Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 22
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |||||||||
Nogmaals een en ander over de verhouding van Den Spyeghel der salicheyt van Elckerlijc tot The Somonyng of Everyman.In fascicule 28 van den Recueil de travaux publiés par La Faculté de Philosophie et Lettres (Université de Gand) heeft prof. Logeman de controverse omtrent de onderlinge verhouding der bovengenoemde moraliteiten opnieuw trachten te onderzoeken. Het resultaat daarvan is handhaving der vroeger door hem voorgestane theorie: Elckerlijc (of Den Spyeghel) moet gelden als het origineel van Everyman (El. > Ev.). Naar aanleiding van des Gentschen hoogleeraars argumentatie zij het mij vergund, het volgende in 't midden te brengen, ten doel hebbende om aan te toonen, dat Logeman met geen enkel geldig bewijs voor El. > Ev. is voor den dag gekomen. Beperking tot hetgeen op de kwestie zelf betrekking heeft heb ik me hierbij voorgeschreven. Andere opmerkingen van Logeman, omtrent lezing of verklaring van den Mnl. of den Eng. tekst, laat ik onbesproken, hoezeer ze maar al te vaak tot tegenspraak mogen uitlokken. | |||||||||
1.Op bl. 9-14 van gemeld geschrift wordt met betrekking tot de dramatis personae opgemerkt:
| |||||||||
[pagina 242]
| |||||||||
En als conclusie van dit betoog volgt dan: ‘Hij die nu voortaan de prioriteit van Everyman zal willen volhouden, zal met deze consideraties rekening moeten houden en o.a. als waarschijnlijk aan moeten nemen dat de Eng. auteur jolyte en pleasure als personages dacht in te voeren maar dit vergat en dat het geven van verkeerde namen eerder op een oorspronkelik schrijver dan op een vertaler wijst. De prioriteits-hypothese van Elckerlyc vindt daarentegen steun in de overweging dat een vertaler eerder dan een schrijver zulke fouten begaat omdat we veronderstellen mogen dat een auteur zijn werk beter kent - altans niet minder goed - dan een vertaler’. Welke waarde is nu in werkelijkheid aan dit betoog toe te kennen? Naar Log. meent (bl. 11), zouden in den Engelschen tekst, in afwijking van de norm Felawshyp = Geselscap en Kynnesmen = Maghe als benamingen van dramatis personae, een enkele maal cumpany en frende, respectief kynne gebezigd zijn. Een vergelijking der door hem bedoelde plaatsen leert ons, dat hier niet aan benamingen van personificaties, maar aan gewone appellatieven te denken valt. Ik plaats de betrekkelijke verzen eenvoudig naast elkander en laat aan den onbevooroordeelden lezer de beslissing omtrent Logemans en mijn opvatting overGa naar voetnoot1). Wel ontmoeten we als naam eener dramatis per- | |||||||||
[pagina 243]
| |||||||||
sona naast Good = Goet nu en dan Goodes, eens zelfs Goodes and riches (Ev. 392, zie bl. 11 bij Log.)Ga naar voetnoot1), en naast Confessyon = Biechte èènmaal Shryfte. Doch wat beteekent dit voor ons punt van onderzoek? Wie bewijst dat deze variëteit in den Eng. tekst, van den auteur herkomstig is? En zelfs, al ware dit het geval, waarom zou een oorspronkelijk auteur zich geen verschillende benamingen hebben kunnen veroorloven, terwijl een vertaler zich op uniformiteit toelegde? Voor het opgeven der abstractie in den Eng. tekst wijst Log. op Ev. 182-'83 tegenover El. 161-'62 (158-'59): this is the day,
That no man lyoynge may scape awaye.
nu coemt den dach,
Die elckerlijc niet voerbi en mach.
en op Ev. 46 tegenover El. 25: Have a rekenynge of every mannes persone,
Rekenninghe van elckerlijc ontfaen,
Dat intusschen ook de Nederlander zich wel eens niet-allegorisch uitdrukte, blijkt o.a. uit de volgende plaatsen in den monoloog van God almachtich: 1-5
Ick sie boven wt mijnen throne,
Dat al dat is in tsmenschen persone
Leeft wt vresen onbekent.
22-26
I perceyve here in my maiestye,
How that all creatures be to me unkynde,
Lyvynge without drede in worldely prosperyte.
| |||||||||
[pagina 244]
| |||||||||
Oec sie ic tvolc also verblent
In sonden, si en kennen mi niet voer god.
19-28
Elckerlijc leeft nu buyten sorghen;
Nochtan en weten si ghenen morghen;
Ic sie wel, hoe ic tvolc meer spare,
Hoet meer arghert van iare te iare;
Al dat opwast, erghert voert.
Daerom wil ic nu, als behoert,
Rekenninghe van elckerlijc ontfaen,
Want liet ic dye werelt dus langhe staen
In desen leven, in deser tempeesten,
Tvolc souden werden argher dan beesten
Of ghostly syght the people be so blynde,
Drowned in synne, they know me not for ther god.
40-49
Everyman lyveth so after his owne pleasure
And yet of theyr lyfe they be not sure;
I se, the more that I them forbere,
The worse they are from yere to yere.
All that lyveth, apperyth faste
Therfore I wyll in all the haste
Have a rekenynge of every mannes persone,
For and I leve the people thus allone
In theyr lyfe and wycked tempestes,
Verely, they wyll becume moche worse than bestes,
Ook dat Everyman in de Engelsche literatuur niet als abstractie zou voorkomen, terwijl Elckerlijc als personage in de Nederlandsche meer dan eens wordt aangetroffen, getuigt, (aangenomen, dat Logeman met zijn bewering omtrent de Engelsche letteren gelijk heeft) volstrekt niet tegen de oorspronkelijkheid van het Engelsche stuk. Waarom had een Engelschman niet zelfstandig den naam Everyman allegorisch kunnen gebruiken? Zoo iets streed toch niet tegen het wezen van zijn taal! En zou voorts het gebruik van Elckerlijc als abstractie in jongere Nederl. stukken niet zeer goed denkbaar zijn als een gevolg van den invloed van den Spyeghel der Salicheyt? Dat er eindelijk in den Eng. tekst dramatis personae zouden genoemd worden, die in 't stuk zelf niet optreden, is door Log. wel beweerd, maar niet gestaafd. De bewuste plaats (zie Log. bl. 13), voorkomend in den proloog van den Messengere (Ev. 16-18) luidt: Here shall you se, how felawshyp and iolyte,
Bothe strengthe, pleasure and beaute
Wyll vade from the as floure in maye.
| |||||||||
[pagina 245]
| |||||||||
Wààruit blijkt, dat felawshyp, iolyte, strengthe, pleasure en beaute hier allegorisch moeten worden opgevat? In den proloog heeft men geen allegorie te verwachten, evenmin als in den epiloog van den Doctoure. Dat de Engelschman iolyte en pleasure als personages dacht in te voeren, maar dit vergat, is dus niets dan een bloote onderstelling. | |||||||||
2.Aan de omstandigheid, door Logeman (bl. 14) vermeld, dat morall playe tot nog toe een hapax legomenon is en daarentegen spelen morael en morale bij Everaert en De Casteleyn worden aangetroffen als benaming eener moraliteit, wordt door Log. zelf geen waarde gehecht. Dit punt kan dus buiten bespreking blijven. | |||||||||
3.1-3
Messengere
I pray you all, gyve your audyence,
And here this matter with reverence,
By figure a morall play.
Geen parallelle plaats in het Nederlandsch, want een proloog ontbreekt in El. Een voorstander van Logemans ‘inductieve metode’ (zie bl. 6 van zijn geschrift) zou van oordeel moeten zijn, dat deze plaats voor de bewijsvoering geen dienst kan doen, aangezien vergelijking met het Nederlandsch hier onmogelijk is. Niet aldus Logeman: Hij verstaat (zie bl. 15) de lezing by figure niet, en anderen, Pollard en Holthausen, verstaan die volgens hem ook niet. ‘By eenighe figuere’ (z. blz. 16) beteekent (cf. Everaert, Aragoenoysen, r. 70 en r. 81) ‘speelsgewijze’, ‘en action’, ‘voorgesteld door een levenden persoon’.Ga naar voetnoot1) En dan concludeert hij: ‘Wij zien dus dat men bij El. > Ev. niet op die moeilikheid stuit die men bij Ev. > El. ontmoet’. Me dunkt, | |||||||||
[pagina 246]
| |||||||||
dat hier een commentaar overbodig is. Met Pollard en Dr. Stoffel, die door mij over deze en andere plaatsen van den Eng. tekst werd geraadpleegd, verklaar ik de Engelsche plaats als volgt: ‘Hoor met eerbied deze geschiedenis aan, naar haar vorm (wat haar vorm betreft) een moraliteit’. | |||||||||
4.22-24
I perceyve here in my maiestye,
How that all creatures be to me unkynde,
Lyvynge without drede etc.
1-3
Ick sie boven wt mijnen throne,
Dat al dat is in tsmenschen persone
Leeft wt vresen onbekent.
Mijn bezwaar (z. Proefschr. bl. 3 vlg.) tegen de Nederlandsche lezing was, dat ‘wt vresen’ kwalijk door ‘zonder vrees’ vertaald kon worden. Nu deze vertaling echter werkelijk gemotiveerd is door prof. Kalff (z. Log. bl. 25), vervalt mijn bezwaar. Ook de vroeger uit onbekent: unkynde getrokken conclusie wensch ik thans op te geven. Een uitdrukking = ‘dommelijk’ of ‘ongeloovig’ (vgl. Log. bl. 26) geeft een bevredigenden zin. Daarmee is natuurlijk niet gezegd, dat voor unkynde een ontstaan onder invloed van onbekent aannemelijk zou wezen: wanneer kind ‘vriendelijk gezind’ een constructie met to had, waarom kon dan unkynde ‘vijandig gezind’, ‘ondankbaar’, niet op gelijke wijze zijn gebezigd?Ga naar voetnoot1) | |||||||||
[pagina 247]
| |||||||||
5.52-57
God
I hoped well that everyman
In my glorye shulde make his mansyon,
And therto I had them all electe,
But now I se, that lyke traytours deiecte
They thanke me not for the pleasure that I to them ment,
Nor yet for theyr beynge that I them have lente.
38-39
God almachtich
Nu vinde ick dattet als is verloren,
Dat icse so costelic hadde ghemeent.
