Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 24
(1905)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
De rijmen in Maerlant's Historie van Troyen.IIIGa naar voetnoot1).Een aanzienlijk deel van den tekst uit het 2de deel der uitgave kunnen wij vergelijken met de lezing uit een ander hs. of met die van Seghers gedicht: daar kan dus eene korte vermelding volstaan, tenzij het mij om de eene of andere reden wenschelijk voorkomt iets uitvoeriger te zijn. Vs. 14715: stonde: sprongen. Var. (dl. 4, bl. 69, vs. 133) stonden: begonden. - 14743 maerscalken: ghewont waeren. Var. (70, 161) maerscalken ende daghen: ghewont laghen. - 14961 misdaen nich: ghenadich. Var. (77, 381) mesdadech: ghenadech. - 15233 bleef daer alleen: ridders in pryeel. Var. (84, 653) tegaet: raet: oordeel: prayeel (er zijn twee regels uitgevallen; vgl. dl. 23, 175). - 15815 sy keerden weder: en was niet meer. Var. bl. 110, 328 (vgl. dl. 23, 176) kerden weder: ne was noweder. 15935:[regelnummer]
Haer dier cleder altemael
Deed sy trossen in die sael.
Het rijm is eigenlijk wel niet in de war, maar hetzelfde kan niet van de rijmwoorden gezegd worden: het Ofra. wijst uit dat men voor sael lezen moet male (: altemale). Verg. Ben. 13303 Les chiers aveirs fist enmaler
Et ses robes totes trosser.
Zie Mnl. Wdb. op male, en over trossen, Taalg. 9, 171 vlgg. Dat het rijm niet, maar het rijmwoord wèl bedorven is, daarvan vindt men o.a. ook voorbeelden 14833 riet: ghemiet (l. gheniet, van ghenieden; zie Tekstcr. 30 en 104); 15469 mit manieren: visieren l. om taysierne: visierne (var. bl. 91, vs. 891); 15683 verveert: sweert, l. geneert: sweert (var. bl. 103, vs. 179: genairt: zwairt); 15923 mynne: te bynne l. minne: in inne; zie Tijdschr. 23, bl. 185) en 15947: ‘in doverste eynde | |
[pagina 173]
| |
van den drien Maecten (l. maecte) een nigromacien Een cleet der wonder an was groot’. Men leze ‘in doverste eynde van Endien’ (Indië), zooals blijkt uit de vergelijking met Ben. 13315: ‘en Inde la superior firent un drap enchanteor’. Vgl. vs. 1133: ‘een parament dat haer was van Indien (var., bl. 2, vs. 42 Endi) ghesent’. Endien moet als tweelettergrepig met den klemtoon op dien worden uitgesproken: hoewel men voor den naam van een land (ndl. ië of ije) iets anders zou verwachten, blijkt dit duidelijk uit het rijm; ook elders bij Maerlant komt nigromacien in een rijm op -ien verbonden voor, nl. Sp. IV2, 58, 77 (nigromancien: dien). Ook de gewone vorm Indi, Endi wijst op de tweelettergrepige uitspraak, die men ook vindt bij het adj. Indien, Indisch, b.v. Troyen vs. 15959: Een vroet poëte [ende] Indien,
Die mit Calcas, den Troyen (d.i. Trojien)
Langhe had gheleyt sijn leven.
Ben. 13327: ‘un sage poete indien’. Vgl. nog 16246 mynnen: beghynnen (l. bekinnen, Epis. bl. 164 noot) en 16613 meer: heer (l. mee: ghevee, var. bl. 120, vs. 128 ghewee; vgl. Mnl. Wdb. op gevee, en voor andere plaatsen waar gevee staat of staan moet, Troyen 15638 (zie var. bl. 101, vs. 134), 33729; 34419; 39188). 16718[regelnummer]
Sy daden haer speer luden doerryden:
En consten halsberch noch curiën
Noch platen noch yser wederstaen.
Ook de var. (bl. 123, vs. 231) heeft hier een onzuiver rijm, nl.: Daden si haer scachte doerliden
Hem en halp halsberch no coriën.
Doreriden d.i. doorsteken, is hier het juiste en het gewone woord (zie Mnl. Wdb. op doreriden, 4) en het schijnt dus beter dit onzuivere rijm aan Maerlant toe te schrijven (vgl. boven 23, 163 vlgg.), dan te trachten het zuiver te maken ten koste van de zuiverheid van den tekst. 17427 vertelt: die sclach en heft anders niet ghebeelt, l. ghehelt | |
[pagina 174]
| |
(weerklonken); zie var. bl. 155, vs. 369 en vgl. Ben. 14430: resone. - 17447 die Troyene: swaer speel tontsiene (var. 155 vs. 388 die Troyene pine: grote bordine; zie dl. 23, bl. 177). - 17525 bleven: in ghebleven l. inghedreven (var. bl. 158, vs. 467).- 17820[regelnummer]
(So) werpt dat beelt sijn bloemen
So menghertieren, en cans ghenoemen;
Rosen, lelyen, noch ander cruyt,
Ten roec so suete nie herwit.
Het gecursiveerde rijmwoord is duister en wordt niet opgehelderd door het Fransch, alwaar wij lezen (vs. 14793): Si respant l'image ses flors,
Molt bien olanz et molt meillors,
Jonc, ne glaiol, n'erbe menue
N'i aura ja altre espandue.
De bedoeling is blijkbaar: rozen, leliën noch ander welriekend ‘kruid’ rook ooit zoo lekker als deze bloemen. In herwit behoeft dus niet de naam van eene plant verscholen te zijn. Daar de bij M. volgende acht regels (17823-30) zeer weinig overeenkomst hebben met Ben. ‘des flors tienent a grant noblece, dient que c'est molt grant richece’ (14797 vlg.), zoo zal het zeer moeilijk zijn voor herwit het bij cruut passende rijmwoord te vinden. 18296[regelnummer]
Sy voeren enwech ende lieten hem jaghen
Seer veel van der stede loept.
Troylus hielt sijn scop
Om Dyomedes, die voer hem vloe.
De tweede regel is geheel onkenbaar geworden: gelukkig kunnen wij met behulp van de var. (bl. 170, vs. 141) de oorspronkelijke lezing: ‘sere (d.i. seerre, sneller) vele dan den walop’ herstellen. Het Ofra. is van 18153-18488 niet te vergelijken: M. vlecht herinneringen in uit classieke schrijvers, vooral Ovidius. 18330[regelnummer]
Hy stacken seer mit ghewelt,
Dat hem die helm voer van den hoefde,
Mer Signus, die niet en verdroefde,
Stac Achilles opten scilt.
| |
[pagina 175]
| |
Voor verdroefde moet, om het rijm en den zin te herstellen, gelezen worden verdoefde (verdoofde); d.i. verdoofd of duizelig werd (men weet dat Cygnus den naam van onkwetsbaar had). Verdoven komt ook elders als intr. voor, nl. Stoke V, 25 (hier in de bet. doof worden); vgl. mhd. vertoben, ‘razend worden’ en mnd. verdoven, en bij Lübben deze plaats: ‘Namelos schlog den resen myt der colven op sin hovet so dat de rese wart verdovet’. Soortgelijke voorbeelden ook in het Mnl. en Ndl. 18566[regelnummer]
Tleet, dat der vrouwen te voren quam,
Moch haer des syns doen vermerren.
