Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 22
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |||||||||
Bijdrage tot de Middelnederlandsche geboden-litteratuur.In de bibliotheek van het klooster St. Agatha bij Cuyk bevindt zich een handschrift, mij welwillend te leen gegeven door den Hoogeerwaarden Heer Mgr. Hollman, Algemeen-Overste der Kruisheeren. Het eerste deel van de Annales Canonicorum Regularium S. Augustini, Ordinis S. Crucis, uitgegeven door C.R. Hermans, geeft op bladz. 113/114 de volgende korte beschrijving van het hs. ‘In bibliotheca conventus S. Agathae obvius est Codex ms. membranaceus et chartaceus in fol., veri similiter ibi sriptus, cui titulus: Historia Ecclesiastica Eusebii. In fine legitur: ‘Finitus est codex iste, qui dicitur liber de Ecclesiastica historia, anno Dni millesimo CCCCoLI in festo Francisci confessoris. Sequitur:
Het handschrift is een lijvige kwartijn, 29 c.M. hoog, 24 c.M. breed en 5½ c.M. dik. De bladzijden, gedeeltelijk van papier, gedeeltelijk van perkament, bevatten twee kolommen schrift, hoog 22 c.M., breed 6 c.M.; zij zijn met zwarten inkt geschreven. De hoofdstukken zijn aangegeven met rooden inkt, evenals de meeste initialen. Sommige initialen bevatten rood en zwart, ettelijke zijn kunstig versierd. | |||||||||
[pagina 46]
| |||||||||
De band is van hout, ter dikte van bijkans 16 m.M.; de leeren rug is goed geconserveerd; de riempjes of dwarsijzertjes om het boek te sluiten ontbreken. Bovenaan in het midden bevindt zich een in koper gevat hoornen plaatje, 5½ c.M. lang, 2 c.M. breed, waarop geschreven staat: Ecclesiastica hystoria.
Decẽ p̃cep̈. Stella cle.
| |||||||||
[pagina 47]
| |||||||||
fo. 1 vo. ‘Cancellarius parisiensis Gerson super praecepta Dni et incipit. Audi Israël praecepta Domini. et ea in corde tuo quasi in libro scribe. et dabo tibi terram fluentem lac et mel. Deuteronomii Sexto.’ fo. 48 ro. ‘Finitus est tractatus iste decalogi legis et decem praeceptorum quem compilavit gerson cancellarius parisiensis ut dicitur Anno domini millesimo quadringentesimo quinquagesimo 2o in die pauli. Een enkele maal zal ik dit Latijnsch geschrift in het volgende aanhalen en noem het dan ‘Gerson hs.’ Toch is bij mij twijfel gerezen, of het wel van de hand van den Parijschen kanselier is. De bekende Du Pin-editie van Gerson's werkenGa naar voetnoot1) heeft I-244 v. een ‘Tractatus de X Praeceptis legis, et eorum expositione’ en I-425 v. het bekende ‘Opus tripertitum eiusdem Doctoris & Cancellarii Parisiensis de Praeceptis Decalogi, de Confessione & de Arte moriendi’, dat groote vermaardheid bezat in de middeleeuwen, en het voorbeeld geweest is van menige verhandeling over de geboden en de biechtGa naar voetnoot2). Doch geen van beide verhandelingen stemmen overeen met het Cuyksche handschrift. Meer overeenkomst heeft dit laatste met het zoogenaamde Praeceptorium van Nicolaus de Lyra (Heinrich von Vriemar?Ga naar voetnoot3)). Vooralsnog kan ik niet bewijzen, of het Cuyksche hs. een werk van Gerson heeft of het werk van een ander aan den kanselier toeschrijft. Verschillende na- | |||||||||
[pagina 48]
| |||||||||
sporingen hebben mij nog niet tot zekerheid in dezen gebracht. 3o. Het derde gedeelte van het hs., dat ik hier laat afdrukken, bevat Middelneerlandica. Om het onderwerp, dat behandeld wordt, kunnen ze geplaatst worden in de rij der geschriften, door Tinbergen besproken in zijne dissertatie. Ik heb mij ten doel gesteld het hs. te verduidelijken door het te vergelijken met het CancellierboeckGa naar voetnoot1) (K 35 der Kon. Bibl.) en met een ander hs., aldaar bekend als X 114. Weinig afwijking, wat den inhoud betreft, vertoont Handschrift B, als Bijlage door den Heer C.H. van Borssum Waalkes in ‘De Vrije Fries’ afgedruktGa naar voetnoot2) aan het einde van zijn ‘Tien Geboden, naar een hs. uit de Provinciale Bibl. v. Friesland’. De thans volgende tekst geeft de lezing van het hs. zoo veel mogelijk juist weer. Interpunctie en hoofdletters zijn van het hs. (fo. 1 ro.). Hier beghinnen die tien ghebode in duutsche. | |||||||||
Dat ierste ghebodtGa naar voetnoot3).Dat ierste ghebodt is du en sulte niet hebben ander gode dan my noch | |||||||||
[pagina 49]
| |||||||||
aenbeden noch eren dan my. Soe wie dat sijn hope set principalike aen creatueren die duet sunde ende teghen dit ghebot. Ende dese bedet afgode aen ende maect sinen god van creatueren. Ende daer omme doen tieghen dit ghebot deGa naar voetnoot1) hoeren scat te seer mynnen als golt ende silver ende ander eertsche dinghen. Ende (fo 1 vo.). die in desen verganclike dinghen alsoe seer setten hoer hert hoer haepGa naar voetnoot2) dat si daer by vergheten hoeren Scepper ende begheven hem die hem al dat goet verleent heeft ende dien sy sculdich waren te dienen ende hem te dancken ende boven alle dinghen te mynnen ende te eren. Als ons bewiset dat ierste ghebot. Oec so doen teghen dit ghebot al die ghene die gheloven datter meer gode sin dan een of die twivelen aen die sacramenten der heyligher kerken of die gheloven aen tovernyen of an