Welk bewijsmateriaal Logeman (z. bl. 31) hier, in aansluiting aan prof. Kalff's betoog in T. en Lett. 4, 119, voor zijn stelling El. > Ev. kan vinden, is mij niet duidelijk. Kalff wees zonder nadere toelichting op ‘ment’ tegenover ‘ghemeent’, maar dat ‘ment’ geen goed Engelsch was, toonde hij niet aan. Logeman acht Ev. 56 ongewoon lang, maar er komen zoowel in 't Nederlandsche als in het Engelsche stuk langere regels voor. Voorts vraagt hij met het oog op 't woord pleasure in vs. 56: ‘Zou Jezus werkelik een bedankje verwachten voor de pleziertjes die hij de mensheid permitteert?’ Naar het schijnt, is door prof. Logeman hier het Engelsch niet begrepen. God heeft gezegd, dat hij 't beste met den mensch voor had: hij hoopte, dat iedereen in den hemel zijn woning zou bereiden; daartoe had hij allen uitverkoren; maar nu ziet hij, dat ze als snoode verraders geen dankbaarheid toonen, noch voor de vreugde die hij hun toegedacht had, noch voor hun leven, dat hij hun verleende. - Zeer duidelijk is hier een onderscheiding tusschen het leven hiernamaals en het leven op aarde (Dr. Stoffel hecht zijn goedkeuring aan mijn opvatting der besproken plaats). | |||||||||
6.56-58
Die doot
Het wert ghedaen, almachtich god;
Ick wil ter werelt gaen regneren;
Oeck sal ic rasschelijc sonder cesseren
Tot elckerlijc gaen:
| |||||||||
[pagina 248]
| |||||||||
Naar aanleiding mijner opmerking (Proefschr. bl. 4), dat in verband met den Eng. tekst (72-73): Lorde, I wyll in the worlde go ren over all
And truely out serche bothe great and small.
regneren als minder passende term onder de verdenking staat van door ren te zijn ‘suggested’, beweert prof. Kalff (zie Mus. 5, 178), dat het woord regneren, eertijds de vaste benaming voor ‘heerschen’, geenszins het door mij daaraan toegekende praedicaat zou verdienen. Logeman voegt (blz. 32) aan de vbb. voor regneren = ‘heerschen’, door Kalff gegeven, nog eenige toe. Ook door mij is het bestaan van dit verbum in de genoemde beteekenis nooit betwijfeld. De cardo quaestionis ligt hier evenwel in de omstandigheid, dat ‘Ick wil ter werelt gaen regneren’ in den mond van Die doot op dìt oogenblik, dus in den samenhang, niet thuis hoort. Immers, God heeft hem last gegeven, om Elckerlijc te dagvaarden, niet om een grooten oogst te gaan binnenhalen. Dat ook de Nederl. auteur het in regneren liggende bezwaar gevoeld heeft, blijkt uit het bezigen van Oeck, ter inleiding van den als equivalent van And truely...... dienenden zin. | |||||||||
7.72-80
Deth
Lorde, I wyll in the worlde go ren over all
And truely out serche bothe great and small.
Everyman I wyll beset that lyveth beestly
Out of goddes lawes and dredcth not foly.
76[regelnummer]
He that loveth ryches I wyll stryke with my darte,
His syght to blynde and from heven depart,
56-63
Die doot
Het wert ghedaen, almachtich god;
Ick wil ter werelt gaen regneren;
58[regelnummer]
Oeck sal ic rasschelijc sonder cesseren
Tot elckerlijc gaen: hi leeft so beestelic
Buten gods vreese ende al te vreeslick
Voer god aenbidt hi deertsche goet.
| |||||||||
[pagina 249]
| |||||||||
Excepte that almes dedes be his good frende,
79[regelnummer]
In hell to dwell worlde without ende.
Loo! yonder I se everyman walkynge.
Daer wil ic tot hem gaen met snellen keere.
Hi coemt hier gaende; he!p, god heere,
In een wijdloopig, doch niet door helderheid uitmuntend betoog legt Logeman (bl. 33 vlg.) den nadruk op de omstandigheid, dat Ev. hier te lezen geeft: He that loveth ryches I wyll stryke with my darte,
en concludeert, dat hij, die de prioriteit van Ev. wil aannemen, ‘zal moeten verklaren, hoe Dorland darte door keere kon vertalen’. Antwoord: noch darte, noch ook alles, wat er om en aan hangt, is vertaald; de Ndl. rijmer heeft hier, gelijk zoo vaak, zich groote vrijheid in zijn bewerking veroorloofdGa naar voetnoot1). | |||||||||
[pagina 250]
| |||||||||
8.Naar aanleiding van Ev. 78 (zie het citaat boven in 7) zegt Logeman (bl. 37): ‘De voorstanders van Ev. > El. zouden wel ‘doen te verklaren hoe een dichter er toe komen kon, deze woorden door de dood te doen uiten. Met Almes deedes (L. almes) wordt n.l. met een verkeerde naam zonder enige kwestie die Dramatis Persona bedoeld, die naderhand als good deedes optreedt en hem werkelik tot in den dood vergezelt, - Dorland's Duecht. En de dood weet toch wel dat er voor Elckerlijc geen ontsnappen mogelik is’. Wat is hier L.'s bezwaar? Over het geven van ‘verkeerde’ namen is hierboven reeds gehandeld. Vs. 78 geeft een uitstekenden zin: ‘De dood zal dengene, die rijkdommen liefheeft, uit den hemel weren, tenzij hij zich onderscheidt door weldadigheid.’ Waarom deze woorden niet door een oorspronkelijk dichter kunnen geschreven zijn, maar door een vertaler zouden moeten zijn toegevoegd, is mij duister. | |||||||||
9.Prof. Logeman wijst (bl. 40) op de omstandigheid, dat van vs. 87 tot vs. 101 in Ev. het rijmschema in de war is, terwijl in de parallelle passage van El, de rijmregels volkomen regelmatig zijn gevormd, al bleek dat niet duidelijk uit de typographische dispositie van zijn eerste uitgave. ‘Geloven we nu aan Ev. > El., dan moeten we besluiten dat midden in 't gewone rijmschema een (oorspronkelik wer- | |||||||||
[pagina 251]
| |||||||||
kend) dichter van dat schema afwijkt en zonder verklaarbare reden enige korte regels neerschrijft die niet onderling rijmen - altans niet met enig ontdekbaar sisteem! - en dat die warboel door de vertaler omgedicht wordt tot een volkomen regelmatig rijmschema waarop niets aan te merken valt. - Wat de hypothese El. > Ev. betreft, - die brengt ons in casu tot de gevolgtrekking dat een (oorspronkelik werkend) dichter volgens zijn eens aangenomen metrum en rijmschema blijft werken, maar dat de vertaler door de typografiese dispositie van zijn origineel in de war gebracht er de regelmatigheid niet van erkent en er zo toe komt zelf korte regels die slechts toevallig hier en daar 'n rijm vertonen in zijn werk in te lassen.’ Waarom Logeman aan de onregelmatigheid van het rijm op deze plaats zooveel waarde hecht, is alwaar kwalijk te vatten. Het geheele Eng. stuk door, is onregelmatigheid van het rijm regel! Prof. Kalff wees daar reeds op in T. en L. 4, 120 vlgg. (vgl. ook mijn Proefschrift bl. 11). En die onregelmatigheid komt ook voor, waar de ‘typographische dispositie’ in het Nederlandsch duidelijk het regelmatige paarrijm doet herkennen. Men vergelijke o.a. met het regelmatige begin van El., Ev. 22-39: ababcbcdedeeaafafa enz. Bovendien lijkt het mij onmogelijk, dat een vertaler zijn origineel zóó slaafs zou volgen, dat hij zelfs de schijnbare onregelmatigheden van diens rijmschema opzettelijk nabootste. De onregelmatigheid van het rijm in Ev. moeten we buiten beschouwing laten. We weten, dat die eigenaardigheid ook bij Engelsche stukken, waarvan de originaliteit vaststaat, schering en inslag is. De rijmtoestand van ons stuk is daarmede volkomen in overeenstemming. | |||||||||
10.155-156
Everyman
Shall I have no company fro this vale terestyall
Of myne aqueyntaunce, that waye me to lede?
136-137 (133-134)
Elckerlijc
En soudic niemant, cleyn noch groot,
Daer moghen leyden, had ict te doene?
| |||||||||
[pagina 252]
| |||||||||
Volgens Logeman (bl. 53) kan me to lede niet ‘mij te begeleiden’ beteekenen en zou, gelijk een kenner van het Engelsch wel moest inzien, de behandeling van lead in Murray's N.E.D. slechts schijnbaar recht geven de beteekenis ‘to accompany’ voor onze plaats aan te nemen. ‘Zo lang Dr. de Raaf’, zoo besluit mijn bestrijder, ‘dus geen voorbeelden van de betekenis to lead = to accompany weet aan te geven mag ik blijven aannemen dat dit voor El. > Ev. pleit.’ Welnu, de beste kenner van het Engelsch in Nederland, Dr. Stoffel, aarzelt geen oogenblik, gemelde beteekenis hier te laten gelden en wijst mij o.a. op het door Murray gegeven voorbeeld: Hawes, Past Pleas (Percy Soc.) 196 ‘The gentle porteres ... on my way then me lede’. De Engelsche lezing is dus niet te wantrouwen. Van de Nederlandsche kan nog gezegd worden, dat had ict te doene kwalijk een goeden zin oplevert; immers, Elckerlijc weet maar al te goed, dat hij hulp noodig heeft. | |||||||||
11.171-174
Everyman
Oo, wretched caytyfe, whether shall I flee,
That I myght scape this endless sorow!
Now, gentyll deth, spare me tyll to morow,
That I may amende me
With good advysemente.
150-154 (147-150)
Elckerlijc
Allendich katijf! waer sal ic vlien,
Dat ic afquame deser groter sorghen?
Lieve doot, verdraghet mi tot morghen,
Dat ic mi bespreken mach van desen,
Logeman (z. bl. 54) heeft bezwaar tegen twee woorden in den Engelschen tekst: sorow in 172 komt hem verdacht voor, omdat we eerder 't begrip ‘vrees’ zouden verwachten, en van amende in 174 kan z.i. moeilijk sprake zijn; in elk geval acht hij 't minder gepast. Deze overwegingen, al wil hij er niet te veel nadruk opleggen, zouden z.i. op de prioriteit wijzen van El. Waarom evenwel het begrip ‘verdriet’ hier minder goed te pas zou komen, is niet te begrijpen. En amende geeft een uit- | |||||||||
[pagina 253]
| |||||||||
stekenden zin. Men denke hier aan ons ‘verbeteren’ in de uitdrukking ‘hij heeft zich verbeterd door die betrekking aan te nemen’ en aan de bekende woorden van Keesje in de Cam. Obsc.: ‘Ik wou mijn lijk verbeteren’; derhalve amende = ‘zijn toestand verbeteren’ (Dr. Stoffel hecht zijn zegel aan deze verklaring). | |||||||||
12.178
Deth
But to the harte sodenly I shall smyte,
156 (153)
Die doot
Ick slae den sulcken terstont int crijt.