Men leze met de var. (bl. 173, vs. 49) verwerren. Ook 18585: ‘Heer, seide sy, hoe dat vaert’ is met behulp der var. te verbeteren in ‘hoert herwaert’ (bl. 174, vs. 67), evenals 18604: ‘uytten syn: een inde’ in ‘uten sinne: in inne’ (bl. 175, vs. 126, waarbij men vergelijke dl. 23, bl. 185) en 18703: des synnes ave (l. ane): dane (bl. 180, vs. 232). 19225[regelnummer]
Troylus doet sulcke sake (l. saken),
Datten Griecken niet en derf vaken:
Hy was daer men(e)ghen te fel.
Indien men deze regels vergelijkt met de var. (dl. 4, bl. 200, vs. 762): Troylus dede selke saken
Dat hem niement en der ghenaken,
en met Ben. 15911: Ha com le fet bien Troylus!
Ne s'en aproche de lui nus,
dan lijdt het geen twijfel, of de var. heeft de oorspronkelijke lezing. Doch Maerlant schijnt hier opzettelijk de redactie van Segher door eene andere vervangen te hebben, die evengoed te verdedigen is. Eene ironisch-comische uitdrukking als: ‘Troylus weerde zich zóó dat den Grieken de lust om te slapen verging’, is volmaakt in overeenstemming met den middeleeuwschen geest. Met eene geheel overeenkomstige plaats kan ik | |
[pagina 176]
| |
deze niet toelichten, maar te vergelijken is Stoke V, 624: ‘si voeren, als de niet en vaect, te Medemelc in de poort’. 19388[regelnummer]
Mer hy soud (l. souden) ontliven eer,
Wert dat hy hem conde behinghen,
Ende hijt dan conde volbrenghen.
Een ww. behingen (behengen) in de hier vereischte beteekenis is onbekend. Men leze met de var. beringhen, dat men moet opvatten in de bet. van mnl. ondergáen, nl. iemand den pas afsnijden; fra. desavancir (Ben 16079), of ook in het nauw brenghen. Het woord kan wel eigenlijk alleen gezegd worden van een meervoudig subject, maar het laat zich bij uitbreiding met één persoon als onderwerp ook wel denken. Vgl. bij beringen in het Ndl. Wdb. eene plaats uit de 16de eeuw, waar beringht in de beteekenis staat van ‘benard, door de macht des doods in het nauw gebracht’, en ndl. ‘iemand met liefde, met trouw, met zorg omringen’, dat ook met één persoon als onderwerp gebezigd wordt evenals fra. entourer quelqu'un de ses soins (Ndl. Wdb. 10, 451). 19612[regelnummer]
Op een tapijt van singlatoen
Hebben sy hem ontwapent.
Doen sy die wonden saghen gapen,
Waenden sy dattet waer ghedaen
Mit hem.
Waarschijnlijk is dit onzuivere rijm van Maerlant zelf; zie boven dl. 23 bl. 164. Men kan wel de zuiverheid herstellen door aan te nemen dat er in het Mnl. een naar analogie van het bnw. gewapen (zie Mnl. Wdb.) gevormd deelw. ontwapen (naast ontwapent) heeft bestaan, of, hetgeen minder gewaagd is, door voor gapen te lezen gapent, doch beide uitdrukkingswijzen zijn niet zoo natuurlijk als de lezing van het teksths.; ook zou men in het laatste geval veel eer gapende saghen dan saghen gapent verwachten. Het Fransch (vs. 16239) ‘s'il colchierent, s'il desarmerent; quand les plaies li regarderent, quiderent l'ame s'en alast’, geeft geen uitsluitsel. | |
[pagina 177]
| |
19668:[regelnummer]
O wy! wat scade is hier ontfaen!
Ons en helpt man enghenen;
Ghevaen blyven wy als ons leven,
In vremden lande ghevuert, Gotweet!
Deze woorden, ontleend aan de klacht der Trojaansche vrouwen na Hector's dood, komen overeen met Ben. 16294: Ha lasses, font eles, quel perte!
Ja ne serons mes mariees:
Chatives en serons menees,
Doleroses en lonc servage.
Wat het herstellen van het onjuiste rijm hier bemoeilijkt, is de onzekerheid, of de tweede regel wel goed is overgeleverd. Op zich zelve is de uitdrukking onberispelijk, maar als men hem vergelijkt met den franschen tekst, wordt hij kleurloos en mat. Heeft misschien het vers uitgegaan op ‘te manne geven?’ Ik zou meenen van ja: alsdan zou men kunnen volstaan met in den volgenden regel als te veranderen in al. Doch is in den tweeden de oorspronkelijke vorm bewaard, dan kan als ons leven niet goed zijn: wellicht is alsdan daarvoor te lezen altenen, d.i. ‘voortdurend, altijd door, voorgoed’. 19715[regelnummer]
Ic (Paris) wreke u (Hector) noch sonder faelgien;
Vindic den man daer icket op tyen,
Ic sclae hem (Achilles) doot al sonder blijf.
Hoe vreemd het ook schijne en hoe weinig de lezing van het hs. ook heeft van hetgeen er voor in de plaats wordt gesteld, het rijm en de Fransche tekst maken het zeker dat de lezing van Maerlant geweest is: Ic wreke u noch sonder faelgien,
Vindic den man in der bataelgien;
vgl. Ben. 16345: Vengiez sereiz demain sans faille,
Se trovez est en la bataille.