waersaghen of aen menigherhande boeten der older quenen die sy mit woerden of mit menigherhande manier van werken onderwinden te doenGa naar voetnoot3). Ende al is dat sake dat si dicwile goede woerden mit crucen menghen mit oerre tovernyen opdattet goet scijnt te wesen. Mer nochtant want si daer caracterenGa naar voetnoot4) ende vremde manier toe doen ende desen woerden macht ende cracht ende ere toe gheven die allene gode toe behoert soe en salmen daer niet in gheloven want et is teghen dit ghebot. Oec soe en salmen niet gheloven en betrouwen aen drome of aen valsche visioene die dicwile overmids inspreken des duvels of des vleysches ghescien. Voert so doen teghen dit ghebot die hen of hoeren kinderen laeten boetenGa naar voetnoot5) of metenGa naar voetnoot6) of seghenen | |||||||||
[pagina 50]
| |||||||||
als van den hoeftsweer of van den tantsweer of van der colde of van enigherhande onghemac dat sy doen mit oerre trufernyen want het mochte alsoe gheschien dat dese menschen behoefden des bisscops macht eer mense absolveren mochte. Voert so doen teghen dit ghebot die hoverdighe menschen die ghierighe ende die gulsighe. Want die apostel sunte pauwel seecht, dat ghiericheit is een dienst der afgoden. Ende van den gulsighen seecht hy welker god hoer buuc is. Want na sunte iheronimus ende augustinus woerden wat een mensche boven of ghelijc gode mynt dat heeft hy hem gheset voer god also langhe als hijt so mint. | |||||||||
Dat ander gebodt.Dat ander ghebot is du en salte niet noemen (fo. 2 ro.). den naeme gods ydeliken. In welken ghebode als sunte augustijn seghet wort verboden al ydel ende valsche eet. Ende onse here seyt inden ewangelio. Ghy en sult niet sweren biden hemel noch byder eerden, noch biden haer op uwen hovede noch gheenre hande ander eet. Mer u ia sal wesen ia ende u neen sal wesen neen, ende wat daer boven gaet dat is al van quaden halven. Voert so wort die name gods ydelike ghenoemt ende dat ander ghebot ghebroken die sinen even menschen brenghet te sweren dat hij weet dat niet waer en is, beyde syn sy meynedichGa naar voetnoot1) ende die reden es dit, want die enighen mensche dwinghet te sweren ende weet dat hij sal valsch sweren die duet een swaer doot sunde dit gaet boven den manslachtighen mensche inden scaedeGa naar voetnoot2), want die manslachtighe dodet den licham Ende die den anderen duet zweren dat hy weet dat valsch is doot die ziele des ghenes den hy duet zweren ende sijns selves. Mer den richter daer men den eet | |||||||||
[pagina 51]
| |||||||||
voer eyschet ende die die sake richten sal die mach den eet ontfanghen sonder sunde wilmens hem niet verdraghenGa naar voetnoot1). Voert so wort die name gods ydeliken ghenoemt ende dat ander ghebot ghebroken in vermaledyden woerden alsmen vermaledijt gode of synen heylighen als die dobbelaers ende speelres in taveernen te doen pleghen. Of alsmen vermaledijt dat woert gods of bespottet of den prediker te hinderen dat hi die waarheit te hart seghet of teghen hem prediket. Alsoe doen die die woerde der predikers bespotten ende op dat si hinderen maken of lachinge of roepinghe ende ander tuusschernyen oeffenen. Ende oec die ghene die vermaledyen den wille gods. | |||||||||
Dat derde ghebodt.Dat derde ghebot is denc dattu den vierdach heylichste. Dit ghebot moetmen aldus verstaen, dat wij ghemeynlicken sullen aflaeten van lichaemliken werken ende van hantwerken bij welken die ziele wert belet dat si niet mach vredelike aendencken godeGa naar voetnoot2). Oec soe brekent dit ghebot al die ghene die op heylige daghe (fo. 2 vo.). pleghen te wanderen toe comenscap van ghewoenten ende van ghiericheiden ende om hope der winninghe ende daer om selden comen in die kerke die breken dit ghebot, mer die selden gaet op den heylighen dach totten mercten van node ende daer om niet achter en laten den dienst gods dese machmen ontsculdighen. Oec comenscap die men duet in spysen die noot sijn totter hoechtijt. alse in broet wijn ende in vleysche ende der gheliken, die en sijn niet verboden desGa naar voetnoot3) hem een mensche daer om niet af en trecke van ambochten der heyligher kerken. Oec so en salmen op den heylighen dach ghene weerlike pleytinge holden noch hantieren et en waer dattet noot eyschede of goddiensticheit of goedertierenheit daer toe riede, want gheset is inden rechten dattet gedalsche des gherichtes dan sal rosten ten sy dattet noot of goddiensticheit of goedertierenheid eyschet. Oec so verstaetmen dit ghebot aldus dat wy inden heylighen daghe sunderlinghe op haelden van dootliken sunden. Want inden vierdaghen sal hem een mensche meer gheven tot godliken dinghen. in | |||||||||
[pagina 52]
| |||||||||