Wat ik op bl. 13 van mijn Proefschrift naar aanleiding van deze plaatsen in 't midden bracht, wil ik thans niet meer laten gelden, nu door Kalff en Bolte (vgl. bl. 55 bij Logeman) de voorstelling van den Dood als kampvechter in de Middeleeuwen als gangbaar is aangewezen. | |||||||||
13.222-223
Felawe
Tusshe, be thy thankes I set not a straw;
Shewe me your grefe and say no more.
200-201 (197-198)
Gheselscap
Ghenen danck een haer!
Daerby segt mi u doghen.
Logeman (bl. 58-59) ziet in Ev. 222 ‘een volkomen ongemotiveerde grofheid’ tegen Everyman. ‘Durft men niet aannemen dat deze volkomen ongepaste uiting oorspronkelik is, dan is hierin een argument voor El. > Ev. gelegen’. Niet het niet durven aannemen, maar het niet mogen aannemen zou een argument kunnen zijn. En dat we niet mogen aannemen, dat een oorspronkelijk schrijver, wèl daarentegen een vertaler, Felawshyp kon laten zeggen ‘Tusshe, be thy thankes I set not a straw’, zal wel niemand met recht kunnen staande houden. | |||||||||
[pagina 254]
| |||||||||
14.234-236
Everyman
Ye speke lyke a good frende, I beleve you well.
I shall deserve it and I may.
Felawe
I speke of no deservynge by this daye.
213-215 (209-210)
Elckerlyc
Ghi spreect als een goet gheselle;
Ic sal u dancken als ic best kan.
Gheselscap
Daer en is gheen dancken aen.
El. 214 en Ev. 235 vergelijkend, schrijft Logeman (bl. 61): ‘Beschouwen we deze plaats in het licht van Ev. > El. dan moet men verklaren hoe Dorland and door 'n uitdrukking kon weergeven die de boven aangegeven beteekenis heeft (t.w. zoo als)’. Waarom zou hier niet, gelijk op zoovele andere plaatsen, minder letterlijk kunnen vertaald zijn? En is daarenboven de mogelijkheid uitgesloten, dat de vertaler als ic kan schreef, hetwelk later tot als ic best kan uitdijde? Naar aanleiding van Logemans meening (z. bl. 61), dat ‘Ik zal u danken, zoo goed als ik kan’ in den samenhang niet best zou passen en mitsdien verdienen als nader bij deserve staande voor de oorspronkelijke lezing te houden ware, veroorloof ik mij de aan 't Mnl. dancken toekomende beteekenis ‘vergelden’ in herinnering te brengen. Vgl. Mnl. Wb. i.v. 2) = met daden danken = vergelden. Ic wille u dienen .... up dat ghijs dancket mi Sp. I7 61, 26. En es niet so smal van weldaden al dat getal, hen weert .... van Gode gedanct. Wap. Mart. I 283 (var. geloent). | |||||||||
15.248-253
Felawe
That is matter in dede: promyse is duyte,
But and I shulde take suche a vyage on me,
I know it well, it shulde be to my payne.
228-232 (223-228)
Gheselscap
Dats wel blikelijc; die ghelofte houdic van waerden;
Maer soudic sulcken reyse aenvaerden
Om beden wille, mi souts verdrieten;
| |||||||||
[pagina 255]
| |||||||||
Also it maketh me aferde certayne,
But let us take councel here as we can,
For your wordes wold fear a strong man.
Ic soude van desen gheruchte verscieten;
Mer doch willen wi dbeste doen
Ende ons beraden.
Dat gheruchte hier als ‘moeite, bezwaar’ op te vatten is, wordt door Logeman niet betwijfeld; doch hij verlangt (bl. 64) met het oog op deze beteekenis, dat ‘dan Dr. de Raaf, in verband met zijn Ev. > El. [verklare] hoe dit niet passend “roep”-begrip een reflex kan hebben in Ev. 253: your wordes’. De vrees van Felaweshyp is in het Eng. stuk uitgedrukt in twee regels: Also it maketh me aferde certayne en For your wordes wold fear a strong man. Aan welken van deze twee El. 231 beantwoordt, is niet uit te maken, en dat gheruchte een reflex zou moeten zijn van your wordes, is dus niets meer dan een onderstelling. | |||||||||
16.280-'82
Felawe
Nay, in good faythe, I wyll not that waye,
But and thou wylte murdre or any man kyll,
In that I wyll help the with a good wyll.
253-'56 (248-'51)
Gheselscap
Hier en wil ic niet mede, godweet!
Mer woudi pelgrimagie gaen
Oft woudi yemant dootslaen,
Ic hulpen ontslippen ... etc.
Op bl. 75 van mijn Proefschrift merkte ik op, dat pelgrimagie overal elders in ons stuk gebruikt wordt in de beteekenis van den aan Elckerlijc opgelegden last om aan God rekenschap af te leggen, en het daardoor niet waarschijnlijk was te achten, dat het woord hier in een andere beteekenis zou gebezigd zijn. Ik stelde daarom voor, te lezen: Hier en wil ic niet mede, godweet, woudi pelgrimagie gaen; Maer woudi yemant dootslaen etc. Aan deze conjectuur ontleent Logeman een argument contra, daar het volgens hem (bl. 68) niet gemakkelijk te verklaren zal wezen, hoe het Engelsche But - or geen equivalent vindt in den Nederlandschen tekst. Naar zulk een verklaring intus- | |||||||||
[pagina 256]
| |||||||||
schen zullen we niet zoeken, want But - or = Mer - oft pleiten alles behalve voor gemelde conjectuur, wijzen integendeel op het raadzame om met de vóór ons liggende lezing rekening te houden. Dan evenwel staan we voor het feit, dat de Eng. tekst een goeden zin oplevert, de Ndl. daarentegen geenszins bevredigt, ook niet, wanneer men pelgrimagie gaen naar een voor het zestiende-eeuwsch taalgebruik vaststaande beteekenis (vgl. Log. bl. 67) als = ‘een tocht ondernemen’ opvat. En dit getuigt nu juist niet ten gunste van Logemans hypothese. | |||||||||
17.283-286
Everyman
O, that is a symple advyse in dede.
Gentyll felawe, helpe me in my necessytye:
We have loved longe and now I nede,
And now gentyll felawshyp, remembre me.
258-263 (252-255)
Elckerlijc
Och, dat is een sober bescheen!
Gheselle, ghi wilt al anders dan ick, alst noot is.
Gheselle, peyst om trouwe die groot is,
Die wi deen den anderen beloeft hebben over menich iaer.
‘Moeten we hieronder verstaan: now I need you?’ zoo vraagt Logeman (bl. 70). ‘Maar zulk een need = to stand in need of kan ik niet “belegen”. 't Enige equivalent in de Nederlandse tekst voor deze regel is (de trouwe) Die wi .... beloeft hebben. Beloeft is hier wegens de samenhang (trouwe, waarop weer zo mooi 't trou hier, trou daer terugslaat) zonder enige kwestie in orde. Zo hebben we dus volgens Ev. > El. een in de samenhang slecht passend loved = een uitnemend daarin passend beloeft. Volgens El. > Ev. is l. 285 “a bad shot at” r. 262’. Wat need betreft, zoo verzekert Dr. Stoffel mij, dat de beteekenis ‘to stand in need of’ zeer gewoon is, doch steeds met een volgend object. Voor een absoluut gebruik van het intrans. to need ‘in nood verkeeren’, verstrekte hij mij intusschen de volgende interessante plaatsen: Antonius and Cleopatra, Shaksp. V, 2, 25 ‘Make your full reference freely to my lord/ Who is so full of grace that it flows over/ On all that need’. | |||||||||
[pagina 257]
| |||||||||
Overtuigender nog is Ephesians IV, 28 ‘Let him that stole steal no more: but rather let him labour, working with his hands the thing which is good, that he may have to give to him that needeth’; Vulgata ‘ut habeat unde tribuat necessitatem patienti’; Statenvert. ‘dengenen, die nood heeft’; Luther ‘auf dasz er habe zu geben den Dürftigen’. Welk bezwaar Logeman tegen loved heeft, vat ik niet: het past niet slecht, maar uitstekend in den samenhang, en het weglaten van each other is zeer gewoon. | |||||||||
18.287-288
Felawe
Whether ye have loved me or no,
By saynt John, I wyll not with the go.
264-265 (256-257)
Gheselscap
Trou hier, trou daer!
Ic en wilder niet aen, daermede gesloten.
Logeman (bl. 70): ‘Dit (El. 264) slaat natuurlik op trouwe van El. 261 (Gheselle, peyst om trouwe, die groot is) terug. Geen equivalent van dit woordspel - want zo mogen we 't wel noemen - in Everyman. Volgens Ev. > El. moet 't er dus in gewerkt zijn’. Nu ja, maar wat beslist dit in de kwestie? Terloops zij voorts opgemerkt, dat wat Logeman ‘woordspel’ noemt, geen woordspel is, maar eenvoudig de herhaling van een te voren gebezigd woord. Vgl. Ook loved 287 in verband met loved 285 (boven geciteerd in 17). | |||||||||
19.289-291
Everyman
Yet, I pray the, take the laboure and do so moche for me,
To brynge me forwarde for saynt charyte
And comforte me tyll I come without the towne.
266-268 (258-260)
Elckerlijc
Noch bid ic, en hadt u niet verdroten,
Doet mi wtqheleye, maect mi moet,
Tot voer die poerte,
‘In to bring (zòò Log. op bl. 71) op zich zelf = to accompany is “natuurlik geen moeilikheid, zie de N.E.D. (I, 2) maar een | |||||||||
[pagina 258]
| |||||||||
vergelijking van dat zelfde werkwoord in voce (17) met ib. in voce Forward (adv. 5) in verband waarmee ik voor to bring forward te samen niet de betekenis to accompany durf afleiden, doet me op 't Nederlands voer wijzen met de vraag of dit niet een voor Ev. > El. enigsins verdacht geval oplevert’. Hoe tot voer die poerte = without the towne de stelling Ev. > El. verdacht kan maken, is kwalijk in te zien. To brynge me forwarde is natuurlijk = Doet mi wtgheleye, ‘breng me een eind weg’ (Ook Dr. Stoffel twijfelt niet aan het juiste dezer vertaling). | |||||||||
20.294
Felawe
But and you had taryed, I wolde not a left the so.