| |
[pagina 178]
| |
19890[regelnummer]
(Agamemnon sprac:)
Hy heeft ons groot goet ghedaen,
Die ons van Hector maecte(n) quyte,
Wy waeren al doot by synen nyte,
Wert noch een jaer ghewest tot sijn (l. geverst sine) doot;
men leze: by sine vite, door zijne manier van doen, zijne daden; vgl. Ben. 16534: ‘tuit estions a mort livrez, s'il vequist un an solement’. Ook de lezing der variant (bl. 212, vs. 77 vlgg.) is onjuist: ‘wi waren al doot in corten tijt (: quite), hadde een jaer gevorst sijn doot’. Het woord vite, van lat. vita, beteekent wel in den regel levenswijze of levensbeschrijving, maar dicht bij de hier aan vite toegekende beteekenis staat de opvatting, waarin het voorkomt M. Loop II, 1916 (‘wijze van doen, handelwijze’) en III, 236 (‘levenswijze’). In den zin van verhaal in het algemeen, niet uitsluitend ‘levensgeschiedenis’, wordt het woord gebruikt Troyen 15178: ‘wy lesen in ouden vyten’. Op eene andere plaats in Troyen heeft vite in de bet. ‘leven’ gestaan, doch ook daar is het door den afschrijver onkenbaar gemaakt, nl. vs. 28047: Doen waen ic dat hy yerst liet
Sijn biten ende saen verschiet,
l. sine vite. B. 22768 heeft slechts: ‘(il) fenist tantost entre lor mains’. 20019. Tusschen dit vers ‘Dat was een herde duer voute’ en 20020: ‘ende van goude menichfoude’, zijn twee regels uitgevallen, overeenkomende met Ben. 16663, 4. Eén dier regels is bewaard in de var. (bl. 214, vs. 133): ‘ghemaect van herde finen goude ende van a... mijn menechfoude’. 20155[regelnummer]
Ic seg u, sonder omkeer,
Ic en ghedoghe nummermeer
Groot noch cleen (l. clene), dit noch dat,
l. ‘sonder ontkeer’, d.i. ‘zonder omwegen’, fra. ‘sans détours’. Vgl. Ben. 16847: ‘n'en voil mentir’, en Mnl. Wdb. op ontkeren, 5). | |
[pagina 179]
| |
20197[regelnummer]
Her Palamedes, die daer sijt,
Eer ghy ons hulpt in den strijt,
Haddy mijns raets ducke noot.
Men leze: ‘Her P., die draget nijt’, fra. (16893): ‘qui avez tel envie’. 20448[regelnummer]
Neptolomus quam int ghemoet ....
Int Griexe heer en was gheen bitter,
Stoutter, vromer noch oec witter,
Noch so vrome noch so ghenendich,
Noch ten wapen soe behendich.
De beide rijmwoorden bitter en witter wekken achterdocht. Er moeten in de eerste twee regels waarschijnlijk lichaamshoedanigheden worden geschilderd evenals in Ben. 17157 vlg.: N'avoit nul meillor chevalier,
Plus grant, plus large, plus plenier;
Plus hardi ne plus vertuox,
Ne d'armes nul si angoissox,
en in het portret dat Maerlant in navolging van Benoit van hem geeft in vs. 6725 vlg.: Neptholomus was lanc ende groot,
Den buyc so groot dat hem verdroot,
vgl. Ben. 5219: Neptolemus ert granz en lons (lang),
Gros par le ventre com un trons (tronk, bonk).
Doch er is geen denken aan om de woorden van Maerlant zonder gewelddadige veranderingen daarmede in overeenstemming te brengen. Maerlant heeft hier waarschijnlijk eigenmachtig vertaald. En wat de rijmwoorden betreft, ook die kunnen van M. zijn, als men bitter opvat als bitterer, in de bet. ‘verbitterder’, en witter weergeeft door bleeker of blanker. Er is wel geen aanleiding in het oorspronkelijk om deze vertaling te verwachten, en zij is wel niet zeer belangwekkend, maar Pyrrhus (of Neoptolemus) wordt ook elders als wit gekenschetst, nl. 39986: ‘Pierus den jonghelinc, den witten’ (: opsitten). Ook | |
[pagina 180]
| |
daar heeft het Fransch iets anders. Hoe Maerlant aan deze bijzonderheid komt, is mij niet bekend. Is misschien met wit de kleur der wapenrusting bedoeld? 21707[regelnummer]
Men(e)ghen doet sy ducke laten
Vader, moeder, ende haten
Lant ende maghe: al laet hijt gaen.
Blijkens de laatste woorden: ‘alles laat hij in den steek’ moeten de rijmwoorden laten en haten van plaats verwisselen. Vgl. eene dergelijke verbetering boven dl. 23, bl. 276 (vs. 6733). 21795[regelnummer]
Mitten sweerde reet hy aen hem,
Drie sclaghe gaf hy hem,
men leze: ‘reet hy hem aen’ en ‘gaf hy hem saen’. Voor ‘enen aneriden’ vgl. Mnd. Wdb. op aenriden, 2), en voor de invoeging van saen, Ben. 18528: ‘Tex trei cols li done en poi d'ore’. 21928[regelnummer]
Hy en mach langher leven niet
Dan men hem dat hout uyt liet,
l. ‘uyt tiet’. Ben. 18669: ‘il morra tant tost com del cors li istra’ (nl. le trois, le morceau). 22139[regelnummer]
Die scoen cleder van dueren ghewaten,
Van goude beset scoen uyttermaten
Hebben gheroeft die van bynnen,
nl. uit de tenten. De vorm ghewaten kan niet juist zijn, en evenmin ‘cleder van dueren ghewaten’, want ‘ghewaet’ beteekent niet ‘stof’, maar ‘kleedij’. Vergelijken wij Benoit 18882: VC paveillons bons et biax
Toz plains d'argent et de vaisselle,
Molt preciose et riche et bele
I ont gaaingnie cil dedenz,
dan blijkt, dat men lezen moet: ‘die scone cleder, die diere vate(n)’. De kleederen worden in het Fransch niet vermeld, maar wel het vaatwerk, la vaisselle, en het is niet waarschijnlijk dat M. dit onvertaald heeft gelaten. Vgl. het Naschrift. | |
[pagina 181]
| |
22473[regelnummer]
Parsine ende Araboyse
Scoten quarelen cortose,
Die dicker dan die hagel vellen.
