Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 22
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| |
Naar aanleiding van een gedicht van Huygens en een gedicht van Hooft.In de standaarduitgave van Constantijn Huygens' poëzie, die we aan Dr. Worp te danken hebben, komen op blz. 302 vlgg. van deel I twee gedichten van 't jaar 1623 voor, waarvan 't eerste (zonder opschrift) begint met: ‘Muyden, ick kom’, en 't tweede tot titel heeft: Op een' mis-luckte Muydsche reyse, vermits het afwesen des heeren drossarts HooftGa naar voetnoot1). Het eerstgenoemde wordt door Dr. Worp, om redenen die hij blz. 302 noot 2 opgeeft, op het midden van Mei gesteld. Het zij mij vergund, hier een andere dateering voor te stellen. De gebeurtenissen hebben zich als volgt toegedragen. Den 13den Februari 1623 kwam Huygens, met 't gezantschap waarvan hij secretaris was, uit Engeland terugGa naar voetnoot2). Thuisgekomen verlangde hij al spoedig Hooft, den eerste onder zijn Amsterdamsche letterkundige vrienden, op 't Muiderslot te gaan bezoeken; maar zijn wensch werd eerst na vrij wat weken vervuldGa naar voetnoot3). Eindelijk ging hij op reis; via Haarlem kwam hij te Amsterdam, en werd daar met open armen ontvangen door zijn kennissen onder ‘d'Amstelandsche jeught’, met wie hij heel wat glazen moest ledigenGa naar voetnoot4). Maar hij rukte zich uit dat gezelschap los, voer naar Muiden, en .... vernam bij zijn aankomst dat Hooft afwezig was! Die teleurstelling gaf hem 't tweede van de bovengenoemde gedichten in de pen; in dat aardige vers draagt hij 't Muiderslot, den ‘onthoofden Romp’, op, Hooft bij diens terugkomst het mislukt bezoek te melden, en hem, zooals in 't handschrift | |
[pagina 293]
| |
oorspronkelijk te lezen stondGa naar voetnoot1), ‘goeden Avond’ te wenschen. De Mis-luckte reyse is den 23sten Juni vervaardigdGa naar voetnoot2), blijkbaar denzelfden dag van 't vergeefsch bezoek of althans heel kort daarna; immers, had Huygens zijn schrijven lang uitgesteld, dan had hij kunnen verwachten dat Hooft weer hoog en droog thuis zat, en dan ware het heele gedicht dwaasheid geweest We mogen dus aannemen, dat Huygens' bezoek omstreeks 20 Juni, waarschijnlijk den 23sten heeft plaats gehad. Aan dat bezoek is zijn verblijf te Amsterdam voorafgegaan. Lang zal dat niet geduurd hebben, want 't gezelschap van de jongelui daar beviel hem maar matigGa naar voetnoot3); en ook zou hij bij een langdurig verblijf allicht van een der vrienden van Hooft, die ook zijn vrienden waren, vernomen hebben dat de Drost uit Muiden afwezig was. Hij moet dus in 't midden van Juni van den Haag naar Amsterdam zijn gereisd. Op die reis nu, tusschen Haarlem en Amsterdam, heeft Huygens de regels: ‘Muyden, ick kom’ enz. gedichtGa naar voetnoot4). Dr. Worp heeft zijn dateering van het midden van Mei gegrond op een uitdrukking in de Mis-luckte reyse; in vs. 27-30 nl. lezen we Dat die (d.i. Huygens) zess en zoo veel weken
Heeft gehongert nae sijn (d.i. Hooft's) spreecken,
Sints hij. deser zijde 't Natt,
Hollands oever jongst betradt;
zess en zoo veel weken, zouden nl. 12 weken zijn, en, zooals we zagen, had de dichter den 13den Februari ‘Hollands oever betreden’. Maar zoo precies behoeven we Huygens' woorden niet op te vatten; zes (en ook zeven) is bij hem meer dan eens een onbepaald telwoord; zoo in: | |
[pagina 294]
| |
......... onderbleven Rijmen
Dier men sess aen seven lijmen
En voor een doen gellen souw
Die ten nauwsten tellen wouwGa naar voetnoot1),
en in: Luyt, mijn' voorspraek by de Meisjes,
Die wel ses, wel seven reisjes
Seven knechjes wel-gepaert,
Om een boompjen hebt vergaertGa naar voetnoot2).
Zess en zoo veel is dus wat den vorm betreft te vergelijken met onze uitdrukking honderd en zooveel, en beteekent verscheidene.
Veertien dagen nadat Huygens het Muiderslot had opgedragen, Hooft uit zijn naam ‘goeden Avond’ te wenschen, kwam de Drost op 't kasteel terugGa naar voetnoot3). Huygens' groet beantwoordde hij met een gedicht ‘Dankhebt voor den goeden avont vanden H.C. Huigens gewenscht in mijn afwesen van Mujden’Ga naar voetnoot4). Hij begint met de betuiging van zijn geloof (hoe kon 't anders bij iemand die dicht bij de echo van Muiderberg woonde!) aan sprekende boomen, steenen, bergen en dalen. ‘Konden deze hun gehoorde les maar lang genoeg onthouden, ze zouden “staedigh snaetren”’. Huygens trouwens vond ‘bergh en daelen’ ........ soo vernuftigh,
Dats' hun' les onthielen lang
Drie maetslaeghen van een zang.
VasthartGa naar voetnoot5) meen ick. 'T was ten tijde
| |
[pagina 295]
| |
Als hij golf zijn' brujdt ontvrijde,
En het huwlijck maekte klaer
Tussen Oceaen en haer
(vs. 18-24).
Deze regels zijn, meen ik, totnogtoe niet voldoende verklaard. Toch is Hooft's bedoeling niet twijfelachtig. De ‘bruid van de golf’ is de republiek Venetië, die jaarlijks door een zinnebeeldig huwelijk met de zee verbonden werd. Het huwlijk tusschen de Bruid van de Golf (de Adriatische zee) en den Oceaan is 't verbond dat Venetië in 1620 sloot met de Republiek der Vereenigde Nederlanden, wier bestaan op 't nauwst met den oceaan verbonden wasGa naar voetnoot1); Huygens ‘maekte’, als secretaris van 't gezantschap dat 't verbond tot stand bracht, dat huwlijk ‘klaer’. En wat eindelijk de ‘vernuftighe’ bergen en dalen betreft, die eerst na drie maten de klanken terugkaatsten, die lagen, en liggen, aan den Rijn in de buurt van Oberwesel. Huygens zelf maakt in het dagboek dat hij van zijn reis naar Venetië gehouden heeft, van 't feit melding in de volgende bewoordingen: ‘Nous prismes plaisir à faire sonner la trompette de la cavaillerieGa naar voetnoot2), pour entendre les admirables resonances de ces pierres, dont l'eccho nous bailloit loisir de distinguer plus de trois mesures apres la derniere cadence de la trompette; quand nous deschargeons nos pistolets le tintamarre en suivit plus creux et long que celuy d'aucun canon’Ga naar voetnoot3).
Gouda, October 1903. j. heinsius. |
|