ghebeden in psalmen te lesen, in predicacien ende anderen doechden ende gheesteliker disciplinen meer dan op ander daghen. Want god heeft den heylighen dach gheboden te vieren van lichaemlike werken sonderlinghe op dat die mensche soude vriliker ende rosteliker aendencken der godliker oeffeninghe welke die lude ummer hebben vergheten die al die weke arbeyden heylighe gheoerlofde wercken. Mer den sonnendach of den vierdach ontreynnen sy ende besmitten aendenckende die wallusticheyden der dronckenscap ende der oncuusheit ende der dansinghe. Ende van desen menschen claeghet onse here doerden prophete ezechiel sprekende. Mijn heylige stede hebdy versmaet ende mynen sabbeth dat is mynen vierdach hebdy besmit, daer om sal ic u gheven versmalic te wesen allen gheslechten. | |||||||||
Dat vierde gebot.Dat vierde gebot is eer vaeder ende moeder ende du salte langhe leven op eertrike. Dit ghebot vermaent ons (fo. 3 ro.). te hoeden te vertoernen vader ende moeder wetende. Want die hem mit voersate vloect of hem deert bij quaetheyden die duet teghen dit ghebot. Wij sullen onsen natuerliken vader ende moeder eren ende bewysen hem reverencie ende hem nummermeer doen ongelijc mit woerden noch mit werken. Daer toe troest ons die wyse man ecclesiasticus inden soevenden capittel ende spreect aldus. Eer dinen vader ende die zuchtinghe dijnre moeder en verghet niet. Ghedenc dattu niet en haddeste gheweest dan overmits hem ende ghif hem alsoe als sy dy ghegheven hebben.Ga naar voetnoot1) Oec so machmen dit ghebot verstaen van den gheesteliken vaeder als hem onderdanich te wesen wanneer hij ons ghebiet te vieren ende te vasten dattu dat doeste ende dat holste by die banne der heyliger kerken. Ende dattu scuwes die bannighe menschenGa naar voetnoot2). Want overtredinghe al deser sunden ist dat sy gheschien wt voersetten wille ende wt versmanisse in brenghen dootlike sundeGa naar voetnoot3). Voert so saltu eren dynen gheesteliken vader hem betalende die scholt der gherechticheit. Als dattu offerste als te offeren is als inden meesten hoechtyden na ghewoenten des landes, of om armoede des priesters te hulpen te comen sijnre noot. Ende dattu hem tiende geves als du schuldich biste van dynen goede van welken men | |||||||||
[pagina 53]
| |||||||||
sal tiende gheven. Ende dattu bijchste eens des iaers ten mynsten dynen eyghen priester of dient gheoerloft is bijcht te hoeren. Oec soe saltu eren dynen gheesteliken vader hem te bewysen beteemlike eer ende reverencie. Mer wee den ghenen die die priesters niet en eren om hoerre priesterscap. Voort want wy gode sin sculdich te mynnen boven alle dinc ende synen ghebode te volghen, soe en sal niement vaeder oft moeder of priesters onderdanich wesen teghen dat ghebot gods of saelicheit sijnre zielen. Want yement die gode wil dienen ende scheyden hem vander werlt ende vander ghiericheit ende hoere ghenuechte ende weerlicke geselscap ende gaen in een heylighe appropierde oerde om gode te dienen die en salt noch om vader noch om moeder laten ten waer sake dat sy arm ende cranc waren ende sonder hem hoer nootdruft niet en conden hebben ende oec (fo. 3 vo.). van gode hem niet en trecten. want so en mochte hy vader noch moeder niet laten naden gheboden gods ende gaen in een oerde mer trecke oer dienst hem van gode soe mach hy se laeten ende gaen in een oerde. Ende hier of spreect sunte iheronimus in eenre epistolen die hy scrijft tot helyodorum. Al waer dat zake datty dijn moeder hoer borsten toenden daer sy dy mede heeft ghevoedet mit gespreyden haer ende mit ghescoerden clederenGa naar voetnoot1) ende dijn vader opten dorpel laghe over trede dinen vader ende gae mit droghen oghen ende vlie totter bannier des cruces, het is allene een manier der goedertierenheyt in desen dinghen wreet hebben geweest. | |||||||||
Dat vijfte gebodt.Dat vijfte ghebot is du en salte niement doden. In welken openbaerlic al manslach verboden wort. Mer verborghenlic wort daer verboden alle gramscap mit herten als hat ende nijt. Het is te weten dat voele manieren sijn van dootslaghe somighe mitter hant somighe mit gebode so dode pylatus cristum. somighe mit raede als yement raet of bidt dat hy dootslach doe, ende toent hem oerberlic dien hy vervolghen mach wt der dootslachtGa naar voetnoot2). Ende alsulke menschen als innocencius seecht sint schuldich des dootslaghes. Gheestelic dootslach is in welken een mensche wort ghedoot gheestelike als ten iersten in haete tot enighen menschen. Van welken sunte iohan | |||||||||
[pagina 54]
| |||||||||
scrivet in sijnre epistolen. Alle die ghene die synen broeder haetet die is manslachtich. Ten anderen male duet hy gheestelic dootslach die den anderen trecket van enen gueden wille ende van enen goeden werck tot der werlt. want die wort ghedoot inder zielen. Ende dese doen meerren scaede dan die ghene die cristum cruusten. Als sunte bernaert spreect in enen sermoen vander bekieringhe sunte pauwels. Ten derden maele geschiet gheestelic dootslach mit woerden ende mitten monde als in achterclappinghe van onsen even menschen van haete. Ten vierden maele geschiet gheestelic dootslach inden wercken. als niet te spijsen of te hulpen comen den armen in hoerre noot. | |||||||||