Het is mogelijk dat de afschrijver cortose geschreven heeft: de naam ‘cortoise colven’ voor ‘misericorde’ of ‘goedendach’ kan hem bekend zijn geweest. Vgl. Mnl. Wdb. op de genoemde woorden en vooral op cortois. Maar het is zeker dat Maerlant torcose, d.i. turksch, fra. turquois, heeft geschreven. Vgl. Ben. 19135: ‘Persant traient et Arabeis trenchanz saietes (pijlen, lat. sagitta) d'ars (bogen) turqueis’. Met het woord is herhaaldelijk geknoeid, niet uitsluitend maar vooral in dezen tekst. Vgl. Rose 874 (aangeh. in het Mnl. Wdb. op cortois) en Troyen 8888: ‘Orssen hadden sy [van] Araboes Ghescutte ende orsse (l. boge) tot coes’ (l. torcoes; Ben. 7384: ‘et saietes et ars turkeis’); 9696: ‘mit ghescutte mit boghe ter cosen’ (l. tercosen; Ben. 8201: ‘o saeietes, o ars turqueis), en 10899: ‘mit menighen scichte cortoyse’ (l. torcoyse; Ben. 9440: ‘o saietes et ars turqueis’). Niet gering is het aantal bedorven woorden in de Historie van Troyen, die evenals cortois kunnen worden terechtgebracht door de omzetting van een paar letters. Zij zijn de volgende. 2901[regelnummer]
verwulft waren die straten
Mit glase claer uyttermaten
Ende was al ghevapeert,
l. ghepaveert. Vgl. 2863: ‘die straten waeren ghepaveert, verwulft daerbaven’ en 2970: ‘het was rijckelicke ghepaveert; in die werlt en was niet (l. nie) ghesien pavement ghelijcken dien’. - 3095: ‘hets meer dan tijt dat wy orloghen: ic en souts niet ghesterven moghen hoe ic myne suster ghewynne’; l. gheversten; vgl. Ben. 3220: ‘ja nel loasse porloigner’. - 4820: ‘Sy (Thetis) seid(e): dit volck dit (l. dat) neemt my’, l. meent; vgl. Statii Achilleïs I, 31: ‘me petit’. - 5746: ‘of men so veel vlots saghe daer’, l. volcs. - 5756: ‘op een pelijn, dat .. tusschen die borch lach op die (l. entie) see’, | |
[pagina 182]
| |
l. pleyn, vgl. Achilleïs I, 35: ‘per campum patentem, qui medium portum celsamque interjacet urbem’. - 6449: ‘als hy (Chiron) woude, so most ic staen, storme, steen ende boom ontfaen’ (nl. in een rivier), l. strome; daarentegen 6547 vlgg.: ‘sy en waren cume een myle van haeren lande in die see, dat hem een stroem dede so wee: drie daghe wayet onsachte’, l. storm. - 6872: ‘tusschen hem (twee broeders) en was gheen ghesceet van vrome, van lyve, sonder van daghen’, l. vorme; Ben. 5364: ‘entr'els difference n'avoit de cors, de forme, fors d'aage’. - 8284: ‘in haer lant at niemant broot: septie, vys ende venisoen ende fruyt, dat was al haer doen’, l. spetie of specie. Vgl. Ben. 6777: ‘especes bones, buens peissons’. - 9677: ‘Sy hadden IIII amelaren ende Theuter den coninck altemale’, l. ook om het rijm ameralen, en vgl. Ben. 8179: ‘quatre amiralz’. - 10576: ‘elc lieten (?) werken na synen gheer wast mitten swerde of mitten speer’, l. wreken; vgl. Ben. 9069: ‘n'ia celui qui la venjance ne quiere o espee o a lance’. - 11711: ‘elc man (l. nam) synen vrient .. ende voerden wech’; vgl. Ben. 10264: ‘chascun i cherche .. son ami’. - 11902: ‘ic ben die strecste van ons beiden’, l. stercste; Ben. 10457: ‘mielz sé endurer dur estor’. - 12176: ‘quarelen volghen daer ghedichte’, l. vloghen; Ben. 12176 volent. - 19691: ‘ontemelicke rouwe dreef Parijs’. In het Mnl. Wdb. is het woord als de ware lezing beschouwd en verklaard als ‘onvoegzaam, onbetamelijk’. Doch dit begrip past hier niet. Er wordt een woord vereischt met de bet. ‘bovenmatig’ en dit verkrijgen wij, wanneer wij op ontemelijc de bovengenoemde kunstbewerking toepassen en lezen onmetelijc, of uog liever onmatelijc (de lezing ontemelijc van den afschrijver kan eene door hem aangebrachte wijziging van ontamelijc zijn). Vgl. 15662: ‘die droefheid daer ic dan in ben is onghematelike groot’, waar de varr. (dl. 4, bl. 102 vlg.) hebben onmateliken en ommatelike), en 22340: ‘Parys viel op hem in onmacht: die rouwe was al ongheacht’ (niet te begrooten of te schetsen), waar Ben. 18978 heeft desmesurez (op de eerste plaats heeft | |
[pagina 183]
| |
B. estrange, dat voor het Mnl. niets bewijst; en op de tweede is de overeenstemming niet woordelijk). - 28242: ‘voer den outtaer .. maecten twee metsers van doen LVI scoene lyoen’, l. meesters, kunstenaars (misschien beteekent ‘meester van doene’ hetzelfde; òf is te lezen: ‘m. van groten doene’? Vgl. doen, znw., 1), en vs. 28257: ‘die meisteren namen drakenbloet’. - 30805: ‘dat men sijn goet veygelen sal’, l. veylegen; vgl. Ben. 24823: que si aveir seront gardé’. - 33121: ‘dat sy pensen ende visieren hoe syse moghen alsegieren’, l. asselgieren; Ben. 26996: d'els assaillir’. 24650[regelnummer]
Aldus visiert hy (Achilles) voer twaeren;
Hem weer (l. ware) beter woud hy (l. woudijs) ontberen:
Moghen die Troyen(e), des ghelooft,
Het sal hem costen noch sijn hooft.
Het Fra. heeft vs. 21303: ‘issi devise son affaire’: in plaats van voer twaeren, dat niets beteekent, moet dus waarschijnlijk een woord staan dat het obj. van visieren uitdrukt. Men zal moeten lezen: Aldus visiert hy tvoertvaren,
d.i. ‘den gang of den loop der dingen, den voortgang’. Vortvaren komt herhaaldelijk en vortvaringe eene enkele maal (R.v. Nedersticht 1, 169, 224) in het Mnl. voor. 25444[regelnummer]
Van iii syden mit enen houwe
Quamen sy te samen, seg ic uwe;
Al daer sy laghen verborghen,
nl. Paris en de Trojanen, die Achilles en Antilochus belaagden, Men leze: ‘mit enen hu quamen sy te samen, seg ic u’. Over hu, d.i. ‘krijgsgeschreeuw, wapenkreet’ zie Mnl. Wdb. 3, 724, waar vijf voorbeelden van het woord uit Troyen worden vermeld. De uitgevers hebben het niet overal begrepen, blijkens de plaatsen waar zij het met een hoofdletter schrijven en tusschen aanhalingsteekens plaatsen; zoo b.v. vs. 8893. In vs. 19410: ‘in die stat was gheen so groot’ moet voor gheen gelezen worden tghehu. Vgl. Mnl. Wdb. op het woord en Ben. 16095: ‘tuit en issirent fors as criz’. | |
[pagina 184]
| |
25545[regelnummer]
Parys sprac: Ghy (Achilles) sult onsochte
Becopen die scone lijf!
Tot uwen misvallen (l. misvalle) naemdy tlijf
Hector ende Troylus mede.
Men leze ‘die scone wijf’, nl. de Trojaansche vrouwen, waarmede Paris hem verwijt minnehandel gedreven te hebben’. Vgl. Ben. 22231: ‘or vos otrei que conparreiz ces drueries’ (vrijerijtjes, amours). 27509[regelnummer]
Dat hy wijf ghebaeren (l. gheboren) was,
Mer by crude dat hy las
Ende hy vant in enen dauwe
Verkeerden (l. verkeerde) hy van wijf te manne.
