Een paar Middelnederlandsche bastaardwoorden.
Dat menige duistere plaats in onze middeleeuwsche geschriften volkomen helder wordt bij het gebruik van een goed Fransch woordenboek, is allen gebruikers van het Middelnederlandsch Woordenboek bekend. Een paar nieuwe voorbeelden daarvan zijn echter misschien niet geheel zonder belang.
In Mnl. Wdb. IV, 1216 vinden wij eene bewijsplaats van een manl. znw. mat: van den mat te maken ende den steck te deylen van den pylers. Verdam zegt hiervan: ‘de bet. van het woord op deze plaats blijft duister’. M.i. kan die duisterheid verjaagd worden.
Er bestaat een Fransch woord matton, dat door Littré verklaard wordt als: ‘grosse brique qui sert de pavement.’ Dit begrip past zeer goed in de aangehaalde plaats, en ook het geslacht is hierbij verklaard. De zin is dan: ‘voor het houwen van den grondsteen en het maken der inkervingen in de schacht der pilaren’.
Wanneer de dichter van Flor. ons de geboorte van den knaap verteld heeft, laat hij volgen, vs. 236:
Doe gaven hem die magen sine
Uut haren boeken, na hare wijs,
Een sconen name ende hieten Florijs.
Wij vragen ons af, wat toch wel die niet nader aangeduide boeken zijn, waaruit de bloedverwanten na hare wijs hem een naam gaven. Het vermoeden ligt voor de hand, dat magen onjuist is. Verbinden wij dit woord met het volgende, dan krijgen wij magensine of met uitwerping der n, magesine, wat volkomen beantwoordt aan Fr. magicien d.i. ‘wichelaar’. Het vermoeden, dat dit woord hier oorspronkelijk gestaan heeft, wordt zoo goed als zekerheid, wanneer wij in het volksboek lezen: dien de Heydensche Meester(s) deden heeten Floris.
p. leendertz jr.