Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 26
(1907)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Nalezing op tijdschr. xxv, blz. 50 vlgg.Coupl. 1. Vuil-smeer wordt vermeld door Sewel, 925, die het vertaalt door ‘kitchin-stuff, dat de meiden in de keuken bewaaren’ (II, 795). 2. Turkze-boonen zijn slaboonen of snijboonen. Vgl. Mellema: Turcsche Boonen, faseoles; Halma I, 654: Turksche Boonen, des haricots, des fèves de Rome; II, 423: haricots, fèves de Rome, ou les fèves blanches qui en viennent, klimboonen, witte boontjes; Chomel I, 135: Turksche of Zeeuwsche Boonen, in 't Latijn Phaseolus, bij de Franschen Haricot; Sewel, 133: Turksche boonen, snij-boonen, princesse-boonen, French beans II, 287: French beans, snijboonen, Turksche boonen. Ook in Zuid-Nederland zijn Turksche boonen bekend, blijkens het Antw. Idiot. 274: ‘soort van boonen, niet heel groot, die men laat rijp worden’. Thans verstaat men er in Noord-Holland, althans in West-Friesland, onder bruine boonen. 3. Voor peesjesharing vgl. Winschooten, bl. 187: van pees komt peesjes naa het seggen van W. pag. 504 touwetjes aan de netten van de haaringnetten: waar van peesjes haaring; Sewel, 634: peesjes haaring, small herrings; bl. 720: slabbe, slabber, peesjes haring, zekere versche haring. Moet men er wellicht onder verstaan haring zoo dun als een pees (vgl. aaltjes als klinksnoertjes)? 4. Zinknooten vermelden Winschooten, 254 en Halma, 810: zinknooten, des noisettes pleines, de bonnes noisettes. 8. Doeldruive en boompeule zijn door Dr. Muller en Dr. Leendertz niet verklaard. Mij dunkt het zijn druiven uit Doel en peulen uit Boom, twee plaatsen in Zuid-Nederland. De eerste is een dorp ten Noorden van Antwerpen, de tweede een plaatsje ten Zuiden van die stad. We hebben er eene koppeling in te zien als in Sluse mosselen en in het hedendaagsche Brecht kermis, Brechtsche kermis; Wijneghem kerk, Zandhoven veld, Hal meulen, enz. (zie Antw. Idiot. I, bl. 92). Op dezelfde wijze zou ik ook de wilke veug'len (c. 10) willen verklaren; het zijn vogels uit Wilrijk, in den volksmond uitgesproken als Wilk (vgl. Henk, Freek, Dirk), een dorpje tusschen Boom en Antwerpen. boerezalf. Men verkrijgt deze, volgens een boer te Westwoud, van een soort naaldboompje, welks naaldjes drie aan drie geplaatst zijn; tusschen die blaadjes bevindt zich een soort hars- | |
[pagina 80]
| |
achtig vocht, dat er uitgehaald wordt en gebruikt wordt om op wonden te leggen. 9. Kaarshoutjes zijn blokjes hout, die men op de helling van eene kerkbank zet, om er bovenop in een gat eene kaars te kunnen plaatsen, zooals dat vroeger in vele katholieke en sommige protestantsche kerken het gebruik was. Een vuilisbeer zal wel een aschboer zijn; alleen wilde ik opmerken, dat in Zuid-Nederland, althans in het Land van Waas, beer gebruikt wordt als verachtende naam voor manspersonen; ook in het dialect van Antwerpen is een beer een ruwe, onbeschofte kerel. De woorden schou! gild' Spek in de Broek kunnen m.i. beteekenen: kijk! gilde Spek in de Broek (de naam voor een dikken vent). Achter broek moet dan een: staan. 10. Dat aske-beusz' en matze-beusz aan het Bargoensch ontleend zijn, komt me met Dr. Leendertz niet waarschijnlijk voor. Met hem geloof ik, dat we er eerder samenstellingen met bezem, beuzem (zie 4) in moeten zien. Het eerste zal dan wel aschbezem beteekenen (ook in sommige streken van Zuid-Nederland wordt de sch als sk uitgesproken), terwijl ik in het tweede niet mattenbezem zie, maar matsbezem, een bezem om te matsen, te kloppen, te slaan (Ndl. Wdb. i.v. en Waasch Idiot. 426); dus zoo iets als een mattenklopper. Bondaal wordt reeds door Winschooten, 1 verklaard als ‘die in een gerold, en gebonden, met groenwarmoes gekookt werden’. Duidelijker is de Verstandige Kock of Sorghvuldige Huyshoudster Amsterdam, 1686, bl. 72: om Bond-ael te maken: spout de Ael open, en schoon gewassen, neemt suringh, kervel en petercelie, wat rijs, een weynigh foelie, soo toe gebonden in water gesoden, en wat sout daer in als de ael drijft, dan uyt gedaen op de vergiet-test, en een saus van boter en azijn, met een ey daer over gedaen, is goet. 11. Voor binnewerk is nog te vergelijken Chomel, 1014: ‘men maakt gespeldewerkte kanten van velerlei patronen, hoedanigheden en waarde: als netwerken, .... spinnekopjes, torenkanten, binnewerken, achterwerken’Ga naar voetnoot1), enz. 12. Voor emmerlok zie Noord en Zuid, XX, 228-230.
Amsterdam, Dec. 1906. f.a. stoett. |
|