Hamer.
Voor de oorspronkelijke beteekenis van het woord hamer, dat in het geheele Noord- en Westgermaansche taalgebied voorkomt, houdt men gewoonlijk die van ‘steen, steenblok’. Vgl. o.a. Ndl. Wdb. V 1735. Hiervoor heeft men twee redenen: 1o komt on. hamarr behalve in die van ‘hamer’ ook in deze beteekenis voor, 2o meent men, op deze wijze het woord etymologisch goed te kunnen verklaren; men brengt het nl. in verband met oind. áçmā ‘steen’, gr. ἄϰμων ‘aanbeeld’, lit. akmů̃, obulg. kamy ‘steen’, vgl. Franck, Etymol. Wdb., Zupitza, die germanischen gutturale 108, Uhlenbeck, Etymol. Wörterb. der aind. Sprache s.v. açmarás; ons hamer zou dan oorspronkelijk beteekend hebben: ‘steenen wapen’.
Tegen deze etymologie bestaan echter bezwaren. Behalve het Slavisch, wijzen alle talen op een indogerm. ‘anlaut’ ăk-, dien men terecht gelijk stelt met dien van het adjectivum *akros ‘scherp’. Wanneer nu alleen het Slavisch een vorm met ka-, d.i. indogerm. kā- of kō- heeft, is het a priori het waarschijnlijkst, dat - vermoedelijk naar analogie van een of ander woord, dat men nu moeilijk meer opsporen kan - in de periode, nadat het Slavisch zich van het Baltisch had afgescheiden, dit kā- de plaats van ak- heeft ingenomen. In geen geval hebben wij het recht, op grond van dezen slavischen vorm met kā- een indogermaanschen met kă- of kŏ- aan te nemen, zoolang niet gewichtige overwegingen van anderen aard zoo'n vorm waarschijnlijk maken. En wil men hamer op de bovenvermelde wijze verklaren, dan moet men een grondvorm met kă- of kŏ- aannemen. Aangezien echter het woord in quaestie zich uitstekend laat verklaren, ook zonder dat men het met de geciteerde woorden voor ‘steen’ in verband brengt, komt het mij wenschelijk voor, die etymologie te laten varen.
Urgerm. *χamaraz had klaarblijkelijk de beteekenissen ‘hamer’