Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 22
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |||||||||
De verkleinwoorden in een Noordbrabantsch dialect (Oirschot en omstreken).In het volgende wil ik trachten eene schets te geven van de vorming der verkleinwoorden in een Noordbrabantsch dialect, dat, met geringe wijzigingen hier en daar, gesproken wordt in de Meierij. Evenals in de meeste Nederlandsche dialecten gaat deze vorming gepaard met tal van wijzigingen en veranderingen, vooral wat de klinkers betreft. Verklaringen heb ik niet getracht te geven, behalve in een enkel geval. In de phonetische schrijfwijze, waardoor ik de uitspraak der klinkers heb trachten aan te duiden, beteekent è den klank der duitsche ä in männer. ae denzelfden klank, doch langer. ò den klank der fransche o in pomme. òa denzelfden klank, doch langer; dit is dus niet de klank dien ao heeft in 't overijselsch. ēē den klank van ee in peer. áe den klank der fransche è in père. ō den klank der oo in hoor. ö den klank der duitsche ö in götter. öä denzelfden klank, doch langer. ü den klank der duitsche ü in küssen. De andere klinkers hebben den klank dien ze in 't ‘Hollandsch’ hebben, behalve in een paar gevallen, waar hij nader wordt aangeduid. De verkleiningsuitgangen zijn | |||||||||
I. Van woorden uitgaande op een medeklinker,Na b, ke, met overgangsklank na een korten klinker, en umlaut: rib - ribbeke; slab - slèbbeke. Na een langen klinker geen overgangsklank: Höäb (Huib) - Höbke. Na d, voorafgegaan door een langen klinker: je, met ver- | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
korting van den klinker; of ke met uitstooting van d en umlaut van de a en o klanken: bröäd (bruid) - brödje; lied - liedje (lieke); dròad (draad) - dröäike; brōd - breuike; hoed - hoedje of hüke. Voorafgegaan door een korten klinker: ke, met overgangsklank, als: bed - beddeke (of bedje); je, als: gebed - gebedje; stad - stèdje; vod - vödje; of (na a) ke, met uitstooting van d: pad - paeike; blad - blaeike. Umlaut van a en o. Voorafgegaan door een medeklinker: je, of (soms na n) ke met overgangsklank. De lange klinker wordt verkort, en de korte a en lange en korte o krijgen umlaut: hand - hèndje, (of, als liefkoozingsterm, hèndeke); mond - mundje; hond - hundje (of hundeke, zie hèndeke); bild (beeld) - bildje; baard - bardje; bord - bördje; koord - kördje (deze laatste ö ligt meer voor in den mond dan de ö in bördje). Zie, voor de verklaring waarom de aa in baard geen umlaut krijgt, de woorden op r (voorafgegaan door lange oe en oo). Na f, voorafgegaan door een klinker of tweeklank: ke, met verkorting van den langen klinker en umlaut van a en o, terwijl van den tweeklank het tweede element verdwijnt: dröäf (druif) - dröfke; hoef - hoefke; nēēf - nifke; sloof - sleufke; slof - slufke; hof - höfke; brief - briefke; wijf - wefke. Dit verdwijnen van het tweede element van den tweeklank heeft plaats wanneer hij door een slotmedeklinker wordt gevolgd, beide elementen voorklinkers zijn, en 't eerste element kort is en den klemtoon heeft. Tengevolge der neiging tot verkorting van klinkers vóór uitgangen wordt het 1e element van den tweeklank nog meer verkort, vereenigt den ganschen klemtoon op zich, en lost in zich op het tweede element (dat van 't eerste alleen verschilde doordat het werd uitgesproken met hoogere welving van 't voorgedeelte der tong). Indien de tweeklank op het einde eener lettergreep staat, in welk geval het eerste element lang is, blijft het 2e element bestaan, als in haei (hei) - haeike. Voorafgegaan door een medeklinker (l of r): ke, a en o | |||||||||
[pagina 127]
| |||||||||