Voor dauwe is natuurlijk te lezen danne. Vgl. Mnl. Wdb. op dan, znw. - Even zeker is de verandering van baerge in (baerde) beerde, vs. 27515: ‘Pieramon, die hem ooc weerde herde seer met eenre baerge’. Vgl. Mnl. Wdb. op barde (strijdbijl) en ndl. hellebaard. 27518[regelnummer]
Latreus, die dit al sach,
Quam daertoe ghelopen schier(e),
Die was ghewapent wel ende sier.
Men leze fiere, d.i. ‘op eene schitterende, rijke wijze, rijk’. Vgl. 27893: ‘ghewapent wel ende herde fier(e)’. Een bijw. fiere ontbreekt in het Mnl. Wdb., maar blijkens deze plaatsen heeft het bestaan. In eene zelfde beteekenis vindt men fierheit bij Velth. (III, 23, 69). - Dezelfde verkeerde lezing wordt ook gevonden vs. 22915 vlg.: ‘sy hebben ons alsoo ghescoffiert dat sijs sijn seer ghesiert’, l. ghefiert (Ben. 19672: plus fier, plus orgoillos en sont’) en 6598: ‘grote oghen hadden sy (de Dioscuren) .. ende sierlicke was sijn ghedaen’ l. ‘fierlike waren sy ghedaen’ (Ben. 5093: ‘Anbedui (beiden) avoient gros ielz pleins de fierté et pleins d'orguilz’). 27561[regelnummer]
Doe stac hy en totter huyt doer
Ende maecten hem een wyde scoer,
Sodat hy der sijn hant in stac
Ende hy sijn darme vrat.
| |
[pagina 185]
| |
De darmen van een overwonnen vijand te verslinden is zelfs van de Lapithen en Centauren, die hier aan het moorden zijn, te veel gevergd. Men leze utetrac voor vrat, waardoor tevens maat en rijm worden hersteld. 27911[regelnummer]
Emmer strijt hi op die Griecken
Daer mochtmen scilde sien wijcken,
l. wieken. Zie over deze plaats boven dl. 23, bl. 262. 28189[regelnummer]
Ja cn was ic niet u lieve amye,
Die door u doghet verdriet pleecht.
In den laatsten regel leze men ‘verdriet ende plecht’ (: onrecht). Plecht komt in het Mnl. eene enkele maal voor in de bet. van Mnl. toren, en als ik mij niet vergis, nog heden in Drentsche tongvallen. Zie Mnl. Wdb. op plicht, 7). 28228[regelnummer]
Priamis deed maken.....
In enen tempel ........,
Daer ver Pallas vrouwe af was
Een uyttermaten duer gaf,
Ten einde het rijm te herstellen leze men: Daer ver Pallas vrouwe was af
Een utermaten diere graf.
In de volgende regels (28232): ‘Pryan had in syne stat een uyttermaten duer vat’, verandere men syne stat in sinen scat; vgl. Ben. 22965: ‘li reis aveit en son tresor un chier sarqueu’. 28504[regelnummer]
Daer sijn worme mit twe armen,
So starc, sy en laten niet sy en stormen
Enen groten oliphant.
De afschrijver heeft zich hier ontdaan van een woord dat hij waarschijnlijk niet begreep of waarvan hij althans vreesde dat zijn publiek het niet verstaan zou. Gelukkig kunnen wij het herstellen met de var. in Alex., waaruit Maerlant zijne geographische schets overnam. Aldaar lezen wij ‘sy en laten niet ghehaermen’ (:aermen) d.i. ‘zij laten niet met rust’. Zie Mnl. Wdb. op gehermen. | |
[pagina 186]
| |
29301[regelnummer]
Dien put maecten philosophie
xxx ellen diep ende tiene.
Men leze met Alex. VII, 1733 philosophiene, mv. van philosophien. De lat. namen voor ‘geleerden in het een of ander vak’ gaan in het Mnl. uit op ien, uit fra. iën, lat. ianus, of op ijn, lat. înus. Zoo b.v. astronomien en astronomijn, retorisien en retorisijn, surgien en surgijn. Naast nigromancien, musicien en magicien (Tijdschr. 23, 80) zijn de vormen op ijn niet gevonden: het blijkt dus dat -ien gewoner is dan -ijn. Men verwondere zich niet dat het hier ‘philosophen’ zijn die een put graven. Het woord heeft hier zijne beteekenis tot ‘kunstenaar, iemand die het eene of andere kunstwerk verricht’ (vgl. Duc.: philosophia, eruditio) uitgebreid op dezelfde wijze als poëte dit in het Ofra. (en in navolging daarvan in het Mnl.) heeft gedaan. Herhaalde malen komt poëte in deze bet. voor in Troyen. Zie b.v. 17644: ‘een poëte van wysen ghedochte, die veel nigromancie wiste, hadse (de pilaren) ghemaket by sijnre liste’ (Ben. 14620: ‘trei poete, sages auctors’); 20039: ‘die vroede poëten hebbent ghemaect’ (Ben. 16685: ‘li sage poete’); 20057: ‘hoert wat die III poëten daden: vier lampen maecten sy .. guldijn root’ (hier in het Fr., vs. 16751: ‘li trei sage’). - Op ééne plaats heeft de afschrijver het woord poëte bedorven, doch daar staat het in de bet. van dichter, nl. vs. 28102: ‘daer en was poerter (l. poëte) noch dyvijn in al tlant, sy en quamen daer’ (nl. bij de begrafenis van Paris; vgl. Ben. 22826: ‘tuit li poete et li devin i sont al mestier dire et faire’. 29849[regelnummer]
Daer moesten sy keren den rucke.
Ghy en hoerden (l. hoerdet) nie segghen noch ucke
Van volcke dat hem weerde(n) so seer.
Men zal wel geen moeite behoeven te doen om te zoeken naar een woord ucke, dat niet heeft bestaan: de ware lezing van Maerlant's tekst ric: ic ligt voor de hand: zij is ook die der variant, dl. 4, bl. 226, vs. 309 (daar staat evenwel te onrechte rig, dat door mij in Epis. bl. 282 niet in den tekst had moeten opgenomen zijn). | |
[pagina 187]
| |
29956[regelnummer]
Een speer nam sy .......,
Dat liet sy op hem sincken;
Pierus en wilde haer niet wyken,
Mer hy ontfincse mit groten nyde.
Volgens mijn afschrift (Epis., bl. 285) heeft het hs. ontwyken, doch in elk geval is het rijm in de war: voor ontwyken moet natuurlijk ontwynken gelezen worden. Zie Mnl. Wdb. op ontwinken, en vgl. de var. Epis. t.a.p. 30259[regelnummer]
Rome ende alle die Centauroen
Ende die keyser van rechten doen
Die sijn van Eneas comen.
