Germaans *marʒanaz?
In Tijdschr. 24, 7 vlgg. heeft Dr. van Wijk het bestaan van een germaanse grondvorm *marʒanaz of *marʒenaz bepleit. In 't wespennest van de vele door hem genoemde nederlandse dialektvormen wil ik mij hier niet steken, maar ten onrechte meent hij dat die onderstelde vorm door andere uit niet-nederlandse dialekten wordt gesteund (blz. 13 vlg.).
Wat ozw. marghan voor morghon betreft, zij verwezen naar Noreen, Aschwed. Gr. § 148, anm. 3, waar die vorm met waarschijnlikheid als een ‘umgekehrte schreibung’ wordt verklaard.
Anders staat het met ags. margen, door Sievers, Ags. Gr.3 § 10 te recht ‘dial(ektisch)’ genoemd. De plaatsen waar het voorkomt zijn vrij talrijk, maar in hoofdzaak beperkt tot één bron, de merciese Psalter Vespasianus (ed. H. Sweet, O.E. Texts 188 vlgg.; 9e eeuw): volgens Zeuner, Spr. d. Kent. Ps. § 40, 2, d (en overeenstemmend Conr. Grimm, Glossar zum Vesp.-Ps. u.s.w.) komen voor: acc. sg. margen 1 maal, id. ǣrmargen 4 m., dat. sg. margensteorran 1 m., margentīd(e) 8 m. en dat. sg. marne (uit *margne) 12 maal. Voorts staat 1 maal dat. sg. marne in de eveneens merciese Rushworth Glossen (Rushw.1, 10e eeuw) tegenover 4 maal nom. acc. sg. morgen, 1 m. tō moergen, 1 m. dat. sg. moergne en 1 m. mergenne (Brown, Spr. d. Rushw. Gl. I, § 34, b; § 37, c).
Buiten deze bronnen komt geen vorm met a voor. Naast margen, marne, staat in de Vesp.-Ps. borggelda, borggeldum, in Rushw.1 sorgiaþ, sorgigaþ, sorgaþ enz., orsorge, worhte enz.; þornas enz., d.w.z. o blijft elders voor rg enz., hetero- of tautosyllabies, bewaard. Maar met germ. a komen we evenmin iets verder, want deze wordt 1o. in de Psalter vóór r + een niet-velare medeklinker ea (zelden eo, e), b.v. earm (bracchium), earđ (es), eardian (habitare), hearpe (psalterium), welke ea vóór