Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 21
(1902)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOnvisch; omvisch.In Dl. XIX, blz. 235-'6 van dit Tijdschrift heeft Dr. J. Verdam het woord onvisch besproken en sedert is het daar gezegde in Dl. V, 1516 van het Mnl. Wdb. op Onvisch in hoofdzaak door hem herhaald. Het woord wordt aldaar omschreven als geringe visch, visch van weinig waarde; daarnaast wordt vermeld, dat ‘thans, merkwaardig genoeg, o.a. te Katwijk, onvisch genoemd (wordt) fijne visch, als tong, tarbot’. Inderdaad is deze tegenstrijdigheid merkwaardig, doch ik geloof dat zij slechts in schijn bestaat, wanneer men in eenige bijzonderheden nagaat wat onze visschers verstaan door onvisch of omvisch (dit is de nu meest voorkomende vorm), en het dan geoorloofd acht de gevonden beteekenis ook voor den zestiend'-eeuwschen term aan te nemen, wat alsnog - de weinige en niet overduidelijke plaatsenGa naar voetnoot1) in aanmerking genomen - misschien te gewaagd is. Hoe dit zij, het hangt bij den hedendaagschen visscherman niet van de hoedanigheid of de handelswaarde af, of hij zekere visschen als onvisch (omvisch) beschouwt, maar van de omstandigheid, dat die visschen niet behooren tot de vischsoort voor wier vangst de ‘reis’ bestemd is of in welker vangst zijne broodwinning bestaat. Derhalve is de term on- of omvisch niet een naam voor enkele bepaalde vischsoorten | |
[pagina 319]
| |
en slechts bij toeval dikwijls van toepassing op sommige ‘fijnere’ visschen; hij beteekent: al wat men vangt behalve de visch waar 't om te doen is; ‘bijvisch’, maar die dikwijls eene aardige bijverdienste oplevert, ja bij sommige visschersbedrijven (de weervisscherij) de onkosten geheel of gedeeltelijk goedmaakt. Voor de schrobnetvisschers, die schol en scharren met bestemming voor de drogerijen ‘dood’ plegen aan te brengen, is het b.v. de schol van de laatste twee dagen (bunschol) en voorts de tarbot, griet en tong op welke men, bij goede gelegenheid, gedurende de thuisreis van het buitenlek, onderweg nog heeft gevischt, welke dus levend - als versche visch, krimpvisch - wordt aangebracht en aan den wal zoo dra mogelijk - nog voor de ‘droogvisch’ - wordt afgeslagen. Men spreekt (of sprak; want het woord raakt aldaar in onbruik) te Scheveningen dus b.v. van eene vangst van (zooveel) manden schol ‘en nog al mooi onvischjes’. De beugvisschers (van Vlaardingen), die uitgaan hoofdzakelijk om gezouten kabeljauw aan te brengen, bestempelen de gullen, bolk enz. die zij buitendien gevangen hebben als omvisch; en bij de weervisscherij op de Schelde, welker doel is de vangst van haring en ansjovis, vormen rog, elft, tong, geep, bot, zalm en steur, ook zeedonderpadden en kreeften soms, de omvisch. Eene Katwijksche vischvrouw, door mij nader ondervraagd, noemde (tegenover schol, scharren, schelvisch en kabeljauw) tarbot, griet en tong als onvischGa naar voetnoot1). De volgende plaats uit eene Friesche volksschets (De oplossing) door G.F. Haspels, in Onze Eeuw I, 517, heeft den schijn van voor eene opvatting als: waardelooze visch (‘katvisch’) te pleiten. De visscher in dat stuk verwacht aal (paling) in zijn fuiken, | |
[pagina 320]
| |
doch vindt ze uitsluitend met onvisch gevuld; het is zijn wrevel daarover die in dit verband aan den naam eene verachtelijke beteekenis geeft. Trouwens, ook baars wordt er onder begrepen, en die pleegt men niet voor katvisch te rekenen. ‘Nu geen aaltje te bekennen! En groot geklapper en geratel, gedans, gespartel en gespring in de fuik ..., maar allemaal onvisch! ... spierinkjes ... baarsjes ... voorntjes en bliekjes ... postjes ... - allemaal bewaarschoolgoedje’ (t.a. pl.). Voor het verstaan van het woord geeft de meer nauwkeurige kennis aangaande zijne beteekenis, naar 't mij voorkomt, nog geen voldoende aanwijzing. Men zal wel met de verklaring van onvisch (omvisch is natuurlijk een jonger vorm) moeten wachten tot de artikelen uit de Utrechtsche Verclaeringe opten offslach begrijpelijker zijn gewordenGa naar voetnoot1), of tot andere, duidelijker sprekende, oude plaatsen zullen zijn aan het licht gekomen.
Leiden. a. beets. |
|