Wij vinden bier een van de sterkste staaltjes van de slordigheid en de onnadenkendheid van den afschrijver. Er moet natuurlijk staan: Rome ende alle die senatore
Ende die keyser van rechten ore.
Die sijn van Enease comen.
Er zal wel niemand zijn, die aan de juistheid der verbetering zal twijfelen, ook al werd zij niet bevestigd door de var. (dl. 4, bl. 233, vs. 563): ‘Rome ende die senature entie keisere van rechter ure’. De uitdr. ‘van rechten (rechter) ore’, d.i. ‘krachtens wettige afstamming, of ook ‘krachtens bloedverwantschap’ of ‘krachtens wettig erfrecht’ komt ook elders bij Maerlant voor, vgl. Troyen vs. 12307: ‘van rechten oer was hy sijn oem’; 25880: ‘dat men my gheve dat my van mynen edelen neve versterf ende van rechten ore’; en 26402: ‘sal bedy Ayax hebben voer my die wapen van rechter ore?’ Vgl. Mnl. Wdb. op oor, 3) en hoir. 30287[regelnummer]
Die dinc, die buten onder die liede
Gheviel, scrijft hy al alst gheviele,
l. ghesciede, zooals ook de var. heeft, bl. 234, vs. 595. 30587[regelnummer]
Morghen avont sal men onvrede,
Als men pleecht aen hemliede
Om te nemen nauwen raet
Van der dinc die ons bestaet.
| |
[pagina 188]
| |
Men leze onbieden: hemlieden. V en b zijn in het hs. moeilijk van elkaar te onderkennen, en dus ligt de verbetering voor de hand. Zij wordt ten overvloede bevestigd door den ofra. tekst, vs. 24603: ‘demain a seir seront mandé, si com il ont acostumé, por prendre o els conselz estreiz’. Aen in den 2den regel moet men niet verbinden met ontbieden (dit is geen mnl.), maar misschien met pleecht: het beteekent dan ‘ten opzichte van, met betrekking tot’. Doch de woorden zijn vreemd en misschien bedorven; ook het obj. van ontbieden ontbreekt. 30687[regelnummer]
Som seiden sy daer ter scaude:
Die coninc machs hem ontsien boude,
Dat hy wil(le) cleen ende groot
Al dit volc doen slaen doot (l. te doot);
Sijn lant siet hy al destrueren:
Hy en weet hem hoe regeren.
De woorden zijn ontleend aan eene episode, waarin beschreven wordt hoe de vredepartij te Troje, vertegenwoordigd door Eneas, Anthenor, Anchises e.a. met stoutheid het hoofd opsteekt en dreigt zich aan den strijd te onttrekken, ja zelfs verstandhouding met de Grieken te zoeken, indien hun raad niet wordt opgevolgd. Priamus daarentegen is van oordeel, dat de strijd met kracht moet worden voortgezet, en wil daarover de meening zijner rijksgrooten inwinnen. Dezen zijn het voor een deel met de voorstanders van den vrede eens, en uiten dit in de boven aangehaalde woorden, die verduidelijkt worden door de vergelijking van den ofra. tekst, vs. 24702: Li un dient: ‘li reis a tort,
Qui toz nos velt fere morir,
Et faire destruire et perir.
Son regne veit a force prendre
Et s'i n'a mes de quei deffendre.
Voor de verklaring der bijzonderheden uit de mnl. regels, met name voor de woorden ter scoude en boude, geeft de ofra. tekst geen licht. Maar de samenhang is in elk geval duidelijk en daarin past uitnemend eene lezing, waarin de rijmwoorden worden omgezet en voor ter gelezen wordt der. Maerlant heeft geschreven: | |
[pagina 189]
| |
Som seiden si daer boude:
Die coninc machs hem ontsien der scoude
Dat hy wil(le) cleen ende groot
Al dit volc doen slaen (te) doot,
d.i. sommigen spraken met vrijmoedigheid de meening uit dat de koning wel vreezen mocht de schuld op zich te laden van het verderf van het gansche volk’. Scout wordt meermalen in het mv. gebruikt, zoo b.v. in mnl. ‘die scouden sijn mine’, het is mijn schuld (Vad. Mus. 1, 392, 8; 16; 24 e.e.; vgl. Flor. 3669). De s van machs behoeft niet geschrapt te worden, ook al volgt de van het ww. afhangende genitief (of een andere naamval). Vgl. Stroph. Ged.2 Gloss. op afscheden. Hem regeren kan uit de bet. zich houden, die zich in het Mnl. vooral ontwikkeld heeft tot zich gedragen (Keurb. v. Haarl. 73; Gonnet, Vier Paroch. 224; 231; 233) ook den zin aangenomen hebben van zich staande houden; doch meer geschikt om dit begrip uit te drukken schijnt een ander Mnl. woord, dat hier in het rijm past en er wellicht ook oorspronkelijk gestaan heeft, nl. hem generen. Op eene andere plaats in Troyen vindt men werkelijk dit woord in deze beteekenis, nl. vs. 15801 vlgg.: Willen wy by rade vaeren
Sy en sullen hem niet connen ghenaren
Teghen ons, ist cort of lanc:
de var. (bl. 110) heeft evenwel eene andere lezing, nl.: Si ne connen hen niet bewaren
Jeghen ons.
Daar evenwel ook elders ‘hem regeren’ in den zin van ‘het houden, het uithouden’ voorkomt, schijnt het niet noodig aan de juistheid der lezing van het ths. te twijfelen. 31057[regelnummer]
Al bloet hy (Priamus) seer, hem en roect:
Hem selven gaf hy men(e)ghen vloec.
Bekend is de vorm van den 3den pers. van roeken, nl. roec naast roect, waardoor hier het zuivere rijm wordt hersteld. Zie voorbeelden van ‘mine roec (rouc)’ bij Van Helten, Mnl. | |
[pagina 190]
| |
Spraakk. bl. 190. Men moet in roec niet zien een analogievorm der praeterito-praesentia (Franck, Mnl. Gramm. § 116), maar een vorm ontstaan door assimilatie en apocope. Van Helten, die terecht de gissing van Franck verwerpt, heeft voor de verklaring van roec zonder grond gedacht aan verwarring met het znw. roec of roeke (t.a.p.); dit moge voor den vreemden ww.-vorm ‘mine roeke’ (Van Helten, bl. 290; Franck § 116 Anm.Ga naar voetnoot1) gelden, van mine roec is de verklaring veel eenvoudiger. Zeer gewoon is het afvallen (na assimilatie) van een t achter den werkw. stam. Vgl. ndl. is voor ist; mnl. dunc (Wap. M. I, 556 var., and. varr. dinct, dunct; ths. dinke); help (Bloeml. 1, 50, 122); pleech (Matthijsz. 151, reg. 24, daarentegen r. 15 pleecht); leef (Lanc. II, 33633); heef (Lanc. II, 33634); geleef (part., Lanc. II, 33637; verg. verdoef, 33114; 33151; 33161); maec e.a. - Ook de t in den superl. wordt herhaaldelijk afgeworpen; zie b.v. achters (Mor. 700); nuts (Sp. II4, 40, 18); bedectelijcs (Lanc. II, 14145); starcs (Lanc. II, 32321). Vgl. Franck § 114, 9. 31363[regelnummer]
Doe was ghesocht die scoen Cassander
Om te segghen wattet duyden
Sulcke dinc als men daer sach.
