Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 25
(1906)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Een nieuw fragment van ‘Die Rose.’Op nieuw heeft mijn hooggeschatte ambtgenoot, Prof. F. Jostes, mij een aangenaam en welkom bewijs gegeven van zijne belangstelling in onze mnl. letterkunde en van zijne vriendelijke welwillendheid, door mij mededeeling te doen van het vinden van een paar mnl. fragmenten. Ze zijn door hem en zijn collega Schmitz bij het inventariseeren van archieven te Nordkirchen gevonden als schutbladen van een Parijschen druk uit de 16de eeuw, en, nadat ze mij toegezonden waren, herkend als fragmenten van die Rose. Het zijn twee doorloopende halfbladen van eene zelfde quatern, geschreven op perkament met gemiddeld 46 regels per kolom. Hier en daar hebben de bladen geleden, en aan den bovenrand ontbreken eenige regels (5 of 6), die afgesneden zijn. De inhoud der bladen komt overeen met vs. 10951-11298 en 12032-12384. Tusschen de beide helften in zijn vier bladen weg, zooals blijkt èn uit het getal der ontbrekende verzen en uit de nummering der bladen LXIII en LXVIII. Hetgeen er voor den tekst en voor het Mnl. uit te leeren valt - het is niet veel - deel ik hier mede. Het fragment staat het dichtst bij B, het Brusselsche hs., waarvan ik de collatie bezit: dit vertegenwoordigt over het algemeen de beste redactie van den tekst. De mededeeling der plaatsen, waar de lezing van het fragment van die van een der andere hss. verschilt, zal mij tevens gelegenheid geven enkele wetenswaardige bijzonderheden ter sprake te brengen. Vs. 10997 heeft het fragment: Conine, limogen ende pertrisen
Gevense mi te mire spisen.
Zoo ook B en C. Alleen het ths. heeft hier eene andere lezing, nl. ‘conine, hasen ende pertrisen.’ Limoge beteekent ‘fazant’; zie Mnl. Wdb. op lamogie. De vorm met i van het fragment en de beide andere hss. staat dichter bij het ofra. woord, waaraan het nederl. is ontleend; eigenlijk zou | |
[pagina 141]
| |
het op limoge geboekt moeten zijn; doch deze plaats uit de Rose was aan de aandacht der verzamelaars ontsnapt. Het Fransch heeft het woord niet: Verwijs heeft al opgemerkt, dat deze passage op sommige plaatsen geheel van het oorspronkelijk afwijkt. Het eenige woord, dat in den ofra. tekst wordt teruggevonden, is ‘conine’; zie vs. 12688 bij Michel. Omtrent de schrijfwijze van C: ‘limoghen’ moet nog opgemerkt worden, dat hier de gh de voorstelling moet zijn eener palataal-g, zooals eene enkele maal meer gebeurt, niet zonder misverstand te veroorzaken; vgl. Rein. I, 2759: ‘ene hoghe staghe van stene’; Hadew. 1, 91, 26: ‘op hare hoghe staghe’ (: waghe); Hadew. Proza 80: passaghe: Leid. Keurb. 155, 10: avantaghe. In vs. 11024 wordt van een boek (nl. l'Evangile perdurable; zie de aant. van Verwijs t.a.p.) gezegd dat het ‘gebannen was van den live’. Deze uitdrukking, die onjuist is, kan men verbeteren met behulp van het fragment en hs. B, waar gelezen wordt ‘als (B alse) van den live’. C heeft eene andere lezing, maar toch ook als, evenals de beide andere hss., nl. ‘als keytive’. De lezing van het ths. in vs. 11013: Dat si ons penitentie gaven
Van haeren goede, van haerre haven,
welke onjuist is (het Ofra. heeft pitance), wordt in geen der drie andere hss. teruggevonden. C heeft pitance, B pitancie, het nieuwe fragment petantche. Zie over deze in A meer voorkomende verwarring der beide woorden Mnl. Wdb. op *penitancie. Ook in 11055 en 12337 staat A met eene minder juiste lezing alleen. Op de eerste plaats hebben de drie hss. ‘ons die vore die grote heren ende vor(e) die liede(n) altoes beden,’ terwijl A heeft ‘vor ons lieden.’ Op de tweede (vs. 12334 vlgg.) heeft het teksths.: Eer si den nap ten monde keert
Om drinken, si en sal niet drinken,
Si en sal tirst laten sinken
Dmorseel, tote dat sijt heeft geten,
| |
[pagina 142]
| |
hetgeen op zich zelf niet onjuist is, doch minder goed dan wat wij in de andere teksten lezen; zij hebben in den laatsten regel niet het ww. eten, maar de samenstelling ineten, d.i. ‘inslikken’ (B en fragm.: ‘in heeft geten;’ C ‘in heeft gheheten,’ d.i. gheëten, gheten). Het ww. ineten (hd. einessen) wordt in het Mnl. Wdb. vermeld met ééne plaats uit de 16de eeuw (bij Despars); door dit voorbeeld uit die Rose wordt de ouderdom van het woord in het Ndl. met twee eeuwen vermeerderd. Op twee andere plaatsen bestaat er overeenstemming tusschen B en het fragment, tegenover A en C. In vs. 11191 wordt van Gevenst (of Bedect) Wesen, een allegorisch persoon, gezegd (in A en C): Van scoonre tale so wassi
Maer tanscijn hadde soe bleec daerbi.