270-'71 (261-'62)
Gheselscap
Mer haddi ter werelt noch gebleven,
Ick en hadde u nemmermeer begheven.
Logeman (bl. 72): ‘El. 270 ter werelt. Dit is hier tot goed verstand noodzakelik,.... Daarentegen heeft de Engelsman: maar indien je had gedraald, getoefd .... De Nederl. tekst schijnt mij veel duideliker en verstaanbaarder dan de Engelse’. Uit den samenhang blijkt voldoende, dat But and you had taryed hier beteekent: ‘Maar als ge nog wat op aarde gebleven waart’ (Dr. Stoffel deelt deze opvatting). | |||||||||
21,394-398
Goodes
I lye here in corners, trussed and pyled so hye,
And in chestes I am locked full fast,
Also sacked in bagges; thou mayste se with thine eye,
I cannot stere, in packes low I lye!
What wolde ye have? lyghtly me saye!
360-363 (348-352)
Tgoet
Ick legghe hier in muten,
Versockelt, vermost, als ghi mi siet,
Vertast, vervult; ic en kan mi niet
Verporren also ic ben tsamen gesmoert.
Wat wildi mi hebben?
Logeman (bl. 89): ‘Ik mag hier de opmerking niet achterwege laten dat hij die El. > Ev. aanneemt, niet voor 't ver- | |||||||||
[pagina 259]
| |||||||||
rassende feit staat dat 'n vertaler zo merkwaardig zijn origineel weet samen te persen. Iedereen die n.l. vertalingen met hun origineel vergelijkt weet hoe moeilik dit is. Aangezien 't n.l. dikwels zo moeilik is een juist equivalent voor een eigenaardig woord te vinden gaat 'n vertaler er licht toe over twee of meer uitdrukkingen er voor in de plaats te zetten die elkaar tot zekere hoogte aanvullen’. De onjuistheid dezer bewering springt in 't oog: Bij ‘samenpersing’ gaat er niets van den inhoud verloren, en dat is hier wèl het geval. In 't Nederlandsch ontbreken te dezer plaatse, gelijk op tal van andere, gedachten, die in 't Engelsch in den parallellen passus voorkomenGa naar voetnoot1). | |||||||||
22.401-403
Goodes
Syr, and you in the worlde have trouble or adversyte,
Than can I helpe you to remedye shortely.
Everyman
It is an other dysease that greveth me.
368-370 (355-356)
Tgoet
Hebdi ter werelt eenich letten,
Dat sal ic u beteren.
Elckerlijc
Tes al een ander smette.
In het niet passende smette tegenover het juiste dysease heb ik (op bl. 14 van mijn Dissertatie) één der bewijzen voor Ev. > El. meenen te mogen zien. Logeman (bl. 90) betwist het recht dier opvatting onder verwijzing naar andere plaatsen in El., waar smette wordt gevonden. Van deze kan natuurlijk spottes (Ev. 546) = smetten (El. 510, Sp. 494) buiten bespreking blijven. Met betrekking tot het aan Good dedes respectief Duecht in 527-'28 en 492-'93 (476-'77) in den mond gelegde And whan he hath brought the there
Where thou shalte heale the of thy smarte,
Als si u gheleyt heeft sonder letten
Daer ghi u suveren sult van smetten,
| |||||||||
[pagina 260]
| |||||||||
merkt hij op, dat zeker smarte tegenover smette hier op zich zelf niet onverklaarbaar ware te achten (vgl. bl. 10 van mijn Proefschrift), maar dat aan den anderen kant het bij Ischyrius op de correspondeerende plaats aangetroffen doloris immunem er op zoude wijzen, dat zoowel de Engelschman als Ischyrius smette als smarte vertaalde, en deze omstandigheid dus ten gunste der originaliteit van El. moest gelden. Het goede recht dezer conclusie nog daargelaten (hoogstens zou men hier kunnen ageeren met de hypothese, dat zoowel een aan een Eng. vertaling ten grondslag liggende als de door Ischyrius gebezigde Ndl. tekst de foutieve lezing smerte bevatte), zij hier aangemerkt, dat bij Ischyrius doloris immunem geenszins voor suveren van smetten staat. Men lette op het door Virtus gezegde (Hom. 820-'25): ‘Animadverte parumper quid eloquar tibi: / Ubi illa (nl. Cognitio) te doloris immunem adduxerit regi / Calculaturum, pleno revalescam robore, / Veniamque tibi adminiculo tuae / Contuendae partis sagaciter, nunc subtrahendo,/ Nunc addendo, pro tua Homule utilitate quaerenda’. Springt het niet ieder in 't oog, dat doloris immunem beantwoordt aan sonder letten, en Calculaturum etc. de vrije vertaling vertegenwoordigt van Daer ghi u suveren sult van smetten? Omtrent een andere plaats (Ev. 413 = El. 381 (369)) That money maketh all ryght that is wronge.
Want tgoet kan suveren smetten claer.
brengt Logeman in 't midden, dat Ischyrius hier een met wronge correspondeerend iniquiora heeft (Hom. 704-705: Pecuniae enim obediunt omnia/ Atque iniquiora efficiunt rectissima) en dus bij het bewerken van een uit een Eng. origineel voortgekomen Ndl. tekst een ‘flair’ zou moeten gehad hebben, dat in dat origineel wronge stond. Zou voor Ischyrius zulk een ‘flair’ noodig zijn geweest, om er toe te komen, een min gelukkig Ndl. 'tgoet kan suveren smetten claer te vervangen door het zeer gewone (in 't Eng. gedicht gebezigde) beeld ‘'t geld maakt recht wat krom is’? | |||||||||
[pagina 261]
| |||||||||
23.418-'21
Goodes
For by cause on me thou dyde set thy mynde,
Thy rekenynge I have made blotted and blynde,
That thyne accounte thou cannot make truely.
And that hast thou for the love of me.
388-'91 (376-'79)
Tgoet
Want al u sinnen hebdi verteert
Aen mi; dat mach u leet zijn,
Want u rekeninghe sal onghereet zijn
Voer god almachtich mits mijnen scouwen.
Logemans bewering (bl. 93), dat mits minen scouwen niet voor scouden ‘schulden’ zou kunnen staan, laat ik, onder verwijzing naar behouwe (voor behoude) in El. 513 (497) en v. Helten, Mnl. Gramm. § 130, onbesproken. Dat de Eng. correspondent van mits minen scouwen = (niet bycause on me, want dit heeft er niets mee te maken, maar) for the love of me niet passend zou wezen in den mond van Goodes, zal voorzeker niemand Logeman willen toegeven. | |||||||||
24.435
Everyman
Lo now, I was deceyved or I was ware!
404 (392)
Elckerlijc
Aylazen! god, ie ken dat waer is!
Logeman tracht (bl. 96 vlg.) zijn oude, door mij op bl. 6 vlg. van mijn Proefschrift bestreden meening te handhaven. Volgens hem heeft de Ndl. tekst een goeden zin, de Eng. niet: ‘vóór ik er op bedacht was’ (zóó vertaalde ik en zóó vertaal ik nog thans or I was ware met adhaesie van Dr. Stoffel) zou in den mond van Everyman, die zich in zijn vertrouwen op Goodes bedrogen ziet, ongepast wezen, dewijl Everyman toch de ondervinding had opgedaan, dat Goodes hem op 't kritieke moment in den steek liet en ook anderen hem ontrouw waren geworden, Maar ziet Logeman dan niet, dat de geïncrimineerde woorden ‘I was deceyved or I was ware’ betrekking hebben op Everyman's zelfverblinding, op het verkeerde vertrou- | |||||||||
[pagina 262]
| |||||||||
wen door Everyman in Goodes gesteld? Op de omstandigheid, dat Everyman zijn gansche leven te veel waarde aan Goodes gehecht heeft? Elk onbevooroordeelde leze de geciteerde plaats in den samenhang en oordeele voorts, of hier het in den Ndl. tekst gezegde dan wel het in den Eng. tekst uitgedrukte een betere gedachte bevat. Nog vergelijke men in verband met Ev. 435 hetgeen iets later (in 447-'49) door Goodes wordt gezegd: Therfore to thy soule good is a thefe,
For whan thou arte deed, this is my guyse,
An other to deceyve in the same wyse.
| |||||||||
25.463-'64
Everyman
O, to whome shall I make my mone
For to go with me in that hevy iournaye?
427-'28 (414-'15)
Elckerlijc
Och! wien sal ict dan ghewaghen
Mede te gaen in desen groten last?
Dat, gelijk Logeman (bl. 99 en 100) beweert, to make mone in Ev. 463 niet zou passen, is kwalijk toe te geven. Natuurlijk moeten we hier niet denken aan een beteekenis ‘kreunen’, maar aan die van ‘klagen’, ‘zijn beklag doen’ (ook Dr. Stoffel ziet volstrekt geen moeilijkheid in de overgeleverde lezing). Men vertale alzoo: ‘Ach, bij wien zal ik mijn nood gaan klagen, opdat hij met me meega op die moeilijke reis!’ In verband met deze opvatting van mone geef ik thans de voorkeur aan de lezing van L claghen en zou in ghewaghen van B en H de poging van een copiïst willen zien om het rijm claghen (El. 427, Sp. 414): beclaghen (El. 426, Sp. 413) te vermijden. - Voor het bezigen van ‘rührende reime’ door den bewerker van het Ndl. gedicht zie men bl. 21 van mijn Proefschrift. | |||||||||
26.527-531
Good dedes
And when he hath brought the there,
Where thou shalte heale the of thy smarte,
492-'97 (476-'81)
Duecht
Als si u gheleyt heeft sonder letten,
Daer ghi u suveren sult van smetten,
| |||||||||
[pagina 263]
| |||||||||
Than go thou with thy rekenynge and thy good dedes to gyther,
530[regelnummer]
For to make the ioyfull at the harte
Before the blessyd trynytye.
Dan sal ic gesont werden ende comen u bij
Ende gaen ter rekeningen als duecht mit di
496[regelnummer]
Om te helpen zommeren tot uwer vruecht
Voer den oversten heere.
‘Deze regel (nl. 496 resp. 480) beantwoordt’ (zóó Logeman, bl. 107) ‘aan Ev. 530: For to make the ioyfull at the harte. Hij die de context nagaat van die Eng. regel zal enige moeite hebben die te verklaren. Ev. 529 is ongewoon lang. De plaats was al verdacht; deze konsideraties hier maken 't niet duideliker. Ik merk op dat 't eigenaardige, in elk geval ongewone, zommeren niet vertaald, altans niet letterlik verstaald schijnt’. Welke moeilijkheid er schuilt in Ev. 530 is mij niet duidelijk (en ook Dr. Stoffel begrijpt Logemans bezwaar niet): to make the ioyfull at the harte = tot uwer vruechtGa naar voetnoot1). | |||||||||
27.535-'39
Knowlege
Now go we thether lovingly
To Confessyon, that clensynge ryvere.
