Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 26
(1907)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
Moyses gezang. (Tijdschr. XIII, 72).Over den tijd van het ontslaan van Vondel's Moyses Gezang bestaat reeds lang onzekerheid. Het is achter den Lucifer geplaatst, met nog twee andere gedichten, die, gelijk de hr. Cramer (Zwolsche herdrukken III/IV, 140) terecht opmerkt, ‘niet rechtstreeks met dat treurspel samenhangen’. Juist dit maakt de quaestie al ingewikkeld, want had de Lucifer aanleiding gegeven of kunnen geven tot het dichten van ons lied, dan ware 1654 als vrijwel vaststaand aan te nemen. Van Lennep en Van VlotenGa naar voetnoot1) namen 1622 aan (met een vraagteeken), op voor den hr. Cramer (zie t.a.p.) en zeker ook voor meerderen ‘onbekende gronden’; toch wordt hunne hypothese behalve door den zooeven besproken lossen samenhang met den Lucifer, die ons niet aan 1654 bindt, ten zeerste gesteund door prof. Kalff's opmerking (Tijdschrift XIII, 72) dat ‘Moyses gezang een vrije bewerking is van Bartas' Cantique de Moyse’. Dat Vondel, die voor korte jaren (De vaderen is van 1616, De Heerlijkheid van Salomon van 1620) in dezen ook door Z. Heyns en baron Wessel van Boetseler vertaalden ‘Phoenix’ gewerkt had, in 1622 nog vol was van ‘Vrankcrijcx roem en onsterflijcken Gascon’, laat zich denken. Doch is het wel zoo zeker, dat Vondel Bartas voor zich heeft gehad? Wij zouden die vraag niet durven en behoeven te stellen, wanneer prof. Kalff in de plaats van ‘vrije bewerking’ het werk als ‘vertaling’, desnoods als ‘vrije vertaling’ had kunnen qualificeeren. Ik houd Moyses gezang voor een onmiddellijke paraphrase - Vondel leverde ze meer - van Deuteronomium 32, 1-44, een bij de theologen als ‘het lied van Mozes’ bekend staande pericoop, die bijna op den voet gevolgd is. De hr. Hendriks in zijne dissertatie (J.v. Vondel en G. de Saluste du Bartas, Leiden 1892) vermeldt het hier besproken stuk niet en misschien te recht. (Zie Tijdschr. t.a.p. noot).
Warffum. g.a. nauta. |
|