Na ‘duyden’ is het rijmwoord mach uitgevallen. Hetzelfde is het geval vs. 2983 (zie daarover dl. 23, bl. 264), 21796 (zie daarover boven bl. 180), 19350 (:‘die Troyene syn vercoevert daer die fosseyt was stey ..., l. met de var. steyl gheoevert), en 31917: ‘twe kynder die hy (Laocoon) had(de) weert bevloechten sy in haren (vul aan steert’). Een deel van het rijmwoord is zoek geraakt in vs. 33085: ‘ondanc heb hy diese lief ghecry’ (l. ghecrijcht: swijcht). 31465[regelnummer]
Van II dusent ridderen sijn
Voert hy der V hondert ende tien.
Er is hier weder een eigenaardig Mnl. woord verduisterd | |
[pagina 191]
| |
ten koste van het zuivere rijm, en vervangen door een bekend dat in den samenhang niet past: ware het possess. sijn bedoeld, dan zou er moeten staan ‘van den II dusent ridderen sijn’. Doch dit is de bedoeling niet, blijkens Ben. 25665: De set M chevaliers esliz
Ne meine que deus C et diz.
Daarmede komt, behalve in de getallen, hetgeen men ook niet verwacht, overeen de oorspronkelijke mnl. tekst, die geluid heeft: Van II (of VII) dusent ridderen siene,
Voert hy der V (of II) hondert ende tiene,
Siene, schoon, een goed uiterlijk hebbende, een goed figuur makende, komt ook elders in Troyen voor; zie 10937: ‘een sien (l. siene) scaer, ghewapent wel ende halsberch .. an enz.’, en 22228: ‘Heber van Trachiën .. een maet (l. maer) ridder ende een siene: mit hem quamen ridder tiene’ en vgl. 35437 en 35628. 33168[regelnummer]
(Doe) was Ulixes ende sijn lieden
Soe in vaer, dat sijn (l. sine) knapen
Hem en dorsten niet ontwapenen.
Men leze ontwapen, een meermalen naast (ont)wapenen voorkomende vorm van den infinitief. Zie Mnl. Wdb. op ontwapen. 33223[regelnummer]
Veel sal desen volc misschien,
Men salder veel verderven sien;
Veel sals vaeren in elleynde
Daer sy nummermeer en winde.
De ware lezing is ellenden: wenden. De bedoeling van den laatsten regel is ‘ballingschap of gevangenschap, waaruit zij nimmermeer zullen terugkomen’. Vgl. Ben. 27096: ‘a honte, a mal et a dolor et a deheit et a torment et a eissil et a duol grant seront livré’. Men zou licht kunnen meenen dat daer in danen moet veranderd worden, doch dit is niet noodig, zooals uit sommige der hier volgende plaatsen blijkt, waar wenden geheel in dezelfde beteekenis wordt gebruikt, nl. ‘uit iets komen’: | |
[pagina 192]
| |
D. Lucid. 2893: ‘(de verdoemden) worden gesteken in den torment, daer nemmermere ziele weder went’; 3234: ‘(si sullen) int helsche vier belenden, ende nemmerme daer uut wenden’; Theoph.2 703: ‘ende bliven in dat grote torment, daer nemmermeer mensche inde (l. ute?) en went’, en 810: ‘daer men stieren sal ter hellen die quade ende ter pinen senden, daer si nemmermeer en wenden’. 33290[regelnummer]
Het (kind) was tghelijcste dat men vant
Synen vader veer (l. verre) of naer:
Syn moeder heit Glaucaer.
Men verandere naer in na, en vervange Glaucaer, een onmogelijken naam voor eene Grieksche vrouw, door Glauca. Vgl. Ben. 27199: ‘li uns des filz, nez de Glauca’ en boven, dl. 23, bl. 261. 33334[regelnummer]
Sy quamen in Yliericom
In een ryvier, hiet Cymane;....
Daer maecten sy op een phesise
Een (l. Ene) stat van groten pryse
So starc, so scoen ende so vast,
Dat sy ontsaghen enighe (l. enghenen) gast.
Het woord phesise is bedorven: men leze phelise, het aan ofra. felise, faliseGa naar voetnoot1) ontleende woord, dat op zijne beurt uit het germ. (ohd. felisa, hd. felsen, waarvan ook fra. falaise, klip) is overgenomen. Zie Duc. (9, 196) en Godefr. op falise en vgl. Kluge op felsen. Dat een woord voor rots, klip bedoeld is, blijkt uit Ben. 27352: ‘tres desus un grant rochier fermerent une forterece’. Eenige regels verder, buiten het rijm, gebruikt Maerlant voor hetzelfde begrip het meer bekende roche, nl. 33343: ‘die roche was groet, hoghe ende wyde’; vgl. 33761: ‘Namplus stont op die roche baven (l. boven)’. 33709[regelnummer]
Tierst dat sy ten putte quamen
Versierden sy alle te samen,
Dat Palamedes soud(e) ingaen
Ende hy soud(e) al dat goet ontfaen;
Aldusdaenwijs lieten sy en inne
Ten putte mit groter pine.
| |
[pagina 193]
| |
Het rijm der beide laatste regels is bedorven, maar het is met behulp van den Franschen tekst te recht te brengen. Aldaar staat, vs. 27731: Le pui trovent sanz demoree:
La ont lor ovre devisee
Qu'enz entrereit Palamedes
Et il sostendreient lo fes
De l'avoir tirer contremont.
Si lo devisent, si lo font.
O un funail fort bien cordé
L'ont el parfont puiz devalé.
In overeenstemming daarmede leze men de beide laatste regels aldus: Aldustaenwijs lietsine met pine
Ten putte in aen ere line.
36151[regelnummer]
Nu heft my altemael van desen
Verveert Celeno die aripe.
Van Gode moet se sijn vermaledite!