Dat seste gebodt.Dat seste ghebot is du en salte niet doen over (fo. 4 ro.)- spul Als sunte augustijn seecht soe verbiet dit ghebot alle ongheoerlofte hantieringhe der leden. Ommer verbiet hy al ongheoerlofte begheerte ende alle onreynicheit des vleys. Ende oec doetmen tieghen dit ghebot lelicke ende oncuussche dinghen over te peynsen, ende in lelicken ghedachten te merren al willens mit ghenuechten ende niet te weder staen nae synen vermoeghen ende cracht. Want weert zaeck dat yement mit merringhen al willens in vleyscheliker ghenuechten begheerte hadde te overpeynsen al en woude hy nummermeer sulke lelicke dinghen volbrenghen mitten wercken Nochtant als sunte augustijn seecht beginge hy dootlike sunde. Oec duet hy teghen dit ghebot die sijn eyghen wijf laet ende voer dat gheestelike recht verwonnenGa naar voetnoot1) ende die se mynt die ghelaeten is duet overspul wt ghenomen om apenbaer overspul als sunte matheus scrijft Vander sceydinghe mans ende wijfs is voele ghescreven inden gheesteliken rechte dat alte lanc waer hier te scriven. Mer dient noot is die mach daer van raet nemen myt enen die hem gheestelics recht verstaet. | |||||||||
Dat soevende gebodt.Dat soevende ghebot is du en salte niet doen diefte. In welken ghebode als sunte augustijn seecht wort verboden al meninghe (l. neminghe met de Vrye Fries 318) eens vreemden dinghes dat coemt wt ghiericheyden of uut onrechte. Tieghen dit ghebot doen die ghene ten iersten die hoeren cureyten loesliken in oeren offerhande ende tiende bedrieghen. Ten anderen mael die diefliken ontrecken oeren heren die dinghe die hem van rechte toe horen. Ten derden mael doen teghen dit ghebot dienstknechte of meechde die diefliken verteren dat goet hoerre heren ende die oec merclike aelmisse gheven teghen hoeren wille sonder nootGa naar voetnoot2) Ten vierden mael doen teghen | |||||||||
[pagina 55]
| |||||||||
dit ghebot die den heren hoeren rechten tol of weechgelt ontholden. ende die sijn sculdich al dat weder te gheven. Oec soe doen tegen dit ghebot alle die ghene die den anderen ontscrijft of ontrekent of ontweghet of ontmetetGa naar voetnoot1). Oec doen teghen dit ghebot woeckeners of oec lude die ducwyle wtlenen hoer ghelt sonder (fo. 4 vo.) enighe vorwerdeGa naar voetnoot2) meer daer af te nemen. Mer nochtant mit alsulke moede ende aendachte dat sy iet sullen nemen boven dat hoeft gelt. Dese sintGa naar voetnoot3) woeckeners voer gode om oerre quader meninghen. Oec so doen tegen dit ghebot die hoer goet duerre vercopen omme vertreckenisse der tijt dan si hem moghen ghelden in der tegenwordigher tijtGa naar voetnoot4) Ende oec doen teghen dit ghebot die wetelike verco- | |||||||||
[pagina 56]
| |||||||||
pen beesten die siec sint ende des niet en openbaren ende dat is oec diefte. Oec doen teghen dit ghebot wercklude die oer werc loesliken doen of die menigherhande comenscapGa naar voetnoot1) den mensche bedrieghen als een quaet dinc voer een goet te vercopen. Oec doen teghen dit ghebot rovers ende die daer toe raden of die se in hoerre herberghen ontfanghen. Want sy scynen te consentieren den rove een hulpe te doen. Oec die wetelike of vermoedelike copet gherovet goet. Ende die enige dinghe vinden ende die holden. want alst gescreven is. Hebstu yet ghevonden ende heefstu dat niet weder ghegeven dat hebstu ghenomen. Oec doenGa naar voetnoot2) teghen dit ghebot die spoelen wt ghiericheit om ghelt als te dobbelen of wortaeffelen ende ander menighe manier van spoelen dat grote sunde is ende meerre sunde opten vierdach dan op den wurckdach. Want sij begheren te wynnen dat onrecht goet is wat si soe cryghen ende vallen in groeten sunden om voel punten die daer in sculen mit quaeder begheerten haeppen te wynnen daer sy om spoelen. Siet hier die ghiericheit die een wortel is van allen quaeden. Menigher hande loeghene ontaemelik zweren. groet woecker als een penninc twe drie of meer in brenghet niet in een iaer of in eenre weke of in enen daghe mer in eenre oeren. Ende dat verlies der tijt ende alle des guets dat hy heddeGa naar voetnoot3) moghen doen inder tijt. | |||||||||
[pagina 57]
| |||||||||
Luttel is te duchten dat dese spoelres dencken dat gued van allen menschen als sunte bernaert spreect sal eysschen al den tijt den hy hem hevet ghegeven om penitencie te doen ende hem te dienen hoe sy den tijt bestaet hebben. | |||||||||
Dat achtende gebot.Dat achtende ghebot is du en salste niet segghen valsche getughe Als sunte augus-(fo. 5 ro.) tijn seecht in welken ghetughe (l. ghebode) wort alle scaede ende letsel verboden mit welken yement den anderen quetset aen synen goeden name mit loeghen ende mit achterspraec ende syne goede werken ten quaetsten trecket van hate. Het is te weten dat alle loghen die inden gherechte gheseghet wort van dien dinghen die den rechte toe behoeren is dootlic ende deerlic want sie verkiert die waerheit des rechtes. Ende ist dat die richter een valsche sentencie voert brenget. ende procurator of voerspreker een valsche zake wetelike bescuddet die overtreden dit ghebot ende sundighen dootlike. Ende die richter ende die tugher ende die voerspreker sint sculdich te beteren den genen die dit onrecht heeft geleden naeden rechte. Het is te weten dat die tughe sundighet dootlike mer (l. niet)Ga naar voetnoot1) allene lieghende. Mer