Everyman
For ioye I wepe; I wolde, we were there.
But I praye you to instructe me by intelleccyon,
Where dwellyth that holy vertue Confessyon!
499-503 (483-'87)
Kennisse
Nu gaen wi ons saten
Tot Biechten: sie es een suver rivier;
Sy sal u pureren.
Elckerlijc
Wt reynen bestier
So gaen wi tot daer; ic bids u beyden:
Waer woent Biechte!
De lezing wt reynen bestier levert moeilijkheden op. Ik stelde indertijd voor, te lezen met reynen bestier en deze woorden aan | |||||||||
[pagina 264]
| |||||||||
Kennisse toe te kennen. Maar zeker acht ik deze conjectuur niet. Logeman (bl. 108) erkent zelf ook ‘dat de juiste betekenis van de woorden [voor hem] niet vaststaat’. Desniettemin weet hij uit deze woorden en de parallelle Engelsche en Latijnsche lezing een bewijs te distilleeren tegen de stelling Ev. > El.. Bij een zoo wankele praemisse kan natuurlijk van een conclusie van eenige waarde geen sprake zijn. | |||||||||
28.568-572
Confessyon
But in any wyse be sure of mercy,
For your tyme draweth fast, and ye wyll saved be.
Ask god mercy and he wyll graunte truely;
Whan with the scurge of penaunce man doth hym bynde,
The oyle of forgyvenes than shall he fynde.
535-540 (519-'24)
Biechte
Ende emmer hoept aen gode oetmoedich,
Want u tijt varinck eynden sal.
Bidt hem ghenade, dit suldi vinden al;
Ende orboert die harde knopen altijt.
Kennisse, siet, dat ghi bi hem sijt,
Als hi tot penitencien keert.
Prof. Log. (z. bl. 114 onderaan) merkt naar aanleiding van El. 535 vlgg. op: ‘El. 535 v. = Vertrouw steeds op God; ‘zonder dat godsvertrouwen kom je er n.l. niet - want je tijd is spoedig om. “Wees verzekerd van genade” staat er daarentegen in 't Engels, - “want je tijd is spoedig om”. Ja, als er make sure stond! Dus past want wel in de samenhang, maar for niet!’ Dr. Stoffel schreef mij naar aanleiding van deze plaats: ‘Ik ga met u mee en vertaal met het oog op het verband But in any wyse be sure of mercy door: ‘Maar verzeker je - hoe dan ook (op eenige wijze, in allen gevalle) - van genade. ‘Wees verzekerd van genade’ (dus een belofte, niet een gebod), dat Logeman wil, schijnt mij in 't geheel niet in 't verband te passen. Be sure of beteekent tegenwoordig uitsluitend ‘verzekerd | |||||||||
[pagina 265]
| |||||||||
zijn van’ maar gevallen, waarin be sure of nog de beteekenis heeft van wat thans door make sure of wordt uitgedrukt, zijn nog bij Shakspeare te vinden, vooral met het modale will; bijv. Julius Caesar I, 3, 164: ‘Let us go/ For it is after midnight, and ere day/ We will awake him and be sure of him’, waar uit het verband duidelijk blijkt dat be sure of = ‘ons van zijne medewerking verzekeren’. Iets dergelijks in Taming of the Shrew, II, 319: ‘I will be sure my Katharine shall be fine’ = ‘Ik zal er wel voor zorgen dat K. een mooi toilet heeft’. Ziehier nog een paar voorbeelden uit Milton waarin ‘to be sure’ of = ‘to make sure of’ = ‘zich verzekeren van’. Paradise Lost III, 476-480: Here Pilgrims roam, that stray'd so farr to seek
In Golgotha him dead, who lives in Heav'n;
And they vho to be sure of Paradise
Dying put on the weeds of Dominic,
Or in Franciscan think to pass disguis'd.
Ibid. V, 718 en 719: Neerly it now concernes us to be sure
Of our Omnipotence.
Gij ziet dus, hoe na to be sure of en to make sure of aan elkander staan’. Het bovenstaande zal wel voldoende zijn om Logemans bezwaar te doen verdwijnen. Op bl. 115 merkt L. voorts op: ‘Ev. 571 bevat een uitdrukking die mij volstrekt onduidelik is n.l. to bind with the scourge of penaunce. Als men daarmee blijkens 't hele stuk iets uitvoeren kan, is het juist het tegenovergestelde: ontbinden, n.l. zich door geselen van zijn zonde ontdoen. Als El. > Ev. eenmaal vaststaat voor mijn lezers zullen ze aan de mogelikheid willen denken dat de Engelsman in El. 537 binden las in plaats van vinden’. M.i. wordt hier in Ev. 571 een moeilijkheid gezocht, die er in werkelijkheid niet is. Ev. 571-'72 zou ik vertalen door: ‘Wanneer iemand zich omgordt met den geesel der penitentie, | |||||||||
[pagina 266]
| |||||||||
dan zal hij de olie der vergiffenis deelachtig worden’. Zeer juist is de metafoor van het omgorden met den geesel hier te pas gebracht, daar immers het geeselkoord om de lendenen werd gedragen. Dr. Stoffel schreef mij over deze plaats: ‘“Als iemand zich omgordt met den geesel der penitentie” is zonder eenigen twijfel de juiste vertaling’. In 't voorbijgaan zij er nog eens op gewezen, dat Ev. 571-572 een mooie symbolische fraze is, die nauw samenhangt met den voorafgaanden regel en de woorden van Confessyon zeer goed besluit, terwijl El. 539-540 (523-'24) een nietszeggende herhaling te lezen geeft van El. 533 (517) Kennisse hout hem in desen ganghe. Prof. L. voert hier tegen aan (bl. 115), dat voor 't Engelsch dezelfde aanmerking geldt, omdat ‘volgens de redeneering van onze Doktor’ Ev. 572 dezelfde gedachte van Ev. 565-566 weergeeft. Hier begrijp ik niets van. De gedachte in Ev. 572 heeft, zooals men zien kan, niets gemeen met die van Ev. 565-566: So must y (nl. scurge yourself), or thou scape that paynful pylgrymage!
Knowlege, kepe hym in this vyage!
| |||||||||
29.Naar aanleiding van Ev. 567 And by that tyme good dedes wyll be with the teekent Logeman (bl. 116) aan: ‘Wat betekent dat hier: will be with the? De deugd zal bij hem komen? Nee, de moeilikheid zit 'm niet daarin dat de deugd er niet is, maar dat de deugd zich niet kan bewegen, omdat die te zwak is, (zie Ev. 619, 620). En dan: by that time? Op dat ogenblik? Op wèlk ogenblik? Dit ziet er noch al verdacht uit, - bijna zou men denken dat deze adverbiale uitdrukking van tijd de “korrespondent” was van spoedich (nl. in El. 534, Sp. 518: So sal sijn duecht werden spoedich) in de zin waarin we zagen dat het niet opgevat moet worden!’ Ook hier zoekt prof. Logeman weer knoopen in de biezen. Good dedes wyll be with the kan niets anders beteekenen dan ‘Duecht zal met je zijn, zal je bijstaan of vergezellen’, en by | |||||||||
[pagina 267]
| |||||||||
that time slaat terug op. Ev. 565 (So must y (nl. scurge your self) or thou pass that paynful pylgrymage), dus = ‘als gij u gegeeseld hebt en uw moeilijken tocht gaat beginnen’Ga naar voetnoot1). Onjuist is het derhalve, dat, zoo men aan Ev. > El. gelooft, men op de eene of andere manier ‘een touw aan Ev. 567 moet vastknopen’, en dat het zich ‘volgens El. > Ev. verklaart als een volkomen begrijpelike woordelike vertaling van een tekst die of verkeerd overgeleverd was (als men Logemans emendatie overneemt) of verkeerd opgevat werd door de Eng. vertaler’. | |||||||||
30.573-'76
Everyman
Thanked be god for his gracyous werke,
For now I wyll my penaunce begynne.
This hath rejoysed and lyghted my herte,
Though the knottes be paynfull and harde within.
541-'44 (525-'28)
Elckerlijc
God si hier in gheeert!
Nu wil ic myn penitencie beghinnen,
Want dlicht heeft mi verlicht van binnen,
Al sijn dese knopen stranghe ende hardt.
Logeman (bl. 117); ‘Van meer belang schijnt mij de konsideratie dat van binnen in 't Nederl. volkomen op zijn plaats is. 't Goddelik licht is in hem gaan schijnen en daarom al is 't ook pijnlik (El. 544) zal hij zich geselen. De Engelsman laat daarentegen Everyman zeggen dat die knopen hem van binnen pijn doen! Hij die Ev. > El. aanneemt moet dit weten te verklaren. Ik kan 't niet’. Ik meen Ev. 576 te mogen vertalen met: ‘Ofschoon de knoopen pijnlijk en door en door hard zijn’. En Dr. Stoffel schrijft mij, dat hij 't met mij volkomen eens is. Alzoo heeft within niets te maken met van binnen. | |||||||||
[pagina 268]
| |||||||||
31.581-'83
Everyman
O eternall god, o hevenly fygure,
O way of ryghtwysenes, o goodly vysyon,
Whiche descended downe in a vyrgyn pure,
549-'51 (533-'35)
Elckerlijc
O levende leven, o hemels broot,
O wech der waarheyt, o godlic wesen,
Die neder quam wt sijns vaders schoot
Log. (bl. 118): ‘vysyon (Ev. 582) schijnt mij daarentegen (n.l. tegenover wesen in El. 550) minder goed te passen. Ook is er geen rijmwoord voor vysyon maar dit kan toeval zijn. En van die vysyon lezen we dat die descended down in de maagd Maria’. Dr. Stoffel schrijft mij hieraangaande: ‘Of vysyon minder passend is dan wesen betwijfel ik; het parallelisme van o hevenly fygure, o way of ryghtwysenes, o goodly vysyon wijst er op dat we hier met drie apposities bij o eternall god te doen hebben. Vysyon lijkt mij in deze mystieke taal in 't geheel niet ongepast’. | |||||||||
32.589-'90
Everyman
O ghostly treasure, o raunsomer and redemer,
Of all the worlde hope and conductor!
