Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 22
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
De bronnen van Vondel's Zungchin.Er is iets vreemds in, dat Vondel, die de stof zijner treurspelen meestal nam uit het Oude Testament, een enkelen keer uit de classieke oudheid, de vaderlandsche geschiedenis en de legenden van heiligen, op zijn ouden dag zulk een exotisch onderwerp koos als den dood van een onbeteekenenden keizer van China. Maar het schijnt althans iets minder vreemd, wanneer men weet, dat Vondel de stof voor zijn Zungchin ontleend heeft aan één der beroemdste werken, die in de 17de eeuw te Amsterdam gedrukt zijn. In 1654 bevond zich daar Martino Martini (1614-1661), een geleerd Jezuïet, geboren te Trente, die lange jaren zendeling in China was geweest en kaarten van dat rijk had geteekend. Die kaarten gaf hij, met eene uitvoerige beschrijving, bij de beroemde firma Johan Blaeu uit en ‘vorderde’ zelf ‘met alle mogelijcke naerstigheydt het drucken’ van het werk, dat in 1655 onder den titel Atlas Sinensis a M. Martinio descriptus het licht zag. Martini had aan dien atlas een werkje, De bello Tartarico historia toegevoegd, dat ook afzonderlijk verscheen, in 1661 herdrukt en in 1656 in het Fransch vertaald werdGa naar voetnoot1), wel een bewijs, dat het boekje van den Jezuïet, die ook grootere historische werken heeft geschreven, in den smaak viel. In deel IX van Blaeu's beroemden atlas, dat in 1664 verscheen, is, behalve de kaarten en de geographische beschrijving van China door Martinius, ook zijne Historie van den Tartarischen oorlog opgenomen; het is een aanhangsel van 40 bladzijden van dezen koning der ‘atlas-mastodonten en gigantische folio-sauren’. Aan het eerste gedeelte nu van deze Historie heeft Vondel de geschiedenis van keizer Zungchin ontleend; alle historische feiten, in het treurspel vermeld, vindt men in de Historie terug. Zoo de overwinning van keizer Hunguüs op de Tartaren (Zungchin, | |
[pagina 38]
| |
vs. 80; Historie, blz. 2a), de vervolging der Jezuïeten door keizer Vanlieus (vs. 92, 93; H., blz. 4a), de hulp der Portugeezen door het zenden van geschut en soldaten (vs. 96, 97; H., blz. 5a), den naam Lykuugzus van den hoofdman der rooverbenden (vs. 107; H., blz. 12a), die zich tot keizer liet uitroepen (vs. 110; H., blz. 13a), den dood van Guejus (vs. 116; H., blz. 13b), het overloopen van Zungchin's leger (vs. 124; H., blz. 14b). In het 2de bedrijf wordt gesproken van den edelen ZunignatiusGa naar voetnoot1) (vs. 255; H., blz. 8b, vlgg.), van het innemen van Laoiang (vs. 285; H., blz. 6a), van het veroveren van Xensi, Kiancheu en Thaiven (vs. 293-295; H., blz. 14b), den zelfmoord van KolausGa naar voetnoot2) (vs. 297; H., blz. 14b) en de Amazone, die Ciungtu ontzette (vs. 307; H., blz. 11b). In het 3de bedrijf worden geene historische feiten vermeld. In het 4de wordt gewag gemaakt van de krijgslisten van Lykungzus, om zich van Peking meester te maken (vs. 1074, vlgg.; H., blz. 14b), van het oproer in de stad (vs. 1124; H., blz. 15a) en het plan van Zungchin om te vluchten naar Nanking (vs. 1158; H., blz. 14b). Het 5de bedrijf brengt de beschrijving van den dood van ZungchinGa naar voetnoot3), zijne dochter, zijne vrouw en Kolaus (vs. 1524, 1495, vlgg., 1525, 1549; H., blz. 15a en b), het beven van Lykungzus op den troon (vs. 1532; H., blz. 15b), Zungchin's brief (vs. 1542; H., blz. 15a), de daden van Uzangaeius (vs. 1554, 1586; H., blz. 16a), de vlucht van Lycungzus (vs. 1590; H., blz. 16b) en den dood van Zungchin's drie zonen (vs. 1593; H., blz. 15b). De ‘Aertskantzelier’ Us wordt in de Historie (blz. 16a) genoemd, maar alleen als een oud man en vader van Uzangaeius; de namen van de keizerin, de erfprinses, den erfprins en de ‘staetjoffer’ zijn door Vondel gefingeerd. | |
[pagina 39]
| |
Een paar sprekende bewijzen, hoe nauwgezet Vondel zijne bron gebruikt heeftGa naar voetnoot1), mogen hier volgen. De kanselier Us spreekt van eene gebeurtenis uit den eersten tijd van Zungchin's regeering (vs. 116): ‘Zungchin geraekt aen 't rijk, en, om geen gunst te derven,
Besnoeit besneênen, en Guieius, al te hoogh
In maght gesteigert, en den oversten in 't oogh.