Hoewel er, oppervlakkig beschouwd, niets aan deze lezing ontbreekt, immers ‘scone tale’ is eene bij ‘Gevenst Wesen’ uitstekend passende eigenschap, zoo is toch tale onjuist overgeleverd of wellicht met voordacht door een afschrijver in den tekst gebracht. Maar de oorspronkelijke tekst luidde anders, nl. Van scoonre taelge so wassi.
Deze lezing hebben B (‘tailgien’) en het nieuwe fragment in overeenstemming met het Ofra: De bele taille la devis,
Mès un poi fu pale de vis,
en zoo is er eene juiste tegenstelling tusschen de beide regels, die bij de lezing ‘scone tale’ en ‘bleec anscijn’ ontbreekt. De andere plaats is vooral belangrijk, omdat de lezing van B en het fragment ons hier in staat stellen, den tekst van A, waarin een onverklaarbaar woord voorkomt, op eene afdoende wijze te verbeteren. In vs. 11168 vlgg. wordt verhaald dat ‘Gevenst Wesen’ zich vermomt en de kleeren van een bagijntje aandoet. | |
[pagina 143]
| |
Gevenst wesen dede doe ane
Graeuwe cledre alse ene beggine;
Si gerde in hare abijt te sine
Ende want hare met gecrouwen doken,
Daer si onder wel conste loken.
In het Mnl. Wdb. wordt gecrouwen vermeld, maar zonder afdoende verklaring. Alleen wordt gevraagd, of men misschien ook moet lezen gevouwen. Doch hoewel niet onmogelijk, zoo is dit op zich zelf niet waarschijnlijk: immers bij de grauwe kleeren past niet eene, zij het ook geringe, mate van opschik, waaraan men denken moet bij gevouwen of geplooide doeken; vgl. Rose bl. 250, vs. 110 vlgg. Als (l. Al) dies gelike
Eest metten vrouwen namelike:
Men machse nemmer so nauwe houden
So wel gecleet, so wel gevouden,
Sine soeken wech, dits ongelogen,
Hoe si hare vriheit vercoveren mogen,
waar Verwijs aanteekent: ‘Gevouwen, lat. plicatus, gehuld in de plooien van het kleed, gedrapeerd in haar sluier (vgl. Mnl. fragm. 238, 135: ‘plumen striken ende faliën vouden’), en in ruimeren zin ‘opgeschikt’. Het Fransch geeft ons aangaande de beteekenis van het bedorven woord geen uitsluitsel; daar staat: Et s'atorne comme beguine
Et ot d'un large cuevrechief
Et d'un blanc drap covert le chief,
maar de variant van C: ‘met gersemen douken’ wijst in elk geval de richting aan, waarin wij ze te zoeken hebben. Gersem nl. is hoogstwaarschijnlijk hetzelfde woord als gorsem, d.i. dik, drabbig (zie Mnl. Wdb. op gorsem), of ook grof (dat in het Mnl. ook de bet. ‘dik, drabbig’ had; vgl. b.v. de benaming ‘grove urine’ in Rein. II, 7345 voor ‘drek’), en dit laatste begrip past veel beter in den samenhang. Bij gersem is daarom in het Mnl. Wdb. het vermoeden geuit, dat ook in het onverstaanbare gecrouwen een woord met dezelfde beteekenis zou verscholen zijn. Dit | |
[pagina 144]
| |
vermoeden wordt door de lezing groven èn van hs. B èn van het nieuwe fragment krachtig gesteund. Het is nu zoogoed als zeker dat voor gecrouwen moet worden gelezen gerouven, dat. plur. van gerouf, andere (wvla.) uitspraak of schrijfwijze van geroef (Mnl. Web. op grof) en dit is een andere vorm van groef, den gewonen bijvorm van grof in het Mnl., d.i. het Zuidndl. der middeleeuwen. In eene eveneens interessante lezing in vs. 12275, waarop evenals op limoge en ineten nog niet genoeg aandacht is gevallen, staat het ths. aan de zijde van B en het fragment, en tegenover C. De aan een Ovidiaansch hoofdstuk over ‘medicamina faciei’ ontleende regels, waarin het woord voorkomt, luiden: Heeft si ooc den adem quaet,
Soe wachte hare, dats mijn raet,
In nuchterne te sprekene jegen liede.