558-'59 (542-'43)
Elckerlijc
O godlijc tresoer, o coninclijc scat,
O alder werelt toeverlaet,
Logeman (bl. 119): ‘Aangezien Dr. de Raaf Kalff's lezing saet overneemt (p. 56) brengt hij zich zelf weer in moeilikheden met zijn Ev. > El.-hypothese. Hoe verklaart hij n.l. Ev. treasure = El. saet?’ Wat heeft dat saet te maken met treasure, waaraan reeds tresoer beantwoordt? | |||||||||
33.595-596
Everyman
Though I be a synner moste abhomynable,
Yet let my name be wryten in Moyses table.
565-566 (549-550)
Elckerlijc
Al bin ic sondich, mesdadich ende quaet,
Scrijft mi int boeck, des hemels blade,
| |||||||||
[pagina 269]
| |||||||||
L. (bl. 121); ‘Hij die niet aan El. > Ev. gelooft, moet aannemen dat een oorspronkelik schrijver zich die nonsens over table zou kunnen permitteeren en dat Dorland dit in zijn vertaling verbeterd zou hebben tot boeck’. Mocht Moyses table hier ooit blijken nonsens te zijn, dan kan deze plaats nog kwalijk dienen om er een bewijs tegen Ev. > El. uit te putten, omdat het niet duidelijk is, waarom wèl een vertaler en nièt een oorspronkelijk schrijver deze uitdrukking kon gebruiken. | |||||||||
34.603-604
Everyman
By the meane of his passyon I it crave,
I beseche you, helpe my soule to save.
L. (bl. 122): ‘'t Engels heeft hier .... his passyon I it crave (603), 't geen misschien niet absoluut nonsens is, maar toch wel vreemd: Ik vraag er om door middel van (by the meane of) zijn passie. Past dat “door middel van” wel goed in de samenhang?/rs Dr. Stoffels aanteekening hierbij luidt: ‘Hierin is voor mij niets vreemds. By the meane of = “ter wille van, met een beroep op” komt mij in 't geheel niet ongewoon voor. Maar ik kan het niet “belegen”, ook niet uit Mätzners Altengl. Wtb.. En Murray is nog niet aan mean subst.’ Al ware by the meane of een ongewone uitdrukking, dan wordt dat ongewone nog niet verklaard door aan te nemen, dat we hier met een vertaling te doen hebben. Met Logeman te veronderstellen, dat de Engelschman (volgens El. > Ev.) bade in ‘So dat ic in sijn passie bade’ foutief zou hebben opgevat, alsof 't met bidden in verband stond, is wel wat roekeloos en verklaart niet hoe by the meane of in den Engelschen tekst zou zijn gekomen. | |||||||||
[pagina 270]
| |||||||||
35.Ev. 605-610
Everyman
Knowlege, gyve me the scorge of penaunce;
My flesshe therwith shall gyve a quytaunce.
I wyll now begynne yf God gyve me grace.
Knowlege
Everyman, god gyve you tyme and space!
Thus I bequethe you in the handes of our savyoure.
Thus may you make your rekenynge sure.
578-583 (562-'67)
Elckerlijc
Kennisse, gheeft mi die gheselen bi vramen,
Die penitencie hieten bi namen.
Ic salt beghinnen, god geefs mi gracie!
Kennisse
Elckerlijc, god gheve u spacie;
So ghevicx u in den naem ons heeren,
Daer ghi ter rekeninghe moet keeren.
Logeman naar aanleiding van Ev. 609 (bl. 123): ‘Ev. 609 is niet absoluut fout. Men zou weliswaar niet verwachten dat een ander iemand aan Christus aanbeveelt (Everyman doet 't b.v. zelf in Ev. 880) maar dat heeft toch geen ernstig bezwaar. Maar hoe komt die kranige Dorland er dan weer toe dit alles zo met een enkele pennestreek - door dat prachtige woordje daer enz. zo in orde te brengen dat de Nederlandse tekst presies zegt wat hij zeggen moet. Men leze nu Ev. 609 Thus I bequethe you enz. in de samenhang na, en vrage zich af of 't daarin past .... Een bewijs is dit natuurlik niet voor El. > Ev. maar ik ben Dr. de Raaf toch dankbaar dat hij mij op deze plaats gewezen heeft’. Wat er voor prachtigs zit in het woordje Daer enz., wàt daar ‘zo kranig in orde is gebracht’, begrijp ik niet. Het Engelsch geeft niet de minste moeilijkheid: Thus, zegt Knowlege (en daarbij overhandigt ze natuurlijk aan Everyman de scorge, waar hij om gevraagd heeft), I bequethe you in the handes of our savyoure. Dr. Stoffel schrijft mij hierover: ‘Thus I bequethe | |||||||||
[pagina 271]
| |||||||||
you etc. vat ik geheel op zooals gij doet’. Ook hieruit is dus weer moeilijk iets ten nadeele van Ev. > El. op te maken. | |||||||||
36.Bij het opnemen van the scorge (die gheselen) zegt Ev. in 613 vlgg., El. in 587 vlgg. (571 vlgg.): Take this, body, for the synne of the flesshe.
Also thou delytest, to go gaye and fresshe,
And in waye of dampnacyon y dyd me brynge.
Neemt, lichaem, voer dat ghi waert scoon.
My te bringhen in den wech der plaghen!
Logeman acht (bl. 124 vlgg.) deze plaats een van de belangrijkste bewijzen ten gunste zijner thesis. De lezing scoon is naar zijn meening corrupt en mijne conjectuur so coen ongetwijfeld juist en oorspronkelijk. Het Engelsch heeft hier als correspondent van de corrupte lezing scoon ‘gaye and fresshe’. Daar het nu onwaarschijnlijk is, dat gaye and fresshe bij vertaling zou zijn weergegeven door so coen, daarentegen zeer waarschijnlijk, dat een bedorven lezing scoon werd vertaald door gaye and fresshe, is hierin een bewijs gelegen voor de prioriteit van Elckerlijc. Deze redeneering staat of valt met de juistheid of onjuistheid der conjectuur so coen voor scoon. En aan die juistheid zou ik thans in gemoede willen twijfelen. Het valt moeilijk te loochenen, dat to go gaye and fresshe en ghi waert scoon taliter qualiter aan elkaar beantwoorden. Dientengevolge vervalt het recht om scoon voor een verknoeide lezing te laten gelden (wat het rijm doen: scoon betreft, vgl. bl. 21 van mijn Proefschr.), en zien we ons dus genoopt, in den Ndl. tekst een onhandige vertaling te herkennen van den Engelschen (te recht laat Logeman den zin eindigen met scoon, zoodat we My te bringhen .... als een elliptischen uitroep hebben op te vatten). Belangrijk is alzoo deze plaats inderdaad, doch juist als getuigenis tegen hetgeen Logeman wenscht te betoogen. | |||||||||
[pagina 272]
| |||||||||
37.634-'36
Everyman
Welcume, my good dedes; now I here thy voyce,
I wepe for very sweteness of love.
Knowlege
Be no more sad, but ever more reioyce!
611-'13 (594-'96)
Elckerlijc
Welcoem, duecht, mijn oghen douwen
In rechter oetmoedigher blijscap soet.
Kennisse
En slaet niet meer, hebt goeden moet:
Logeman stelt de vraag (zie bl. 129), of in El. 613 in plaats van En slaet niet meer niet te lezen is En slaet niet neer. ‘Met 't oog op El. 604 (Nu wil ic meer slaen dan te voren) schijnt dit wel onmogelik, maar men bedenke dat die regel juist de aanleiding zou kunnen geweest zijn om 't oorspronkelik neer in meer te doen veranderen. Dit is zeker dat hij die Be no more sad als de ‘korrespondent’ van En slaet niet meer of neer beschouwt, de lezing neer wel als het door Dorlandus gebruikte woord moet beschouwen op poene van in de richting El. > Ev. gedrongen te worden. Want de vertaling van Be no more sad kon alleen slaet niet neer opleveren (niet: meer); vinden we dus meer als Dorlands woord, dan zou alleen de hypothese El. > Ev. ons uit de moeilikheid redden kunnen, maar ik wil hier niet verder op ingaan. De vraag zal wel ook zonder deze konsideraties beslist kunnen worden’. Vreemde redeneering! Zoo apodiktisch mogelijk zegt Logeman, dat Be no more sad alleen door slaet niet neer vertaald kan zijn. Hoe weet hij dat? Bovendien is slaet niet neer = ‘wees niet bedroefd, neerslachtig’ geen Middelnederlandsch. Wat als bewijs voor die beteekenis wordt aangehaald (Als gras es mijn herte nedergeslaghen Sp. v. Z. 1539, G. 2 vo en Men seijt fortuijne is hier cortelinghe vast nedergesleghen Ms. Brux. 129 fo 103 vo), zegt niets, daar het verbum in die voorbeelden in het passivum voorkomt. Volkomen onbegrijpelijk is voorts ook de bewering, dat de lezing En slaet niet meer, als oorspronkelijk opgevat, ons zou dringen in de richting van L.'s hypothese. En slaet niet meer zou dus wèl vertaald kunnen zijn door | |||||||||
[pagina 273]
| |||||||||
Be no more sad en Be no more sad niet door En slaet niet meer! | |||||||||
38.Wanneer Everyman zijn boete gedaan heeft, geeft Knowlege hem een kleed om te dragen, als hij voor God verschijnt. ‘Hoe heet dit kleed?’ vraagt Everyman. Waarop Knowlege (643-647) antwoordt: It is the garmente of sorowe.
From payne it wyll you borow.
Contrycyon it is,
That getteth forgyvenes.
It pleaseth god passynge well.