Dees, onder schijn van eer, gezonden naer de graven
Der oude keizeren, ontfangt in 't heenedraven
Een goude doos, waer in een zijde koorde leit;
Dies worght hy zich, door last der hooghste majesteit’.
In de Historie staat (blz. 13b)Ga naar voetnoot2): ‘Zungchinius, om desen Guejus te verstooten, en van 't leven te berooven, gaf hem een last die seer eerlijck scheen, te weten, dat hy de heerlijcke graven van de Keyseren sijne voor-ouderen sou gaen besien, en ordre stellen op het gene dat aen 't cieraedt der selver ontbreken mochte. Den Eunuchus oft Gelubde kon die heerlijcke last niet afslaen; maer hy leerde in korten tijdt, met wat voornemen hy uytgesonden was: want als hy een weynigh gereyst had, is hem een vergult doosken gegeven, daer een zijde koorde in was, met de welcke hy sich door 't gebodt des Keysers heeft moeten ophangen’. Nog een ander voorbeeld. Prins Fungian heeft het paleis verlaten, is in de stad geweest en brengt zijn vader het bericht, dat Peking door verraad is ingenomen. Van Lykungzus, den bevelhebber der belegeraars, vertelt hij (vs. 1074): ‘Hy zendt dan heimelijk soldaeten naer dees stadt,
Verkleet en stil voorheen, voorzien van gelt tot teering,
Om daer in kelderen en kroegen zich ter neering
Te stellen, tegens dat zijn heirkracht derwaert quaem
| |
[pagina 40]
| |
Aenrukken, sneller dan de tijdingzieke Faem
Gewisse tijding van zijn komste in 't hof kon brengen.
Dan zoudenze onbekent zich in het oproer mengen,
By hen te stooken, ter bestemde tijt en uur.
Zungchin.
De krijghsbezetting heeft nochtans met kracht den muur
Verdaedight tegens al die roofgezinde knechten.
Fungiang.
Heer vader, dat gevecht was slechts een spiegelvechten.
De roover won de mont des krijghsraets op zijn hant:
Die vleit het avontuur, door 't voên van misverstant.
Ter plaetse, daer 't geschut vervaerlijk op afuiten
Geladen stont, om vier op al 't gewelt van buiten
Te geven, schoot op schoot, wert allerminst gestreên.
Zungchin.
Wy hoorden evenwel by vlaegen achtereen
Het dondren, balderen en buldren der kartouwen.
Fungiang.
Alleen een valsche loze, om rijxverraet te brouwen:
Want onder eenen schijn van weêrstant, aen die poort
Ten weste, voer het hooft des krijghsraets immer voort.
De bussen, zwanger van los kruit, op hunne raeden
Met donderklooten, tang nog ketenen geladen,
Gelieten zich gewelt te baeren recht en scheef,
Daer niemant midlerwijl getroffen leggen bleef.
Zungchin.
Het hooft des krijghsraets is zoo niet berooft van zinnen.
Wat voordeel kan men by zijn vyants zege winnen?
Fungiang.