B heeft dezelfde lezing als A, ook het fragm. met eene geringe verandering, nl. ‘in nuchteren’. Daarentegen ontbreekt in bij C. Dit in nu is niet de praepositie, waarvan ‘te sprekene’ afhangt, want ‘hem wachten te sprekene’ is de juiste constructie, waartusschen in geheel misplaatst zou zijn, maar het is een deel van den ouden vorm van ndl. nuchteren. Dit woord is namelijk gevormd uit eene afleiding van den stam van ochtend, got. uhtwo, afhangende van de praepositie in (en), en dus te vergelijken met naarstig, nevens, noest(?), nijver en 17de-eeuwsch nechtig. Vgl. Franck op nuchter, waar mhd. enuchtern(e) wordt aangehaald en Nnl. Wdb. op enuchterne. Deze vorm, die alleen uit de zuidoostelijke tongvallen is opgeteekend (in Gloss. Bern. ‘enugterne, sobrius; enugterheit, sobrietas’), wordt op eene welkome wijze bevestigd door de lezing der drie Rose-handschriften innuchterne (innuchteren). Ten slotte een enkel woord over ongenoechtich in vs. 12331, voorkomende in den volgenden samenhang: Men sal ooc soo hovesscelike drinken
Ende niet so vol en laten scinken,
Dats een dropel en storte op hare,...
Want over ongenoechtich ende ruut
| |
[pagina 145]
| |
Mochtse iemen houden, ende trecken uutGa naar voetnoot1),
Dat si ware hare (l. met B harde) ongeleert.
In het Mnl. Wdb. wordt ongenoechtich juist verklaard door ‘nooit genoeg hebbende, onmatig’, en het is niet noodig, nu de lezing van het nieuwe fragment bekend is, daarop terug te komen. Maar die lezing zelve is merkwaardig en bevestigt een in het Mnl. Wdb. uitgesproken vermoeden. Er wordt daar nl., met het oog op den boven medegedeelden tekst van A en de vreemde lezing van C en B: onghenuchtert, vermoed, dat dit laatste woord door het volksbewustzijn kan in verband gebracht zijn met onghenoechtich, waarvan het hier als var. voorkomt (en op eene andere plaats van onghenoechsam), doch dat dit vooral waarschijnlijk is, als men naast ongenoechtich een vorm onghenuchtich mag aannemen. Welnu, dit is juist de lezing van het nieuwe fragment, en aan deze voorwaarde wordt dus voldaan; daar evenwel onghenuchtert bij Kil. wordt weergegeven door ‘gulosus’, en ongenuchtertheit met een voorbeeld uit de 16de eeuw bij Stallaert in de bet. ‘onmatigheid’ staat opgeteekend, zoo is het denkbaar dat ongenuchtert ook op zich zelf de bet. ‘onmatig, gulzig’ heeft gehadGa naar voetnoot2), en dat men dus geen invloed van de beide woorden op elkander behoeft aan te nemen. Op ééne plaats staat het fragm. met eene nieuwe lezing tegenover de drie andere hss., nl. vs. 12225: ‘dat haer bi enegen (l. tenegen) stonden bi ongevalle gevallen ware datse hare ribaut metten hare hadde genomen ende utegetogen’; doch deze lezing moet op een misverstand berusten: zij is waarschijnlijk veroorzaakt door den klank van het volgende gevallen. De ware lezing is die van A en B: ‘bi bolgenscape’ (vgl. C: ‘bi gramscepen’), overeenkomstig fra. par courrous (Michel, Rom. de la Rose, vs. 14230). j. verdam. |
|