oec die waerheit te verhuden mit voersaete opdat enen anderen onrecht gheschie. Oec doen teghen dit ghebot die dat heylighe sacrament onweerdelike ontfanghen wetende want alsulke menschen doen gode meer onrechts dan iudas dede die cristum verriet. ende dese doen teghen dit ghebot want sy valsche ghetughe gheven van hoerre heylicheit in oeren werkenGa naar voetnoot2). Alst sijn menschen die in dootsunden sijn ende bijchten se voer den priester ende alle sunden daer sy gode in vertoernt hebben mer die opsat van dootsunden daer niet en is nummermeer daer weder in te vallen soe ontfanghen sijt onweerdelike. ende dese menschen warden quaeder int ghemeyn dan sy te voeren weren. als iudas sijn discipel doe hy dat ghenette broet nam van ons heren hant ginc wt ende volbracht in werken dat hy inden wil hadde te doen. Ende oec leyder | |||||||||
[pagina 58]
| |||||||||
want voel mensche onweerdlike ten heylighen sacramente gaen soe comen voel sterften ende plaegen op eertrike die soe niet solden wesen weert zake dat die menschen hem bereyden alst wael behoerdenGa naar voetnoot1). Als sunte bernardus in een sermoen seecht inder hoechtijt van paeschen. | |||||||||
Dat negende gebot.Dat neghende ghebot is. du en salte niet begheren dat dinck dijns even kirstens In desen ghebode wort verboden alle begheerte des quaeden willen mit consent der reden comende wt ghiericheit om enigherhande (fo. 5 vo.) dinck eens even kirstens te vercrighen of mit onrechte te onthaelden. Het is te weten dat een vreemt dinc mach warden begheert in twien manieren. want sommighe menschen begheren sommighe vreemde dinghen mer als sy weten dat si niet en moghen vercrighen dat sy begeren soe en vervolghen (vul in: si) niet hoere begheertenGa naar voetnoot2). Mer wisten sy dat sy mochten vercrighen die begheerde dinghen sy solden hem stercklike pijnen te volghen die begheerte inden wercken. ende dese menschen alsoe begherende sundighen dootlike. Ten anderen mael sijn sommighe menschen die niet allene en pynighen hem te begheren vreemde dinghen. mer oec daer nae staen mit al hoeren vlijt ende brengent inden werken te vercrighen dese sundighen zwaerliker dan die iersten. ende in den rechten staet daer af aldus Non dimittitur peccatum nisi restituatur ablatum dat is Die sunde en wort niet vergheven ten sy zaecke dattet onrechte goet weder sy ghekiert. Ende oec sint sommighe menschen die onrecht goet begeren ende pynen hem van butenGa naar voetnoot3) of yement van hoerre weghen dat te grijppen mer sy warden ghe- | |||||||||
[pagina 59]
| |||||||||
hindert van sommighen menschen dat sy oeren wille niet en volbrenghen. ofte hevet te voel onlede dat sy bestaen hebben ende haeppen des (si?) niet moeghen vercrighen dese sundighen dootlike ende swaerliker dan die alreiersten ende mynre dan diet inden werck volbracht hebben. Teghen dit ghebot doen oec quaede betaelres die begheren te holden ende haeldent by hem boven termijn dat is boven die tijt dat sijs te zamen eens sint gheworden dat sy schuldich sin te gheven op die rechte tijt. ten sy dat hy yet verwarven can een vertrec hem te betaelen in een ander tijt. Dese quaede betaelres doen oec teghen dat ghebot der natueren dat spreect. Doe anderen menschen dattu wilst dat men dy doe. Een yghelic wil wael betaelt sijn van synen evten kirsten. Hier om is iellick mensche schuldich nae sijn vermoghen wael te betaelen synen even kirsten anders en holt hy niet dat ghebot gods noch der natueren. Meer misdoen teghen dese ghebode quaede rijcke betaelres dan die arme quaede betaelres. Ende voert soe hoed sich een yghelic mensche wael dat hy willichliken ende goeder- (fo. 6 ro). tierlic gheve knechten ende maechden hoer loen dat sy verdient hebben van hem mit arbeyde op die rechte tijt alst hoert sonder vertrec. want het is een sunderlinghe sunde die roept inden hemel. | |||||||||
Dat tiende gebodt.Dat tiende ghebot is. du en sulte niet begheren dat wijf dijns naesten. In wilcken ghebode wort verboden alle quaede begheerlicheit des vleysches als int neghende ghebot alle begheerlicheit der oghen verboden wort op die pyne van dootsunde. Ende hier in is vlijtelic te merken. ist dat onse here verbiet die wille der sunden. mit hoe groter strenicheit ende der gherecheit sullen sy ghepijnt worden die hoewilleGa naar voetnoot1) sijn vervullende mitten werken. Ende gode sijt gheclaghet dat teghen dit ghebot voel wyve ende manne doen welke al iest dat si niet en willen begheren noch werden begheert si willen nochtant mit ghenoechten merren in onreynnen ghepense ende vulen ghedachten der oncuusheyt sonder willen ofte wederstaen alsodanige gedachten dat nochtant seer vreeslic is ende nae sunte thomas woerden van aquinen so ist dootlike sunde. ende hier vallen sy ducwile in overmids langhe of voel overdencken den onsuveren werken die sy voer tijts mit personen ghedaen hebben oft daer sy mede omgaen of die si alte neersteliken | |||||||||
[pagina 60]
| |||||||||