De afschrijver heeft het woord Harpij slechts zelden goed overgeleverd; zoo b.v. 35854: ‘in dat lant .. vogel sijn, heiten arpiën’. Meestal verknoeit bij het tot aripen; zoo o.a. 35883, 35895, 35912 en hier. Doch al herstellen wij den juisten vorm, dan wordt daardoor het rijm nog niet in orde gebracht. Ook in den tweeden regel is geknoeid: vermaledite is een onbestaanbare vorm. Het vers zal wel ongeveer evenzoo geluid hebben als 36460: ‘o wy Cileno, fel Aripe (l. Arpië), dat dy Pluto vermalendië’, nl. ‘Datse God vermaledië!’ 36376[regelnummer]
Sy (de Cyclopen) hadden ons also belopen,
Dat sy ons vinghen altesamen,
Ende sy die vetste uyt (l. ute) namen,
Ende syse aten ende te stucken braken,
Mer dat en bleef niet onghewraken.
Het is hier met het rijm een vreemd, althans een opmerkelijk geval. Braken is goed mnl., en onghewraken kan niet zijn van Maerlant, die natuurlijk ongewroken geschreven heeft. Deze | |
[pagina 194]
| |
moeilijkheid kan opgelost worden door aan te nemen dat hier het praet. plur. broken gebruikt wordt in plaats van braken. Meermalen komt in het Mnl. en in het Ndl. een analogievorm in deze conjugatieklasse met o voor in het mv., ook wel met o in het enkv. Een soortgelijk geval als hier vindt men ook elders in Troyen, nl. vs. 30389: ‘dat dat onrecht waer ghewroken, dat die Grieken op ons verbroken’ (d.i. misdeden; vgl. hd. verbrechen, misdaad). Vgl. Rincl. 341: ‘hoe sijt bequolen’; Hans. Recess. 3, 309: ‘wij bevolen’. Zie nog verscheidene voorbeelden bij Franck § 143 en Van Helten § 153, en vgl. voor de 17de eeuw ‘hij wrook’ (bij Hooft, N.H. 164) en voor het latere Ndl. een zin als ‘dat zij hem aanbevolen’ (Prof. Brill). 36694[regelnummer]
Een haven groeven sy scone,
Daer die scepinghe bynnen come.
Het onzuivere rijm zal wel van Maerlant zijn. Zie boven dl. 23, bl. 165, Hetzelfde zal wel niet gelden van 36798: ‘danc hebt der eren, van al den goede Dat ghy ons hier hebt ghebaden (l. gheboden)’. Men zal wel moeten lezen Danc hebt der eren, van al den Goden,
Die ghy ons hier hebt gheboden;
‘van al den goden’ moet dan natuurlijk met ‘danc hebt’ verbonden worden. 40082[regelnummer]
Turnus sprac: Ghy moet u rusten,
Heer Latijn, ic weets u danc.
Wantroost is een (l. ene) wijsheit cranc,
Sorghet om u, laet my gheveren,
Ic storve liever veel (l. vele) twaren,
Dan ic mit scande leve langhe!
Wat is na lyves omganghe
Anders dan emmer ene doet?
Starven is deynde van men(e)gher daet.
Voor gheveren zou men kunnen lezen ghevaren, d.i. handelen, te werk gaan (zie Mnl. Wdb. op gevaren, 4), doch daar v en b in het hs. nauwelijks te onderscheiden zijn, is het waarschijnlijk dat Maerlant ghebaren geschreven heeft. Enen laten | |
[pagina 195]
| |
ghebaren, iemand zijn gang laten gaan, hem aan zijn lot overlaten, is eene gewone mnl. uitdrukking (zie Mnl. Wdb. op gebaren, 1), terwijl enen laten gevaren nergens elders voorkomt. - In den laatsten regel moet men daet veranderen in noet. De bedoeling is: ‘de dood maakt aan alle lijden, aan alle verdrietelijkheden een einde’. Vgl. Mnl. Wdb. op noot, 2). 40189[regelnummer]
By desen lande ende by der sonnen
Sweer ic u, mocht so ghecommen,
Dat waeren hoghe saken.
Het onzuivere rijm zal wel van Maerlant zelf zijn; zie boven dl. 23, bl. 165. 40227[regelnummer]
Hy was jonc ende niet so stijve
Als Eneas in den stryde.
Voor styve is te lezen stide, sterk, krachtig. Zie Taal- en Lettb. 6, 11 vlg. Het woord komt ook voor in het Mnd., gezegd van een geneesmiddel (Lübben 4, 400), en, blijkens het ww. stiden (ald.), niet alleen in de bet. sterk, maar ook in die van stijf, welke het woord stijde nog heeft in het tgw. Wvlaamsch. Zie De Bo op stijde, stijf, stram, vast, fr. roide (ald. ook stijdigheid en stijdheid). De oorsprong en verwanten van het woord moeten nog worden opgespoord. In het Ags. is stîdh een zeer gewoon woord in de bet. stijf, hard, sterk, en in die van stijfhoofdig, onverbiddelijk, streng, wreed e.a. Zie Clarc Hall 278 vlg., waar ook verschillende afleidingen en samenstellingen worden genoemd. 40555[regelnummer]
Turnus wert int hertte mat
Ende was na sijns synnes ave;
Mit vollen moede reet hy dave,
Dat ors sloech hy mit spaeren:
Die Ruseliene die hem voer waren
Deed hy allegader wyken.
Ave en dave moeten natuurlijk veranderd worden in ane en dane, zooals het hs. ook heeft. Niet weinige in aantal zijn de plaatsen, waar de uitgevers n en u (v) van het hs. hebben | |
[pagina 196]
| |
verward: ik kom daar in een volgend opstel op terug, voorloopig verwijs ik naar dl. 23, bl. 276 (vs. 6733). De uitdr. des sinnes ane sijn’, van het verstand beroofd, buiten zich zelf zijn, zijne bezinning kwijt zijn, komt in Troyen ook voor, gezegd van Andromache, als Hector in weerwil van hare smeekgebeden ten strijde trekt, vs. 18703 (ook daar heeft de uitgave ave, zelfs in weerwil van het rijm, dane, waarvoor daar niet dave gelezen is!). Daar sparen in den voorlaatsten regel als sporen moet worden opgevat, kan de laatste niet juist zijn: men leze Die Ruseliene die hem voeren voren.
j. verdam. | |
Naschrift.In vs. 22139, boven op bl. 180, is bezwaar gemaakt tegen de lezing ‘die scoen cleder van dueren ghewaten’, op grond van de t en van de beteekenis van ghewaet, welke niet is ‘stof’, maar ‘kleedij’. Doch het mhd. wât heeft de beteekenis ‘stof’, en een vorm gewaten is toch niet volstrekt onmogelijk: men denke aan ndl. ritten en binten. In het Mnl. Wdb. is dan ook de lezing niet betwijfeld, en het moet erkend worden dat de boven voorgestelde verandering in ‘die diere vate(n)’ niet zonder bedenking is, daar de volgende regel ‘van goude beset enz.’ veel beter past bij kleederen, dan bij vaatwerk.
j.v. |
|