Naar aanleiding hiervan merkt prof. L. (bl. 131 vlg.) op: ‘Ik mag hier de vraag niet achterwege laten of de plaats in 't Engels wel in orde is. Kan er van een garmente of sorrow (Ev. 643) sprake zijn? De hele allegorie brengt toch mede dat het kleed, dat hij nu om krijgt, zijn nieuwe toestand zal symboliseren, - [zie de bovenstaande voorbeelden]. En waarom dit garment of sorrow hem van alle pijn zou borow, anders dan om 't rijm, begrijp ik niet goed. Tcleet van berouwenissen - poenitentiae vestem - past daarentegen uitstekend. Mogen we nu aannemen dat Dorland (Ev. > El.) er die allegorie ingewerkt zou hebben? Onmogelik is dit niet, maar wel onwaarschijnlik. En als er dus in wat dan 't origineel is, oorspronkelik geen allegorie zou zijn geweest, wat moeten we dan met de hele uitdrukking garment of sorrow doen? Daarentegen verklaart alles zich volgens El. > Ev. gemakkelik genoeg. De Engelsman snapte de fijne puntjes van de allegorie niet, gaf - wie weet, misschien wel brutaalweg op de klank af - berouw [er staat berouwenissen!] met sorow weer en voelende dat dit toch niet klopte met wat er volgt: het sal gode al te wel behaghen, vertaalde hij 't noch eens door contrycyon’. Waarom er in Ev. 643 van een garmente of sorowe geen | |||||||||
[pagina 274]
| |||||||||
sprake zou kunnen zijn, is niet duidelijk. Knowlege zegt (638-639) tot Everyman: Put on this garment to thy behove,/ Whiche with your teres is now all wete. Steekt er nu iets verdachts in, dat dit kleed the garmente of sorowe genoemd wordt? En zou dit kleed Everymans nieuwen toestand niet symbolizeeren? Wat zijn die tranen, waarmee het kleed besproeid is en waaraan het zijn eigenaardige belangrijkheid ontleent, anders dan blijken van Everymans bekeering? Dat kleed zal hem bevrijden van pijn, niet om het rijm (!), maar om de deugdelijke reden, dat Everyman door boete en tranen berouw toont over zijn zonden. Met payne worden hier blijkbaar bedoeld de folteringen van het vagevuur; vgl. Ev. 617-618 Now of penaunce I wyll wade the water clere/ To save me from hell and from the fyre. Dat Ev. 643 alleen opgehelderd zou worden door aan te nemen dat het Nederlandsch het origineel is, is dus een bewering zonder eenigen grond. Logemans verklaring, hoe het Engelsch dan uit het Nederlandsch zou vertaald zijn (z.b.), is in één woord goochelachtig. | |||||||||
39.690-693
Discression
Everyman, advyse you fyrst of all.
Go with a good advysement and delyberycyon.
We all gyve you vertues monycyon
That all shall be well.
Logeman (bl. 136): ‘Er is in deze plaats geen één woord “verkeerd”, - geen een woord dat een konjektuur nodig heeft. Hoogstens kan men vragen of men - o.a. met 't oog op El. 659: ic u doe ghewach - ook in Ev. 690 lezen moet: I advyse you. En toch zal iedereen die deze passage [leest] met een beetje gevoel voor wat 'n Engelsman schrijven kan, voor hoe een Engelsman denken kan, zeggen: dit is niet in orde. Zo schrijft een Engelsman niet. Natuurlik laat zich op de indruk uit zulk een enkele plaats geen theorie bouwen, - ik mocht | |||||||||
[pagina 275]
| |||||||||
echter niet nalaten altans 's een enkele maal op deze omstandigheid te wijzen. Hij die 't Eng. stuk met wat diepere kennis doorleest, zal deze impressie dikwels krijgen, maar zelden schijnt mij dit zo duidelik op de voorgrond te treden als hier’. Het oordeel van Dr. Stoffel, die deze ‘diepere kennis’ zeker wel bezit, luidt hierover aldus: ‘Ik kan alleen zeggen, dat ik niet voel wat Logeman voelt. Maar hoe zou het ook mogelijk zijn voor een Nederlander der 19de eeuw, te zeggen hoe een Engelschman, niet der 19de, maar der 16de eeuw, van wien hij niets weet, zon kunnen denken of schrijven?’ | |||||||||
40.703-705
Everyman
This I do in despyte of the fende in hell,
To go quyte out of his parell
Ever after and this daye.
672-'74 (654-'56)
Elckerlijc
Dit doen ic den viant nu te schanden,
Om los te gaen wt sinen handen
Nae mijn leven in desen daghe.
Logeman vindt (z. bl. 137 vlgg.), dat Ever after and this daye (hiernamaals en vandaag) volstrekt niet past in den samenhang, en acht het waarschijnlijk, dat de Engelschman nae (= ‘niettegenstaande’) opvatte als = ‘hierna’ en er more suo maar op los vertaalde. El. 674 geeft Logeman dan weer door: ‘na (= niettegenstaande) 't (slechte) leven dat ik in deze tijd gevoerd heb’. Voor zijn vertaling van nae mijn leven door ‘niettegenstaande mijn leven’ had Logeman niet mogen nalaten, bewijzen aan te halen. Mij is nae in de beteekenis van ‘niettegenstaande’ niet bekend. Dat ever after and this daye in den samenhang volstrekt niet past, zou ik niet durven beweren, al is de uitdrukking misschien wat vreemd. Men kan het weergeven door ‘steeds hierna èn dezen dag’ of wat hetzelfde is: ‘nu en in eeuwigheid’. Volgens de variant kunnen we echter ook lezen Ever after this daye en hiertegen zal toch zeker wel geen be- | |||||||||
[pagina 276]
| |||||||||
zwaar zijn. Logemans gevolgtrekking is in allen gevalle onvoldoende gemotiveerdGa naar voetnoot1). | |||||||||
41.Everyman heeft gezegd, dat hij tot den priester wil gaan om de hostie te ontvangen. Fyve Wyttes antwoordt daarop (Ev. 730-'32): Everyman, that is the best ye can do,
God wyll you to salvacyon brynge,
For good pryesthood excedeth all other thynge.
Logeman merkt (zie bl. 139) op, dat God wyll you to salvacyon brynge niet goed past in den samenhang, terwijl El. 700 (God laet u met salicheden volbringhen) volkomen in orde is. Ik begrijp niet, wat L. tegen Ev. 731 heeft; het vers geeft een uitstekenden zin. For hoort blijkbaar bij Ev. 730, terwijl Ev. 731 als tusschenzin is op te vatten. | |||||||||
42.761-'63
Knowlege
And some (nl. pryestes) haunteth womans company
With unclene lyfe as lustes of lechery.
These be with synne made blynde.
732-'34 (714-'16)
Kennisse
Ende som sitten si bi wiven
In onsuverheyt van liven.
Dese sijn emmers haers sins onvroet.
Logeman (bl. 140) vergelijkt hier synne met sins (El. 734) en hecht groote waarde aan deze plaatsen voor de besproken kwestie. Tegen den zin van El. 734 heeft hij geen bezwaar. Maar ‘'t Engels?’ vraagt mijn tegenstander: ‘Men kan hier alleen denken aan blind = morally blind, - zie de N.E.D., | |||||||||
[pagina 277]
| |||||||||
sub II, 2, vooral 't citaat voor 1594. En dan vraag ik me af of er reden voor was in deze samenhang om van die priesters te zeggen dat ze waren destitute of moral light of dat ze niet hadden de vereiste true knowledge of God. En die zelfde vraag richt ik tot mijn lezers’. Ter beantwoording der vraag zij gewezen op een passus in den monoloog van God (Ev. 25): the people be so blynde, drowned in synne. Waarom zou dan niet van de priesters, die een zedeloos leven leiden, kunnen gezegd zijn, dat ze door zonden zijn verblind? Ook hier bestaat er alzoo grond tot verbazing over het feit, dat deze plaatsen in het geding zijn gebracht. | |||||||||
43.Op bl. 142 vlgg. brengt Logeman nogmaals de plaatsen 778-'79
Everyman
Now set eche of you on this rodde your honde
And shortly folwe me.
749-'50 (731-'32)
Elckerlijc
Slaet aen dit roeyken, alle u hant
Ende volghet mi haestelic na desen;
ter sprake. Volgens hem zou met roeyken óf ‘kruis’ kunnen bedoeld zijn óf ook een oorspronkelijk bedoelde opvatting ‘virga’, ‘pertica’ = ‘geeselroede’ hier heel goed te pas komen, terwijl rodde als term voor ‘kruis’ alles behalve zou vaststaan; zoodat in geen van beide gevallen uit roeyken = rodde, gelijk op bl. 13 van mijn Proefschrift geschiedde, een argument ware te vinden voor de prioriteit van Ev. Dat roeyken = ‘geeselroede’ bitter weinig te pas komt als een na de toediening van het laatste oliesel te voorschijn gehaald symbool, waarop de getuigen van Elckerlijcs bekeering hun hand moeten leggen, beseft elk onbevooroordeelde. Daar komt bij, dat overal elders in ons stuk aan het correctiewerktuig de naam gheselen wordt gegeven (= scorge, waarmee blijkbaar geeselkoorden bedoeld zijn, zooals monniken die om hun | |||||||||
[pagina 278]
| |||||||||
lenden dragenGa naar voetnoot1). Een bewijs voor Mnl. roede = ‘kruis’ is totnogtoe niet geleverd (vgl. T. en Lett. 4, 123 en 10, 540). In rodde (Ev. 778) kan blijkens den samenhang moeilijk anders dan een uitdrukking voor ‘kruis’ schuilen. Immers, Everyman is tot den priester geweest; deze heeft hem het sacrament en het oliesel toegediend, en nu komt Everyman terug van den priester met de rodde en verzoekt zijn vrienden, daar hun hand op te leggenGa naar voetnoot2). Een bezwaar is het slechts, dat wel rood (roode, rode) maar niet rod (rodde) in die opvatting voorkomt (zie Log. bl. 145 en Bradley, The Athenaeum, Aug. 1902, No. 3905). Aangezien evenwel de beteekenis ‘kruis’ hier de eenig passende is, blijft er niets anders over dan met Bradley de mogelijkheid aan te nemen, dat rodde een corrupte lezing is voor rodeGa naar voetnoot3). En dit lijkt mij des te waarschijnlijker, daar in een volgende passage (Ev. 812) ook op het kruis gedoeld wordt: 812-'13
Strength
Nay syr, by the rode of grace,
I wyll hye me from the fast,
| |||||||||
44.790-'93
Everyman
Frendes, let us not turne agayne to this lande,
Not for all the worldes golde,
For into this cave must I crepe
And turne to erthe and there to slepe.
763-'66 (745-'48)
Elckerlijc
Lieve vrienden, wi en willen niet keeren nu:
Sal ic mijn pelgrimagie betalen,
So moet ic hier binnen dalen
In desen put ende werden aerde.
| |||||||||
[pagina 279]
| |||||||||
Logeman (bl. 148): ‘to this lande (Ev. 790) is een hevige rijmstoplap. Turne to the erthe kan niet goed zijn, - met L. zal dan ook wel turne to erthe te lezen zijn waardoor dit gedeelte dan in orde komt. Maar met For weet ik geen weg. Het verschil van nuance, hierdoor aan de uiting gegeven, is zeer delikaat en ik verzoek mijn lezer de plaats uiterst aandachtig door te lezen, voor dat hij deze noot verder bestudeert. Niet voor al 't goud in de wereld wil Everyman turne agayne to this lande want hij moet in die put (= graf) afdalen. Klinkt dat niet als of hij zich op die afdaling verheugde? Daarentegen is de korresponderende plaats in El. 765 volkomen in orde’. Tegen den Engelschen tekst is ook hier weer niet het minste bezwaar in te brengen. Everyman doet een beroep op zijn vrienden (Strength, Beautye, Descressyon etc.), die hem vroeger trouw hadden gezworen, opdat ze nù ook bij hem blijven en voor geen geld ter wereld terug zullen keeren to this lande, (geen ‘hevige rijmstoplap’! maar) een zeer begrijpelijke uitdrukking voor ‘het land der levenden’. En waarom moeten ze niet terugkeeren naar het land der levenden? Omdat (vgl. For van den tekst) Everyman in het graf moet neerdalen en zij beloofd hebben altijd bij hem te zullen blijven. Dr. Stoffel deelt mijn opvatting; hij schreef mij: ‘Ev. 790 to this lande = “naar het land der levenden” is geheel in orde’. | |||||||||
45.845-'46
Fyve Wyttes
Everyman, of the now my leve I take;
I wyll folow the other, for here I the forsake.