hebben aen ghesienGa naar voetnoot1). In dit ghebot is oec verboden alle quaede manieren den anderen te trecken totten sunden der oncuusheit. hed sy by brieven of by baeden of by dreyghinghe. of by ghiften of by beloften of bij loeghenen of by smekinge of by gheordinierden ende kosteliken scoenen clederen yement daer mede tot hem te trecken tot onsuverheitGa naar voetnoot2). uut ghenamen vrouwen die inder echt sijn die om cieren hoeren mannen te behaeghen soe veer alst mit maten ghescuut ende niement anders te behaeghen ynnighen menschen. Mer better ist dattet gheschiet van hoers mans weghen diet hem ghebieden te doen alsoe hem te sieren van clederen dan dat sy hem selven daer toe gheven of daer toe gheneyht sin. Want in allen staet waer een mensche in is het sy inder echt of niet inder echt gheestlic of warlic soe wert oemoedicheit ende slechtichet (l. slechticheit?) ghepresen. Als onse ghesontmaker ende sijn lieve moeder ons bewesen hebben in waerre oetmoedicheit ende (fo. 6 vo.). armoede. Want cristus god ende mensche niet alsoe voel steeds en hadde op eertrike daer hy sijn ghebenedyde hoeft hedde moeghen rosten ons te bewysen ende te leren mit synen werken dat wy niet en sullen vesten onse harten in desen vergenckliken dinghen mer haesten overmits goeden wercken te comen daert ewelic vroude sal wesen mitten enghelen. ende oec ist te marken die vleysche begheerte in ghesichte in gaven. of in sprekinghe ontemelick. of by ghecken tasten of kussen of helsen. Men sal weten dat niet allene die ghene die begheren mit volmaecten consente der redene buten echtscap mit eenre ander parsone te wesen in onsuverheit sundighen teghen dit ghebot. mer oec die sonder begheerte mit enigher personen te wesen in oncuusheit of wille te werden begheert totter oncuusheit bliven in onsuveren ghedachten ende wulenGa naar voetnoot3) ghedenken der oncuusheit ende nemen hoer loste daer in niet te pynen om af te werpen of weder te staen alsulke ghedachte. Hier eyndet die tien ghebode der ewen gaeds die alle gaeder god wil hebben ghehaelden van allen menschen die hoer verstantenisse hebben ende tot hoeren iaeren comen sijn op die pyne van dootsunden. Ende al ist zake dat een mensche beholden mach blyven die dese tien gheboden holt ende nochtant overmids | |||||||||
[pagina 61]
| |||||||||
crancheit hem ontgaet in daghelixen sunden ende die te versmaen of niet te achten is seer anxtelic. Als sunte bernaert seecht in enen sermoen van sunte pauwels bekeeringhe want cleynen sunden warden grote sunden overmits onachtsemheyden ende versmaetheyt. Ende oec soe ist alsulke daghelixsche sunde een sunde inden heyligen ghiest die hier niet noch her naemaels vergheven en wort ten sy dat sy een inspreken van gode cryghen of onderwesen werden van gheleerden menschen. | |||||||||
Die seven wercke der ontfermherticheit na den lycham.Arme ellendighe lude te herberghen. Den hongherighen te spysen. Den dorstighen te laeven. Den siecken te vanden. Den ghevanghen te verlossen. Den naecten te cleden. Den doden te begraven. | |||||||||
Die seven gheestelike wercken der ontfermherticheyt.Raet te geven den onberaden. Te leren den onwetenden. Te castijen den misdadighen. Te troesten den bedroefden. Te vergheven die misdadich is teghen dy. Te verdraghen die swaerheit ende crancheyt der menschen. Ende te bidden voer den misdadighen sunderGa naar voetnoot1). | |||||||||
De negen vroemde zunden.Die ierste is datmen enen anderen quaet heyt doen. Die ander is datmen raet gieft quaet te doen. Die derde is datmen volbaert gieft tot eens anderen sunde. Die vierde is datmen enen pryset om sijnre quaetheit. Dat vijfte is datmen enen beschermt in sijnre quaetheit. Dat seste is datmen mede of gave neemt van onrechte te stercken ende te vorderen. Dat soevende is te bedecken eens ander quaetheit sonder broederlike mynne. Die achtende is niet te hinderen eens anders quaetheit of wederstaen alsmen doen mach ende schuldich is te doen. Die neghende is niet te apenbaeren des anderen toecomenden scaede ende hinder daer ment weetGa naar voetnoot2). | |||||||||
Die ghelove der apostelenGa naar voetnoot3).Dat ierste punt des kirsten gheloven sprac sunte peter aldus. Ic ghelove | |||||||||
[pagina 62]
| |||||||||
in god den vader almechtich scepper hemelrijcs ende eertrijcs. Dat ander sprac sunte andries aldus. Ic ghelove in ihesum cristum synen enighen soen onsen here. Dat derde punt sprac sunte iacob die meerre aldus. Ic ghelove in ihesum die ontfanghen is van den heylighen gheest gheboren van marien den maghet. Dat vierde punt sprac sunte iohan aldus. Ic ghelove in ihesum die ghepassijt is onder poncio pylato ghecruust ghedoot ende begraven. Dat vijfde punt sprac sunte thomas aldus. Ic gheloeve in ihesum die nederclam ter hellen ende des derden daechs weder verrees vander doot. Dat seste punt sprac sunte iacob die mynre aldus. Ic ghelove in ihesum die in den hemel is gheclommen ende sit totter rechterhant sijns vaders almechtich. De soevende punt sprae sunte phylippus aldus. Ic ghelove in ihesum die sal comen ordelen over levenden ende doden. Dat achtende punt sprac sunte bartholomeus aldus. Ic ghelove inden heylighen gheest. Dat (fo. 7 vo.) neghende punt sprac sunte matheus Ic ghelove in die heylighe kirke ende in ghemeynscap der heylighen. Dat tiende punt sprac sunte symon aldus. Ic ghelove in die verlatinge en verghiffenisse der sunden. Dat elfte punt sprac sunte iudas gheheyten thadeus soen symons brueder. Ic ghelove in die ghemeyne verrisenis des vleyschs. Dat twelfte punt sprac sunte mathias aldus. Ic ghelove in dat ewighe leven amen. | |||||||||
