ daarbij verwijzende naar uitdrukkingen als in een amerijtje en dgl. Maar, vraagt men zich dadelijk af, hoe kunnen dan naast dit pardoes zooveel andere vormen staan als pardaf, perdaf, perdoef, perdaffel, perdoeffel, en hoe komt het Nederduitsch aan zijn perdûz? Had Dr. Stoett ook hier eens aan de Scandinavische talen gedacht, dan zou hij in het Zweedsch gevonden hebben burdus (dialectisch bardus en badus) bijv. in springa burdus på = turn short upon (Öman, Svensk-Engelsk Hand-Ordbok) en in het Noorsch en Deensch bardus uit het Middelnederd. pardûs = Nieuwhoogd. bardaus, bardauz of pardautz. Zooals uit al deze vormen blijkt, hebben we hier niet met een geleerde ontleening, doch met een eenvoudige klanknabootsing te doen. Dit is dan ook de zienswijze van Falk en Torp in hun Etym. Ordbog voor het Noorsch en Zweedsch waar bardus en ons perdoes of pardoes te boek staan als onomatopoietische vormingen. Wat dieper nog gaat Noreen in zijn Vårt
Språk VII, pag. 9, die woorden als pladask, burdus verklaart als door middel van infixen uitgebreide klanknabootsingen, nl. pladask = pl-ad-ask en burdus = b-urd-us onder verwijzing naar Schröder's in 1906 verschenen Streckformen. Op deze wijze uitgelegd, heeft dus perdaf(fel) of perdoef niets met por Dios te maken doch gaat terug, of liever op in den uitroep paf of poef. Voor het Duitsch is klaarblijkelijk het bewijs geleverd in een citaat uit Grimm i.v. bardauz, waar wij lezen: ‘... bauz, baradauz liegt er am boden.’ Als oudere vormen geeft Grimm nog pordutz en perdutz, wat ons haast