Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 22
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 240]
| |
Het (Leidsche) drillen.Het volgende zal aangaande de (Leidsche) vermakelijkheid van welke sprake is in een gedicht van Jan van Hout (zie hierboven blz. 232 vlg.) geen nader opheldering geven, maar het vestigt de aandacht op eene uitdrukking, t.w. ergens Leidschen dril van hebben, waarin zeker op die vermakelijkheid gezinspeeld wordt. De uitdr. beteekent hetzelfde als ergens den brui (enz.) van hebben (zie Wdb. d. Ned. Taal op Brui, Dl. III, 1618). Men vindt haar in den proza-Schijnheilig (Hooft, Br. 3, 438), waar de hoofdpersoon (3de Bedr. 11de Toon.) zegt: Elcke rejs, als de tentatiën des vleesch my overquaemen, soo schrickte jck van Lucifer en voor Heintjen Pick; maer soo haest als jck een moedt greep, soo had jck er Lejdsen dril af, jck verclaer 't in der Liefden. De hiermede overeenkomende plaats in Aretino's Ipocrito (Teatro Ital. Ant. (Milano, 1809), Vol. Settimo, 263-'64) luidt: Tuttavia che le tentazioni de la concupiscenzia mi molestavano, tremava di Belzabù, e di Minosso; ma tosto ch'io ci feci suso core, non gli stimai un bagaroGa naar voetnoot1), e questo mi si può credere in carità. De berijmde Schynheiligh (Amst., v.d. Plasse, 1637), blz. 36 heeft: ‘maer soo haest als ick een moed greep, had icker den dril van.’ Eene andere plaats voor de uitdrukking in dezen laatsten vorm is de volgende (Bredero Roddr., vers 1892; uitg. 1890: I, 69): N.-H. Nouw laat mijn los segh ick, ick wil niet bij jouw slapen; ... Ick heb er den dril van. Gr. Hoor hier wat enz. Wat het drillen zelf betreft, de schilderachtige voorstelling er van bij Van Hout geeft de verklaring van een paar (tot nog toe onopgemerkte?) regels in Coster's Teeuwis (uitg. Kollewijn, blz. 54): Sv ... drillen op 't gebom van 't schot of rommel pot
Waarschijnlijk wordt ook hetzelfde drillen bedoeld in W.D. Hooft's Verl. Soon, 44; althans in verband met de opsomming van het ‘speulen’ ‘van de Keyser’, ‘van de Wilde Man’, en ‘de Vuyle Bruyt’ op blz. 43. Dit drillen is ongetwijfeld een der voorstellingen van het verdrijven van den Winter. Men zie Kalff, Het Lied i.d. ME. 517 vlg., ook voor de laatst-aangehaalde plaatsen in uitvoeriger vorm.
Leiden. a. beets. |
|