Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 25
(1906)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Gotische vorm van den eigennaam Alphonsus.De naam Alfonso, Alonso, die op 't Iberische schiereiland zoo veel voorkomt, heeft zich ontwikkeld uit Alphonsus of Alfonsus, den verlatijnschten vorm van een Gotischen eigennaam. Hierover bestaat geen verschil van meening, maar hoe de naam eigenlijk in 't Gotisch geklonken heeft, daarover zijn de geleerden het niet eens. Voor zoover ik weet, is Graff de eerste geweest, die ter verklaring van den naam de keuze liet tusschen Alfuns en Adalfuns: ‘aus beiden kann Alphons entstanden sein’, zegt hij, Spr. 3, 543. De verklaring uit Adalfuns heeft bijval gevonden: ze is beaamd o.a. door Förstemann en Kluge. Daartegen is nu echter onlangs opgekomen Prof. W. Meyer-Lübke in een verhandeling getiteld: ‘Romanische Namenstudien I. Die altportugiesischen Personennamen germanischen Ursprungs’Ga naar voetnoot1). Ter bestrijding van bedoelde verklaring zegt hij 't volgende: ‘Alfonsus hat Förstemann, Zeitschrift für vergleichende Sprachforschung XX, 431 und Namenbuch 166, aus Adalfonsus hergeleitet, ohne genügenden Grund. Ich weiss nicht, ob die Gleichstellung von al und adal nicht mehr in den Köpfen einzelner modernen Gelehrten als in der Sprachentwickelung | |
[pagina 243]
| |
und im Sprachbewusstsein der alten Germanen bestanden hat. Bruckner hat sich von ihr ferngehalten, auch im Angelsächsischen wird nicht damit operiert, und wenn in einer Urkunde aus Cluny vom Jahre 927 der Name Aalsendis, Alsendis erscheint (Longnon, Polypt. Irm. I 2971), so handelt es sich darin um eine specifisch nordfranzösische, also romanische Entwickelung, die wir nicht schlankweg ins Westgotische übertragen dürfen. Die Existenz von Adelfonsus ist ja nicht in Abrede zu stellen, aber es liegt gar kein Grund dafür vor, dass dieses Adelfonsus und Alfonsus ein und derselbe Name sein sollen. Nun kommt aber weiter dazu, dass die spanische Form gar nicht Alfonso sondern Alonso ist, und dies ist mit Alfonso nur unter Alafunsus vereinbars, wo intervokalisches f nach spanischer Art (dehesa aus defensa) gefallen ist, wogegen in Portugal f blieb, dann a schwand.’ In deze aanhaling, die ik niet meende te mogen bekorten, komt schier geen enkele volzin voor, welke niet tot kritiek uitlokt, doch ik zal mij slechts tot een enkele bepalen die niet rechtstreeks met het vraagstuk in verband staat, en wel tot de verbazingwekkende bewering dat de Spaansche vorm in 't geheel niet (ik onderstreep) Alfonso, maar Alonso is. Ik heb hier voor mij liggen een officieel stuk, aldus beginnende: D. Alfonso XIII, Por la Gracia de Dios y la Constitucion Rey de España. Indien de bewering van Prof. Meyer-Lübke steek hield, zou de Koning van Spanje een Portugeeschen naam dragen! De zaak is dat Alfonso en Alonso beide in Spanje gebruikelijk zijn. Wat nu de hoofdzaak betreft, moet opgemerkt worden, dat al die omhaal van woorden 't punt waar het op aankomt niet raakt. De vraag is niet of in 't Gotisch een eigennaam Alafuns al of niet bestaan heeft, maar wat de oorsprong is van den historischen naam Alfonsus, dien zooveel Spaansche koningen van de 8ste eeuw af gedragen hebben. Om hieromtrent tot een gevestigde overtuiging te geraken, moet men met de geschiedkundige gegevens te rade gaan, want alleen zoodoende kan men de ontwikkeling welke de naam doorgemaakt heeft nagaan. Ik begin met te verwijzen naar de Arabische schrijvers over de geschiedenis van Spanje. Bij hen luidt de naam Adhofūnš (dh is de spirantische d)Ga naar voetnoot1). Verder heeft men te letten op de wijze waarop de naam in oude Latijnsche bescheiden geschre- | |
[pagina 244]
| |
ven wordt; bijv. in 't Chronicon Albeldense leest men Adefonsus; nog in een charter van Alfons VI, vind men regnante AdefonsoGa naar voetnoot1). Eindelijk vergelijke men den naam Hadefonsus van een Spaansch vorst bij Eginhart, elders Hadufuns. Bij onderlinge vergelijking van deze gegevens blijkt het zonneklaar dat de Westgodische vorm zoo iets als Hađofuns geklonken heeft, wat in 't Gotisch der bijbelvertaling zou wezen Haþufuns, d.i. strijdvaardig, tuk op krijg. Samenstellingen waarin heađo 't eerste lid is, komen, gelijk men weet, in 't Ags. in epische taal veelvuldig voor. Wat den overgang van d in l aangaat, het is bekend dat die in 't Spaansch en Portugeesch meer voorkomt, gelijk trouwens ook in 't Latijn. Zoo is Sp. cola ontstaan uit cauda; melecina komt, vooral oudtijds, voor naast medecina; Madrileño van Madrid, in de 17de eeuw ook Madril; Gil uit Aegidius; Port. julgar voor Lat. judicare; oudtijds eirel uit heredem. Bij de Spanjaarden bestaat een, bewijsbaar oude, overlevering dat de naam Alfonso ontstaan is uit Ildefonso. Dit is niet juist, maar komt de waarheid toch nabij, want Hadofons en Hildefons zijn synoniem, beteekenen beide ‘strijdvaardig, oorlogszuchtig.’ De overlevering dagteekent dus waarschijnlijk uit een tijd toen men nog heugenis had van 't feit dat hado en hildi synoniem waren en dus licht konden verwisseld worden. Merkwaardig is het dat beide woorden voor strijd, oorlog, in eigennamen van helden der Oudgermaansche sage in onafscheidelijk onderling verband optreden: in Hildibrand en Hadubrand, Hadubraht en Hildibraht, namen die weliswaar niet aan één en denzelfden persoon behoorden, maar toch aan vader en zoon. De populariteit van de namen Alfonso en Ildefonso in Spanje doet veronderstellen dat de hoofdtrekken van 't Hildebrandslied ook bij de Westgoten bekend waren en in liederen bewaard gebleven. Het is moeielijk te zeggen wanneer 't Gotisch op 't Iberisch Schiereiland is uitgestorven; zeker sprak men in de 9de eeuw algemeen Romaansch, maar het blijkt uit de Arabische bronnen en Eginhart dat de Gotische vorm van den eigennaam nog vrij goed bewaard was gebleven; eerst later heeft de overgang van d in l plaats gehad. Van een Gotische klankontwikkeling kan na de 9de eeuw geen sprake meer zijn. h. kern. |
|