Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 26
(1907)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Vondel's Zeetriomf der vrije Nederlanden, vs. 23-28.In dezen zegezang, die niet alleen door zijn aanhefGa naar voetnoot1), maar ook door de namen ‘(nieuw) Karthage’Ga naar voetnoot2), ‘Antonius en Cleopatra’ en toespelingen op dezen (hun slemppartijen en ontucht, ook in het legerGa naar voetnoot3), hun weeldedronkenschapGa naar voetnoot4), den slag bij ActiumGa naar voetnoot5)), herinnert aan Horatius' 37e Ode van het 1e boek en de 9e Epode, treffen ons de verzen: Maar zij hadden op dat spoor
Geenen dronken Bacchus voor,
Licht gewapent voor dien schreier,
Met den grooten berkemeier,
En Silenus, die noch nat
Avrechts op den ezel zat.
Het is duidelijk dat deze regels - ‘schreier’Ga naar voetnoot6) als vertaling van Bacchus, Iacchus, Bromius - terugslaan op de te voren genoemde leger- en vlootoversten. Doch dat zij speciaal op Antonius betrekking kunnen hebben, en om welke reden, is voor zoover ik weet nog nergens aangetoond. Vondel's groote belezenheid blijkt hier weer ten duidelijkste. | |
[pagina 75]
| |
Velleius Paterculus, Histor. Rom. II, 82 vertelt, dat Antonius voór den oorlog tegen Octavianus zich te Alexandrie ‘Vader Liber’ heeft laten noemen en dat hij, omgeven met klimop, de gouden kroon op het hoofd, den thyrsus in de hand en cothurnen aan de voeten zich als Bacchus heeft laten rondrijden. Eveneens kort daarna, in 39 te Athene, volgens Athenaeus, Deipnosophistae 4, 148. De tegenwerping, dat op deze wijze Xerxes buiten beschouwing blijft, behoeven wij niet te beantwoorden met de uitvlucht, dat deze machtige vorst Vondel slechts aan een versregel heeft geholpen, want de zoo pas vermelde liefhebberij van Antonius schijnt meerderen veldheeren en vorsten eigen geweest te zijn. Zoo worden genoemd: Mithridates, Antigonus, C. Marius (Val. Max. III, 6, 6). Alexander de Groote (Plutarchus, Alex. 27), Messalina (Tacitus, Annal. XI, 31), Caligula stelde bij beurten Jupiter, Neptunus en Mercurius voor (Suetonius, Cal. 52). Cleopatra ‘verscheen in 't kleed van Isis’ (Shakesp. Ant. and Cleop. III, 6)Ga naar voetnoot1). Is het wonder, dat Vondel deze overmoedigen nog met Xerxes vermeerdert, wien 't ook niet aan ijdelheid ontbroken heeftGa naar voetnoot2)?
Warffum. g.a. nauta. |
|