Die achte salicheidenGa naar voetnoot1).Salich sijn sy die arme van geeste syn, want dat rike der hemelen is hoer. Salich sin die sachtmoedighen want sy sullen die eerde besitten. Salich sin sy die wenen of screyen want sij sullen ghetroest werden. Salich sin sy die hongert ende dorst naeder rechtvierdicheit want sy sullen ghesaedt werden. Salich sin die ontfarmhartighe want sy sullen ontfarmharticheit vinden ende vercrighen of verwarven. Salich sin die reyne van harte want sy sullen gode sien. Salich sin die vredemakers want sy sullen kinder gods gheheyten werden. Salich sin sy die persecucie lyden dat is vervolginghe ende verdriet of onrecht ghedaen wort van anderen menschen het sy in woerden ofte in werken oft mit quaeden harten staen quellickGa naar voetnoot2) op hoer even menschen om der gherechticheit want dat rijck der hemelen is hoer. Salich sy dy als | |||||||||
[pagina 63]
| |||||||||
u die menschen vermaledyen ende vervolghen ende segghen alle quaet teghens u lieghende om my, vervrouwet u ende verblijt u want u loen is dan overvloedich inden hemel. | |||||||||
Die seven gaven des heylighen geests tegen die seven doetlike zunden.Ga naar voetnoot1)Anxt voer gode verdrijft hoverdye. Die gheest der goedertierenheit verdrijft nydicheit. Wetentheit verdrijft den toern, Stercheit verdrijft traecheit. Die gheest des raets verdrijft ghiericheit. Die gheest der verstandenisse verdrijft gulsicheit. Die gheest der wijsheit verdrijft oncuusheit. | |||||||||
Van den seven doet zundenGa naar voetnoot2)Die ierste is hoverdicheit Die ander is ghiericheit Die derde is oncuusheit Die vierde is toernicheit Die vijfte is hat ende nydicheit Die seste is gulsicheit Die soevende is traecheit tot den dienst gaeds. Hier eynde die soeven hoeftsunden soe wie datter mit eenre (fo. 8 ro.) sterft sonder waerighe berouwe ende wille die sunden altoes te laten hy weer ewelike verdoemt. Ende dit is onse kirsten ghelove, ende soe wie meende dat dit niet waer en is die en waer gheen recht ghelovich mensche. Mer het mach schien dat voele menschen die ghebaede breken ende dootlike sunde doen ende haepen ende betruwen op die barmharticheit gods int eynde van hoeren leve berouwe te vercrighen. dese hope ende betrouwen is seer cranc ende bedriechlike nae ghetughe der heyligher leerrers. Want sunte iheronimus seecht inden boec van synen sterven. Van hondert dusent menschen welker dat hoer leven altoes quaet heeft gheweest, in die uere hoerre doot neuGa naar voetnoot3) een berouwe cryghet van synen sunden. Sunte augustijn seghet. Leest ende weder leest | |||||||||
[pagina 64]
| |||||||||
alle die scriftuer der heylighen soe en vintmen niet vreeslikers dan dat die mensche in dien staet leeft daar hij niet in en daer sterven. | |||||||||
Die ses sunden in den heiligen geestGa naar voetnoot1).Die ierste is mistroest der ghenaeden gods. Die ander is vermetelheit te sundighen op die ontfarmharticheit gods. Die derde is dat een niet penitencie doen en wil van gheleden sunden. Die vierde is dat een in verhartheit toecomende sunden niet laten en wil. Dat vijfde is nydicheit broederliker ghenaeden of mynne die hem god ghegeven heeft Die seste is een wedervechten der bekender waerheit. Ende dese voerghenoemde sunden sin somtijt swaer dootsunden. Mer wanneer dat sy gheschien van opsetter boesheit dat een mensche gloriiert mit enen behaghenden wille inder quaetheit dat hem quaetheit behaghet als quaet, dan heyten sunden inden heylighen gheest. Want die selden of swaerliken vergheven werden. Want die menschen werden selden of swaerliken bekiert. Want si vechten weder die gaven des heylighen gheests van welken dat verghifnisse der sunden coemt. | |||||||||
Van der biechten.Bijchte dat is een vrye ende een moetwillighe apenbaringhe alder sunden die een mensche ie ghedaen heeft teghen die ghebaden gods ende teghens synen even kirsten mit woerden myt werken mit boesen ghedach-(fo. 8 vo.) ten of mit wien hy ghesondicht heeft in wat staet dat sy sin nochtant niet noemende die persoen of op ghewyeden steden of mit gheesteliken personen of op groten hoechtijden of wt wat meninghen dat die sunden sin ghedaen want dat beswaert die sunden Oec so sal die mensche segghen alle die bystant ende omme stant der sunden dat is dat die snnden verswaert alse overspul is meerre dootsunde dan ander onsuverheit buten der echt, of mit gheesteliken parsonen te misdoen is swaerre dan mit warliken personen. Sunte bernaert seecht. Warachtighe bijcht mit enen gansen berou ende mit enen goeden opset die sunden te laeten dat is een salicheyt der zielen, ende het is een vermakinghe der doechden, ende