krijgen umlaut waar ze die niet reeds hebben, en de eenigszins gerekte e voor de r wordt verkort: kalf - kèlfke; körf - körfke; Dolf - Dölfke; skerf (scherf) - skerfke. Na g, voorafgegaan door een klinker: ske. De lange klinker wordt verkort, en a, o en oe krijgen umlaut: kraag - krègske; stēēg - stigske; wieg - wiegske; bōg (boog) - bögske; kroeg - krügske; döäg (duig) - dögske; váeg (vijg) - vegske; dag - dègske; weg - wegske; big - bigske; dog - dögske; rug - rugske. Dat ook de klinkers voor een achtermedeklinker als g en k umlaut krijgen, wat in 't ‘Hollandsch’ niet plaats vindt, wordt verklaard door het feit dat, in dit Noordbrabantsch dialect, deze medeklinkers niet achter in den mond maar meer naar voren gevormd en dus gemouilleerd wordenGa naar voetnoot1). Hierdoor kon zich ook, achter deze medeklinkers, gemakkelijk een s als overgangsklank ontwikkelen. Voorafgegaan door een medeklinker (l, n of r): ske. A en o krijgen umlaut waar ze die niet reeds hebben, en de eenigszins gerekte e vóór r wordt verkort: galg - gèlgske; tang - tèngske; streng - strengske; jon(k) (kind of jongen) - jungske; börg - börgske; berg - bergske. Na k evenals na g: staak - stèkske; wēēk - wikske; riek - riekske; pōk (pook) - pökske; hoek - hükske; kröäk (kruik) - krökske; dáek (dijk) - dekske; dak - dèkske; rek - rekske; mik - mikske; rok - rökske; stuk - stukske; skolk (boezelaar) - skölkske. Na l, voorafgegaan door een langen klinker of tweeklank: tje. De lange klinker wordt verkort, het tweede element van den tweeklank (als in peul) verdwijnt, en de oe krijgt soms umlaut: pòal - pòltje; kēēl - kiltje; peul - pultje; ziel - zieltje; zōl - zoltje (met de o in kom); stoel - stültje; boel - boeltje; böäl (buil) - böltje; váel (vijl) - veltje. Voorafgegaan door een korten klinker: ke, met overgangs- | |||||||||
[pagina 128]
| |||||||||
klank; a en o krijgen umlaut: stal - stèlleke; stel - stelleke; pil - pilleke; mol - mölleke; spul - spulleke. Wanneer de klinker vóór l toonloos is, is de uitgang ke of tje; a en o vóór den toonloozen klinker krijgen umlaut: nagel - nègelke (tje), (deze è gelijkt op de ee in peer); appel - èppelke (tje); regel - regelke (tje), de e in de laatste twee woorden klinkt dikwijls ēē; deksel - dekselke (tje); vierel - viereltje (ke); vogel - veugelke (tje); bors(t)el - börs(t)elke (tje); trommel - trummelke (tje); düvel - düvelke (tje). Na m, voorafgegaan door een langen klinker: ke. De lange klinker wordt verkort, en a en o krijgen umlaut: ròam (raam) - römke; zēēm - zimke; riem - riemke; bōm (boom) - bömke (bijna bumke); döäm (duim) - dömke. Voorafgegaan door een korten klinker: ke, al of niet met overgangsklank, a en oe krijgen umlaut: kam - kèm(me)ke; stem - stemmeke; kom - kum(me)ke. Voorafgegaan door een toonloozen klinker: ke, natuurlijk zonder overgangsklank: bessem (bezem) - bessemke; bukkem (bokking) - bukkemke. Voorafgegaan door een medeklinker (l of r): ke. Vóór l krijgen a en o umlaut; vóór r hebben deze klinkers reeds umlaut: palm - pèlmke; skelm - skelmke; olm - ölmke; aerm - èrmke; zwerm - zwermke; vörm - vörmke. De m van Willem verdwijnt: Willeke. Bij de vorming van diminutieven van eigennamen maakt men 't zich zoo gemakkelijk mogelijk. Na n, voorafgegaan door een langen klinker of tweeklank, evenals na l: lòan (laan) - lòntje; stēēn - stintje; bōn (boon) - bontje; Sien - Sientje; skoen - sküntje; hoen - hoentje; röän (ruin) - röntje; deun - duntje; zwáen (zwijn) - zwentje. Voorafgegaan door een korten klinker, evenals na l: pan - pènneke; hen - henneke; pin - pinneke; non - nunneke; Doch Jan - Jèntje. In den toonloozen uitgang en wordt de n niet gehoord tenzij er een klinker op volgt: wage(n), maar: de wagen is hier. De | |||||||||
[pagina 129]
| |||||||||
verkleiningsuitgang is tje, vóór welken de n al of niet gehoord wordt: wage(n)tje; deke(n)tje; tore(n)tje. Na p, voorafgegaan door een langen klinker of tweeklank (eu)Ga naar voetnoot1): ke. De lange klinker wordt verkort, o en oe krijgen umlaut, het tweede element van den tweeklank verdwijnt: aop - (aap) opke; strēēp - stripke; kiep - kiepke; heup - hupke; hōp (hoop) - höpke; stoep - stüpke; páep (pijp) - pepke; köäp (kuip) - köpke. Voorafgegaan door een korten klinker: ke. A en o krijgen umlaut: trap - trèpke; klep - klepke; knip - knipke; kop - köpke. Voorafgegaan door een medeklinker (l, m of r): ke, evenals na f: stolp - stölpke; lamp - lèmpke; klomp - klumpke; dörp - dörpke. Na r, voorafgegaan door een langen klinker, ke, met verkorting van den klinker: jaor - jorke; vēēr - virke; dier - dierke; boer - boerke; boor - borke (o als in kom); vuur - vürke; deur - durke. Na de lange oe en oo, die van alle klinkers het verst achter in den mond worden uitgesproken, schijnt de r, die hier een keelklank is, umlaut te hebben beletGa naar voetnoot2). Indien de lange klinker een vóór de r verlengde a of e is: ke met overgangsklank, umlaut en verkorting van a, en verkorting van e: kaar (kar) - kèrreke; staer (ster) - stèrreke. Voorafgegaan door een korten klinker, die den klemtoon heeft, (alleen o komt als zoodanig voor, daar a en e vóór de r verlengd worden): ke met overgangsklank en umlaut van o: lor - lörreke; hor - hörreke. Voorafgegaan door een toonlooze e: ke: emmer - emmerke. Na s, voorafgegaan door een langen klinker of tweeklank: ke, waarbij de lange klinker wordt verkort, de o umlaut krijgt, en de tweeklank zijn tweede element verliest: hòas (haas) - hòske; | |||||||||
[pagina 130]
| |||||||||
Kees - Kiske; dōs (doos) - döske (bijna duske); höäs (huis) - höske; dries (grasveld) - drieske; kuus (varken) - küske; Gijs - Geske; neus - nuske. Voorafgegaan door een korten of toonloozen klinker (de a wordt vóór de s eenigszins verlengd): ke, met umlaut van a en o: Hannes - Hanneske; daas (das) - dèske; mes - meske; visch - vischke; bosch - buschke; vos - vöske; musch - muschke; poes - poeske. Voorafgegaan door een medeklinker: ke met umlaut van a en o, en verkorting van den langen klinker vóór den medeklinker: taks (dashond) - tèkske; heks - hekske; hals - hèlske; gans - gènske; kikvorsch - kikvörschke; beurs - burske. Na t, voorafgegaan door een langen klinker of tweeklank: je, waarbij de lange klinker wordt verkort, de ao en o umlaut krijgen, en de tweeklank zijn tweede element verliest: stròat - strötje; reet (of rēēt) - ritje; riet - rietje; slōt (sloot) - slötje (bijna slutje); döät (duit) - dötje; gaet (geit) - gètje (bijna getje); geut (goot) - gutje; snoet - snütje. Voorafgegaan door een korten klinker (al of niet met den klemtoon): je, met umlaut van a en o: kat - kètje; net - netje; pit - pitje; pot - pötje; put - putje; Gerrit - Gerritje. Voorafgegaan door een medeklinker: je. Na f, ch en s verdwijnt de t: o en a (behalve de lange a vóór een r) krijgen umlaut en de lange klinker wordt verkort: heft - hefje; hert - hertje; gewicht - gewichje; bult - bultje; kant - kèntje; start (staart) - stèrtje; kaart - kartje; poort - pörtje; vest - vesje; kiest (kist) - kiesje; post - pösje. Na w: ke: pòaw (pauw) - pòawke; löw (leeuw) - löwke; dòaw (duw) - dòawke. | |||||||||
II. Van woorden uitgaande op een klinker.De verkleiningsuitgang van een woord, dat op een klinker uitgaat, is ke; hierbij krijgt de o (en soms de òa) umlaut en wordt de klinker eenigszins verkort: tree - treeke; Mie - | |||||||||
[pagina 131]
| |||||||||
Mieke; vlooi - vleuike; kooi - keuike; lòai (lade) - löike (of lòaike); reu - reuke; ráei (rij) - ráeike; haei (hei) haeike. | |||||||||
III. Uit het bovenstaande kunnen wij afleiden de volgende Regels.De verkleiningsuitgang is meestal ke. Na g en k wordt vóór ke een s ingevoegd. De verkleiningsuitgang is je: na d (niet altijd, zie voorbeelden), na t, en na n en l indien deze laatste twee medeklinkers, in 't hoofdwoord, worden voorafgegaan door een langen of toonloozen klinker. Na n en l wordt vóór je een t ingevoegd. De t van het hoofdwoord verdwijnt vóór je, indien zij wordt voorafgegaan door f, ch of s. De d van 't hoofdwoord gaat over in een i klank, wanneer zij wordt voorafgegaan door a, òa of oo (soms ook oe). De overgangsklank (toonlooze e) vóór den uitgang ke komt voor na b, d, l, m, n en r, indien deze in 't hoofdwoord worden voorafgegaan door een korten klank. De achterklinkers (oe, oo, o, òa en a) krijgen geregeld umlaut, behalve in de volgende gevallen, waarin zij slechts verkort worden:
In 't algemeen kan worden opgemerkt dat de klinker verkort wordt vóór den verkleiningsuitgang. Indien vóór den slotmedeklinker een tweeklank, bestaande uit twee vóórklinkers, voorkomt, verdwijnt het tweede element hiervan voor den verkleiningsuitgang.
Leiden, April 1903. j. de josselin de jong. |
|