816-'17 (797-'98)
Vijf Sinnen.
Elckerlijc, ic wil oec henen
Ende volghen den anderen, die u ontwerven.
Logeman (bl. 155 bovenaan): ‘Ik wijs er nog op dat for in Ev. 846 een eigenaardige wending aan die regel geeft, die ik bijna nonsens zou durven noemen’. ‘Van “nonsens” kan hier geen sprake zijn: Fyve Wyttes | |||||||||
[pagina 280]
| |||||||||
zegt, als de andere vrienden (Descression, Strength, Beautye) Everyman reeds in den steek gelaten hebben, dat hij ook wil heengaan en de anderen volgen, “want (al is hij 't langst bij Ev. gebleven) hièr (bij het graf, meent hij) moet ik je verloochenen”. Dr. Stoffel schreef me hierover: “Waarom for in Ev. 846 onzin zou wezen, zie ik evenmin in als gij’. | |||||||||
46.In El. 837-'53 (818-834) treffen we aan het rijmschema aaba ❘ aaba ❘ bbcb ❘ bbcb, terwijl verscheidene verzen herhaald worden: El. 838 (819) = El. 841 (822) = El. 844 (825); El. 839 (820) = El. 845 (826); El. 846 (827) = El. 849 (830) = El. 852 (833) en El. 847 (828) = El. 853 (834)Ga naar voetnoot1). Deze regelmaat wordt in het Engelsch niet aangetroffen. Op grond hiervan concludeerde indertijd prof. Kalff, dat het 't waarschijnlijkst is, dat ‘de Engelsche vertaler, er vooral naar strevend den zin van zijn Nederlandsch origineel weer te geven, geene voldoende vaardigheid gehad [heeft], het rondeel door denzelfden dichtvorm weer te geven’. Logeman is van dezelfde meening (z. bl. 157), terwijl hij mij verwijt, dat ik me op bl. 21 van mijn Proefschrift wel wat gemakkelijk met mijn nietszeggende opmerking van deze zaak heb afgemaakt. Dit is niet geheel juist. Op bl. 12, noot 1, heb ik door tal van voorbeelden aangetoond, dat prof. Kalff ten onrechte gewicht hecht aan de onregelmatigheid van het Engelsche rijmschema tegenover de regelmatigheid in het Nederlandsche stuk, aangezien onregelmatigheid der rijmen in oorspronkelijke Engelsche poëzie van dien tijd regel is. De onregelmatigheid te dezer plaatse wijst dus niet per se op onoorspronkelijkheid. De vraag rest nu alleen, of de kunstige (rondeel)vorm, dien we aantreffen in het Nederlandsche stuk, | |||||||||
[pagina 281]
| |||||||||
te verklaren is in een vertaling of wel noodzakelijk, in verband met afwezigheid daarvan in het Engelsche stuk, op oorspronkelijkheid moet wijzen. Ik geloof, dat we alle recht hebben, de eerste vraag bevestigend te beantwoorden: voor een vertaler was het volstrekt geen kunststuk zoo'n rondeel te fabriceeren; hij had slechts enkele regels nu en dan te herhalen, zooals blijken kan uit de navolgende parallelle plaatsen. 867-881
Everyman
Take example, all ye that this do here or se,
How they, that I loved best, do forsake me,
Excepte my good dedes, that bydeth truly.
Good dedes
870[regelnummer]
All ertly thynge is but vanyte;
Beaute, strength and discrecyon do man forsake,
Folysshe frendes and kynnesmen that fayre spake.
All fleeth, save good dedes, and that am I.
Everyman
Have mercy on me, God most mighty,
875[regelnummer]
And stande by me, thou moder and mayde, holy Mary.
Good dedes
Fere not, I wyll speke for the.
837-855 (818-'36)
Elckerlijc
Neemt er exempel aen, alle diet hoort ende siet,
Ende merct, hoet nu al van mi vliet;
Sonder mijn duecht wil met mi varen
Duecht
840[regelnummer]
Alle aertsche dinghen zijn al niet.
Elckerlijc
Doch merct, hoet nu al van mi vliet!
Deucht
Schoonheyt, cracht, vroescap dat hem liet,
Tgheselscap, die vrienden ende magen waren.
Elckerlijc
Nu merct, hoet nu al van mi vliet;
845[regelnummer]
Sonder mijn duecht wil met mi varen!
Ghenade, coninc der enghelenscharen!
Ghenade, moeder gods, staet mi bi!
Duecht
Ic sal mi puer voer gode verclaren.
| |||||||||
[pagina 282]
| |||||||||
Everyman
Here I crye, god mercy!
Good dedes
Shorte our ende and mynysshe our payne,
Let us go and never come agayne.
Everyman
880[regelnummer]
In to thy handes, lorde, my soule I commende.
Receyve it, lord, that it be not lost.
Elckerlijc
Ghenade, coninc der enghelenscharen!
Duecht
850[regelnummer]
Cort ons die pine, sonder verswaren,
Maect ons deynde los ende vri!
Elckerlijc
Ghenade, coninck der enghelenscaren!
Ghenade, moeder gods, staet mi bi,
In uwen handen, vader, hoe dat si,
855[regelnummer]
Beveel ic u minen gheest in vreden;
Nog merkt Logeman op, dat Ev. 873 All fleeth save good deedes and that am I volstrekt niet in den samenhang zou thuis hooren: ‘En dit past nu helemaal niet in het lyriese schema van het rondeel waar deze herhaling uit den aard der zaak door dezelfde persoon gesproken moet worden als die ze de eerste maal sprak, - afgezien van het feit dat het al heel weinig bescheiden voor Deugd zou zijn - heel weinig Deugdzaam - zo op 'r standvastigheid te pochen!’ Daar er in Ev. van een rondeel geen spoor te vinden is, gaat het niet aan, te zeggen, dat Ev. 873 heelemaal niet past ‘in het lyriese schema van het rondeel’. Voorts pocht Good dedes niet, als ze de waarheid zegt, en al zou ze ook werkelijk pochen, dan deed dat hier nog niets ter zake, daar er geen argument aan te ontleenen is voor de stelling El. > Ev. | |||||||||
47.888
Knowlege
Now hath he suffred that we all shall endure.
857 (837-'38)
Kennisse
Hi heeft leden
Dat wi alle moeten gelden.
Als een argument voor mijn stelling had ik (bl. 14) er op | |||||||||
[pagina 283]
| |||||||||
gewezen, dat gelden in dit verband geenszins past. Prof. Kalff protesteerde hiertegen (zie Museum, 1897, 179) met een beroep op Mnl. Wb. II, 1205 en 1208, waar o.a. Rijmb. 32977 wordt geciteerd: ‘Daventure..,., die meneghe sware pine doet ghelden.’ Het is dus ontwijfelbaar, dat gelden iu 't Mnl. ‘ondervinden van iets onaangenaams’, ‘dulden’, ‘lijden’ kan beteekenen, en hiermee vervalt mijn bewijs. Logeman gaat echter nog verder en beweert (zie bl. 159), dat gelden hier veel béter past dan het Engelsche endure, en dat mijn argumentatie dus ‘binnenste buiten te keren zou zijn’. Het is jammer, dat hij deze bewering niet wat heeft toegelicht. Nu valt er alleen van te zeggen, dat ze voor mij onbegrijpelijk is. | |||||||||
48.899-901
Aungell
Now shalt thou into the hevenly sphere,
Unto the wiche all ye shall cume,
That lyveth well before the day of dome.
868-'70 (849-'51)
Die Ynghel
Nu voer icse in des hemels pleyne,
Daer wi alle moeten ghemeene
In comen, groot ende cleene.
Logeman (bl. 159 en 160): ‘Dat de Aungell in Ev. 900 deze woorden all ye shall cume (jelui alle die goed leven zullen of moeten in de hemel komen) juist tot het publiek richt naar aanleiding van de joyeuse entrée aldaar, van iemand die ... niet wel geleefd heeft, is minstens genomen bevreemdend. En dat before the day of dome? Betekent het dat alleen zij er in komen die voor doomsday goed leven? Of dat zij die goed leven er alle voor doomsday in zullen komen? In beide gevallen is het al zeer niets-zeggend!’ De Nederlandsche tekst zou dus een gezonder zin opleveren dan de Engelsche. Waarom de uiting van den Aungell bevreemdend zou zijn, kan ik niet inzien. Dat Everyman niet wel geleefd zou hebben, is slechts ten deele waar: hij heeft zijn leven immers gebeterd en door biecht en boete God verzoend. De woorden Before the day of dome hooren natuurlijk bij that lyveth well en zijn niet | |||||||||
[pagina 284]
| |||||||||
niets-zeggend, omdat zij, die vóór dien dag des oordeels niet wel geleefd hebben, nl. degenen die zich niet hebben bekeerd, in het vagevuur komen in plaats van in den hemel. Dat het wèl-leven volgens de middeleeuwsche godsdienstige beschouwing geheel iets anders was dan volgens onze hedendaagsche opvatting, blijkt duidelijk uit hetgeen over boete en biecht geschreven is door Dr. de Vooys in het achtste hoofdstuk (bl. 240 vlgg. en 251, 252) van zijn werk Middelnederlandsche Legenden en Exempelen: ‘Als de mensch met zonden bezoedeld is, dan kan oprechte biecht hem schoon wasschen’. - ‘Maar wee de zondaars, die wanen zonder biecht zich te kunnen verbeteren en genade te vinden! Al zijn zij in de oogen van de geheele wereld vroom en al schijnt het, dat hun later leven de schuld gedelgd heeft, zij zijn reddeloos verloren en moeten in de hel voor hun verblinding boeten.’ In het Engelsch nu vinden we de voorstelling, dat allen die vóór den dag des oordeels ‘goed’ leven, in den hemel zullen komen, in het Nederlandsch wordt daarentegen de wensch uitgesproken, dat allen in den hemel mogen komen. Het eene is alzoo even goed van pas als het andere.
k.h. de raaf. |
|