het is een scoeringhe der sunden ende het is een aenvechtinghe der vyande, ende sy sluut den mont dat is dat gat of die duer der hellen ende sy duet op den mont of die duer des paradijs. Sunte augustijn seecht, die sijn sunden bloetlic ontdect voer den priester, die dect got, ende soe wie datter een verhudet voer den priester die ontdect god inden ordel voer allen menschen. Ende oec des menschen bijcht is als of hy niet ghebijcht en hedde want wie niet wt en stort alle sijn sunden voer den priester die hij weet nae sijnre memorien dat is na sinen weten ende verstant die gheet van den priester onreynre ende leliker en wech dan hy te voeren dede al scijndent voerden menschen dat hy ghebijcht heeft. Sunte bernaert seecht int boec van synen ghedachten. Een ghewaer berouwich mensche van synen sunden die is altoes in rouwe ende in arbeyde. | |||||||||
[pagina 65]
| |||||||||
hy is rouwich om voerlieden sunden ende hy arbeit om toecomende dingen te hueden. Dat is warachtighe penitencie altoes sonder oflaten te bedroeven vanden voerleden sunden alsoe te bescreyen datter misdaen is datmen niet meer doen en wil dat bescreyet is. want hij is een bespotter ende niet ghewaerich penitencie doenre die noch duet daer hy penitencie voer doen mot. Daer om wiltu wesen in warachtigher penitencie soe laet of van dootsunden ende en wil nummermeer sunde doen want dies penitencie ydel is die der (sic) bevlect mit naevolgenden sunden onghebetert. (fo. 9 ro). Sunte iohan baptista leerde den volcke te doen weerdighe vrucht der penitencien. Wat is weerdighe vrucht der penitencien anders dan altoes te laten dat quaede, ende die sunden die men ghedaen heeft te bewenen mit ghenoechdoen ende alsmense bescreyt heeft niet weder te doen, dit is ghewaerighe penitencie ende ghewandert inden lichte. Want sunte gregorius seecht. Wy en voldoen niet voer onse sunden ten sy dat wy se laten. Sunte bernaert seecht. Also voele quaeder ghenoechten als hebben gheweest alsoe voel sullen der pynen wesen in ghelijcheyden na manieren der sunden want volghestu den vleysche soe saltu ghepijnt werden inden vleysche sueckestu duerberheit ende behaegelheit der clederen soe sal onder dy ghestroeyt werden die motten ende dyn overdecsel sullen wormen wesen. Want die gherechticheit gods en mach niet anders ordelen dan onse werke verdienen. Want die die werlt meer mynt dan gode hoverdicheit meer dan oetmoedicheit die gulsicheit meer dan soberheit oncuusheit meer dan reynicheit die volghet den duvel, ende sal mit hem gaen in die ewighe pyne. Sunte iheronimus seecht. Grote sunden moeten van node hebben grote ghenoechdoen, mer die meeste ende volcomenste voldoeninghe voer die sunden is in weerdigher vrucht der penitencien. Als die meyster seecht opt vierde boec van sentencien is een volcomen vermyden alre sunden dootlic ende daghelix ende van allen oersaken der sunden daer men mach ende voert aen in ghenen dinghen gade vertoernen. Dit is die seker rechte wech tot gode ende is den menschen saliger dan oft hy om gode een cloester tymmerde ende dit voerscreven opsat niet en hadde. Ende weert sake dat ic dese dinge ducwyle overlesende ederceuwende weer in mynen ghedachten, het mochte mijn harte beweghen ende die vrese gaeds doen vercrighen die een beghin is der wijsheit, ende alsoe voert comen in die mynnen dat is inden rechte wech der salicheit. Sunte bernaert seecht Verstaet dat wael dat niement den toecoemst der doot blydelic ontfaet dan die in synen leven hem mit goeden werken heeft bereyt. | |||||||||
[pagina 66]
| |||||||||
een tijt so wart dat kint siec ende die vaeder namt in synen scoot als die ghene tugheden diet saghen ende dat kint began te roepen mit luder stemmen ende mit beveden (l. bevenden) oghen helpt my vader. ende doe die vader vraechde wattet saghe. doe seghedet. die swarte moermans sint hier comen ende willen my hene nemen ende alst dit gheseghet hadde so vermaledydet gaede ende in dien vermaledyen gaeds so sterf dit kint ende voer mitten duvelen. Inden ordel gaeds soe sullen die onsedighe kinder opstaen teghen hoeren aelders om dat sy se niet gheleert ende ghestuert en hebben tot doechden ende vanden quaeden wercken, ende zieden niet en hielden ende van quaeder gheselscap enniet af ghetoghen ende tot goeder doechtsamen kinderen te voeghen Als een leerre seecht. die kinderen sullen claeghen aver den quaeden vaeders ende moeders. want bij hem soe sijn sy in die last ghecomen. Hier om soe sie een yeghelic vader ende moeder wael to hoeren kinderen dat sy se wael haelden van sunden ende tot allen goeden doechsamen wercken te trecken nae hoerre macht. Want sunte bernaert seecht. Het sint wrede vaeders ende moeders gheen wynres meer doders die liever hebben dat hoer kinder verderven aen der zielen by hem dan sy gaede dienen van hemGa naar voetnoot1). | |||||||||
[pagina 67]
| |||||||||
bernaert seecht Alsoe onmoghelic alst is te comen sonder scip overt meer alsoe onmoghelic ist te comen sonder lyden inden hemel. Sunte gregorius seecht sonder yser wort hy merteler die in synen lyden verduldich is. |
|