Hy zag van langer hant uw' voorspoet onder gaen,
Den valschen keizer met dien titel boven staen,
Dies was het raetzaemst, eer de noot begon te knijpen,
Het avontuur van voor gezwint by 't haer te grijpen,
Met 's keizers ongeluk te trouwen zijn geluk’.
In de Historie leest men (blz. 14a): Den roover oudertusschen ... send een goet getal soldaten | |
[pagina 41]
| |
(verandert van gewaet) dan d'een dan d'ander na de hooftstadt, en geeft haer gelt om aldaer heymelijck te koopmanschappen, en gebied haer dat sy kuchjens en kroeghjens souden huren, of kleyne nerinckjens doen, tot dat hy met het heele leger voor de wallen komen sou, en dat sy dan oproer in de stadt souden maken. Dese list is onder haer wonderlijck geheym geweest, en grooter als men van een hoop bedurve fielen sou durven verwachten. ‘By dit bedrogh, dat hy in de stadt aengelegt had, voeghde hy nog een ander, te weten, een verborge handeling met den Overste van de Krijghs-raet, de welcke, (bedenckende dat het met des Keysers saken gedaen was, en voor sich self willende sorgen) gelijck men segt, sich met den roover sou verbonden hebben, om de stadt over te geven: doch hoe dat is oft niet, de roovers sijn immers met'er haest naer de hooftstadt Peking opgetrocken. Daer was een seer stercke besetting in de stadt, en op de vesten stondt een groote menigte grof geschut; maer aen die sijde, daer de roovers (van de verraders van binnen gewaerschout sijnde) storm liepen, was het maer geladen met loos kruyt sonder eenige kogels’, enz. Behalve keizer Tsongtsching - zoo schijnt eigenlijk zijn naam te zijn - ‘einer der geringsten unter den geringen Fürsten’Ga naar voetnoot1), met zijne Chineezen, is er nog een ander element in het treurspel. Eén der personen is Adam Schal, ‘Agripyner, overste der priesteren van de Societeit’; hij treedt dikwijls op als raadgever van de Chineesche staatslieden en troost de keizerin en de prinses. Schall (1591-1666) was een zeer geleerde Jezuïet, die jaren lang in China heeft geleefd en er zeer gezien was, vooral aan het hof van Zungchin's opvolger Schuntschi. Hij was een kundig mathematicus en door zijn toedoen heeft de verandering van den Chineeschen kalender, waarmede vroeger reeds andere Paters Jezuïeten bezig geweest waren, haar beslag | |
[pagina 42]
| |
gekregen. Schall heeft er een Latijnsch werk over geschreven. Maar hij was tevens een practisch man; hij leerde de Chineezen kanonnen gieten en ze gebruiken, en wist zich zoozeer de gunst van den keizer te verwerven, dat deze hem dikwijls bezocht en de Christenen welgezind was. Schal wordt in het treurspel meestal gevolgd door een ‘Rey van Priesteren’, die in hunne zangen nog al eens toespelingen maken op de zending in China, Riccius en Trigault als bekende mannen op dat gebied noemen en somtijds ook iets van den godsdienst der Chineezen meedeelen. Het treurspel eindigt met eene voorspelling, uitgesproken door den ‘Geest van Xaverius’. Franciscus Xaverius (1506-1552), een Spaansche Jezuïet, heeft vooral veel gedaan voor de zending in Japan. Al die personen worden in de Historie van Martinius niet genoemd, maar sommigen van hen waren Vondel reeds van vroeger bekend. In 1642 had hij een vers gedicht Op het Pater noster van Francois XaveerGa naar voetnoot1) en tien jaren later op het Eeuwgety van Franciscus XaveriusGa naar voetnoot2), waarin hij, evenals in de Zungchin (vs. 465), melding maakte van het feit, dat Xaverius geland was op het eiland Sanciane, dicht bij China gelegen, maar door den dood verhinderd was, China zelf te bezoeken. Ook Riccius wordt in het Eeuwgety (vs. 32) genoemdGa naar voetnoot3). Misschien kende Vondel ook den naam van Schall en van Nicolaas TrigaultGa naar voetnoot4). Maar er komen, behalve de namen dezer Jezuïeten, nog eenige andere dingen in de Zungchin voor, die het vermoeden wettigen, dat Vondel niet alleen de Historie van Martinius, maar ook nog een ander werk over China gelezen heeft, voordat hij zijn treurspel schreef. En waarschijnlijk was dat boek China | |
