Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 25
(1906)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNog eene Iphigenia in de eerste jaren der 17de eeuw.In I.S. Komls (sic) Nederlants Treur-spel. Inhoudende den Oorspronck der Nederlandsche Beroerten, 'tscheyden der Ed'len, 'tsterven der Graven van Egmont, Hoorn ende der Batenborgers. Speel-wijs vertoont By de Brabandtsche Camer Uyt Levender Ionst. Binnen Amstelredam. (Vignet.) t' Amsterdam, Ghedruckt by Paulus van Ravesteyn, Voor Abraham Huybrechtsz., Boeckvercooper, enz., Anno 1616, komt onder vele lofdichten ook voor het volgende Sonnet. De welbedreven hant die rontom den Altaer
Van d'opgheofferd' Ipigenia hadt gheschildert
Ulissem heel bedroeft, Aiacem als verwildert,
Menalum schreyende, Calchanta vol beswaer,
En Agamemnons Hooft bewonde om 't ghevaer,
Heeft d' aenschouwers al doen in haer tranen swemmen
Die zy door meghedoogh niet en costen betemmen,
Want hier door wert 't verderf van Troyen openbaer.
Treet naer, verbonden volck, bereyt u tot het schreijen
Siende in desen Boeck u aldereerst bestrijen.
Orangen neemt de vlucht, Duck D'alba comt int landt,
Egmont den doot besuurt, en Hoorn die moet sterven,
Onse Voor-ouders al herwaert en derwaert swerven,
Van d' eerste ons Poeet behoudt de overhant.
Non omnia possumus omnes.
| |
[pagina 313]
| |
Erg ‘welbedreven’ is de hand van dezen lofredenaar niet, maar hij wil waarschijnlijk zeggen: Onlangs is er een treurspel opgevoerd, dat de toeschouwers trof, niet alleen wegens het tragische lot van de hoofdpersonen, maar ook, omdat daarin een machtige staat ten onder gaat; in dit nieuwe treurspel wordt het droevige lot van uwe eigen landgenooten ten tooneele gebracht en het groote gevaar, dat uw eigen volk heeft doorgestaan; de dichter van het laatste treurspel heeft een nog tragischer stof gekozen dan die van het eerste. Uit den laatsten versregel van het sonnet blijkt, dat Colm in elk geval niet de dichter dier Iphigenia was. En aan Coster's treurspel mogen wij m.i. niet denken. De schildering der gevoelens van de verschillende personen komt in het geheel niet overeen met die in zijn treurspel - ook treedt Aiax er niet in op - en naar alle waarschijnlijkheid doelt de schrijver van het sonnet ook op een treurspel, dat korten tijd geleden op de Brabantsche Kamer was opgevoerd. Bovendien zou men dan de eerste opvoering van Coster's Iphigenia vóór Mei 1616 moeten stellen, want toen is het Nederlants Treur-spel van Colm voor het eerst vertoond. Zeer waarschijnlijk is hier dus sprake van eene Iphigenia, door één der leden van de ‘Lavendel-bloem’ gedicht, maar nooit gedrukt. Van het leven van Jan Sijwertsen Colm is zoo goed als niets bekend; daarom breng ik nog eens in herinnering, dat hij schilder was en in 1616 voor de tweede maal trouwdeGa naar voetnoot1).
j.a. worp. |
|