[pagina 43]
| |
monumentis quà sacris quà profanis, nec non variis Naturae et Artis spectaculis, aliarumque rerum memorabilium argumentis illustrataGa naar voetnoot1), door den geleerden Jezuïet Athanasius Kircherus (1602-1680) geschreven. Het werk is in 1667, dus in hetzelfde jaar als de Zungchin, te Amsterdam uitgekomen, misschien wel, omdat de schrijver niet wist, waar hij elders een werk met zoo vele vreemde lettertypen gedrukt kon krijgen. Vondel kende Kircher bij name, want hij had in 1652 een gedicht aan hem gewijdGa naar voetnoot2). In zijn China deelt Kircher o.a. een en ander mede over de paters van zijne orde, die in het Hemelsche rijk het Christendom hebben verspreid. Hij spreekt niet alleen uitvoerig over SchallGa naar voetnoot3), maar geeft ook zijn portret in de kleeding van een mandarijn, eene waardigheid, die hem door één der opvolgers van Zungchin was vereerd. Op de titelprent is dat portret gereproduceerd te gelijk met dat van Matthaeus RicciusGa naar voetnoot4). Trigault wordt dikwijls in het werk genoemdGa naar voetnoot5). Maar er is meer. Vondel maakt melding van den Chineeschen afgod Fe (vs. 427), die ook door Kircher genoemd wordt (blz. 136, 137). De keizerin vertelt (vs. 541), dat zij een ‘ros gedroght, gevoert op vleermuis pennen’ heeft gezien; Kircher geeft (blz. 84) de afbeelding van een vleermuis, die de grootte heeft van een gans en den kop van een kat. Als het koor van den Chineeschen muur spreekt, noemt het ‘tienhondertduizent’ als het aantal soldaten, dat noodig is om hem te verdedigen (vs. 933); Kircher spreekt (blz. 218) van ‘decies centena millia (militum)’Ga naar voetnoot6). Vs. 1311 wordt gesproken van dronken | |
[pagina 44]
| |
olifanten; Kircher vertelt (blz. 79), dat men die dieren somtijds spiritualia te drinken gaf, waarvan zij veel houden. De Chineesche priesters heeten bij Vondel (vs. 1605) ‘Bonsien’; Kircher noemt ze ‘Bonsii’Ga naar voetnoot1). Dat alles geeft geen absolute zekerheid, maar maakt het toch waarschijnlijk, dat Vondel voor zijn Zungchin ook gebruik heeft gemaakt van Kircher's China. In denzelfden tijd, dat Vondel met zijn Zungchin bezig was, schreef Antonides het treurspel Trazil, of overrompelt Sina; de oude dichter kwam, volgens BrandtGa naar voetnoot2), daardoor met den jongen man in aanraking. Dat er een zeer groot verschil bestaat tusschen de beide treurspelen, spreekt wel van zelf; de dichters verschilden ook eene halve eeuw in leeftijd. Terwijl in de Zungchin de regelen der classieke tragedie worden gehuldigd, is de Trazil in alle opzichten te vergelijken met de Aran en Titus van Jan Vos. En terwijl Vondel nauwgezet de geschiedenis volgde, zooals hij die in de Historie van Martinius gelezen had, phantaseerde Antonides de geheele verwikkeling van zijn treurspel, dat na Zungchin's dood heet te spelen, hoewel hij blijkbaar Blaeu's atlas, de beschrijving van China en dus ook de Historie kende en voor zijne teekening van den hoofdpersoon Trazil trekken ontleende aan den wreeden roover Changchienchungus, wiens misdaden in het werk van den geleerden Jezuïet uitvoerig wordt geschetstGa naar voetnoot3).
Groningen, 30 Oct. 1902. j.a. worp. |
|