Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 21
(1902)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
Vondel's Maria Stuart en G. Camdeni Annales.Toen Vondel in 1646 de Maria Stuart uitgaf, liet hij achter het treurspel eene ‘Getuigenis uit Kamdeen, Elizabeths historischryver, een Protestant’, en een grafschrift afdrukken; beide zijn ontleend aan de Rerum Anglicarvm et Hibernicarvm Annales, regnante Elisabetha. Auctore Gvilielmo Camdeno. Het eerste gedeelte van dat werk verscheen in 1615 te Londen en het geheele boek zag in 1625 te Leiden, in 1627 te Londen en in 1639 nog eens te Leiden, bij de Elzeviers, het licht. In de laatstgenoemde uitgave vindt men het door Vondel vertaalde ‘Elogium’ en het ‘Epitaphium’ op blz. 494 en 495. In zijne Étude sur le poète Néerlandais Vondel (1889) heeft Camille Looten de opmerking gemaakt (blz. 275), dat Vondel voor het verhaal van Maria's laatste oogenblikken (vs. 1462, vlgg.) de bijzonderheden ontleend heeft aan Camden's werk. Die opmerking is volkomen juist. Maar eene nauwkeurige vergelijking van het treurspel met de Annales moet ons tot de overtuiging brengen, dat het Latijnsche geschiedwerk misschien niet de eenige, maar zeker verreweg de voornaamste bron voor de geheele Maria Stuart is geweest. William Camden (1561-1623) was, zooals men uit zijn ‘Elogium’ van Maria kan opmaken, geen vijand van de Schotsche koningin; bij verschillende gelegenheden geeft hij met enkele woorden te kennen, dat hij de getuigenissen tegen haar wantrouwt en sommige etuigen voor omgekocht houdt. Daaruit blijkt niet alleen, dat hij zijne landgenooten uitstekend kende, maar tevens, dat zijn werk eene geschikte bron was voor Vondel, die in zijn treurspel de onschuld van Maria zou verdedigen en haar zou voorstellen als eene martelares voor haar geloof. De versregels van de Maria Stuart, die overeenkomen met plaatsen uit Camden's Annales zijn zoo talrijk, dat het onmo- | |
[pagina 242]
| |
gelijk is, ze alle hier aan te halen. Slechts enkele citaten, die overtuigend zijn, zal ik meedeelen. In Bedrijf I, Toon. I, verdedigt Melvin de strenge gevangenschap, waaraan Maria onderworpen is, tegen den opgewonden Biechtvader o.a. met de volgende woorden (vs. 37): ‘De Faem, die nimmer rust, verbiedt dit lant te rusten.
Men wacht een Spaensche vloot, te Milfort op de kusten:
Men ducht of 't Schotsche heir bestoockte 't Engelsch Rijck;
Of EssexGa naar voetnoot1) Guises maght moght dienen tot een wijck:
Marie is 't reede ontslipt, en vint al heul aen 't Noorden:
Men dreight Elizabeth met lagen en met moorden,
En Londen met een brant te delven in zijn asch’.
Camden zegt (blz. 486) dat er: ‘falsos rumores passim per Angliam indies trepidis vociferationibus spargi, scil. Hispanicam classem Milfordico portu jam appulisse, Scotos in Angliam irrupisse, Guisium cum justo exercitu in Sussexia terram conscendisse, Scotam e carcere evasisse, armatamque manum conscripsisse, Septentrionales rebellionem concitasse, novos percussores in Reginae perniciem et Vrbis Londini incendium conjurasse’, caet. Iets later zegt Melvin over den aanslag van den hertog van NorfolkGa naar voetnoot2) (vs. 105): ‘Dat ooghmerck bleeck wel klaer, toen d'opgehitste GravenGa naar voetnoot3)
Met dien verliefden Vorst zich vlack in 't velt begaven,
En kap en kelck en kruis stont om soudy verzet:
Had Albaes afgunst zelf dien zeetoght niet belet,
Het scheelde een etmael tijdts Vitel waer ingevallen,
En met een Vlaamsche vloot al meester van stadts wallen’, enz.
Nu drukt Camden (blz. 227-229) een paar bladzijden af uit de Vita Pii V. Pontificis Romani, geschreven door Hieronymus Catena. En deze Italiaansche geschiedschrijver vertelt o.a.: ‘Pontifex .... Norfolcio per literas subsidium promittit. | |
[pagina 243]
| |
Hispanum urget ut conjuratis opituletur: utque vehementius urgeret, in eorum subsidium se profecturum, et universa sedis Apostolicae bona, Calices, Cruces et sacra vestimenta oppignoraturum, si opus fuerit, pollicetur; difficultatem autem subesse nullam si Chapinum Vitellium, cum armata manu in Angliam e Belgio submitteret. Quod Hispanus alacritate expeditissima fieri jussit, et ipse Pontifex in Belgio pecuniam paravit. Albano haec non placuere, qui tunc Vitellio hanc gloriam invidit’, caet. Melvin zegt verder (vs. 144), dat Maria, toen zij nog te Parijs was, ‘door Guises blinden raet’ - ‘Guisiis consultoribus’ (Camden, blz. 30) - de wapens van Schotland, Ierland, Frankrijk en Engeland is gaan voeren, ‘Gewrocht in hoftapijt, gebootst in zilverwerck:
De Wapenrocken zelfs der Stuartsche Herouten,
Haer gevelprael, waer op de Franschen zich verstoutten,
Onaengesien 't beklagh des Londenschen Gezants’, enz.
Camden (blz. 29): ‘Insigniaque Regni Angliae conjunctim cum Insignibus Scotiae in supellectili, et parietibus ubique depicta, et foecialium paludamentis intexta passim proposuit. Legato Anglico frustra conquerente’, caet. Als haar in het 2de bedrijf het vonnis wordt meegedeeld, zegt Maria (vs. 501): ‘Zoo lagh het niet by my, dat uwe Koningin,
Mijn zaster, die ick meer dan zusterlijck bemin,
Mijn doot bezeeglen zou, en dus dien twist beslechten:
Dewijl ick geensins ben gehouden aen uw Rechten:
Edoch behaeght het haer te zoenen dit geschil
Met storten van mijn bloet; ick stem in haren wil,
En ga die schoone doot gemoeten met verlangen:
Oock is de ziel niet waert om hoogh de kroon t' ontfangen,
Indien hier 't lichaem schroom' voor d'opgeheve bijl,
En schrick' voor eenen slagh’.
Volgens Camden (blz. 490) zeide de vorstin: ‘Haud putaram Reginam Sororem in meam mortem, quae juri vestro subdita non sum, assensuram: Verum cum ita visum, mors mihi erit gratissima, nec illa quidem anima supernis et sempiternis gaudiis | |
[pagina 244]
| |
digna, cujus corpus unum carnificis ictum perferre non poterit’. Als Paulet al de teekenen harer koninklijke waardigheid uit hare vertrekken verwijdert, wijst Maria er op, dat in Engeland vele koningen een gewelddadigen dood zijn gestorven (vs. 687): ‘Wat wonder is het dan, zoo weder een verwoede
't Getal der Koningen van Engelantschen bloede
Vermeere met mijn lijck? 't is Engelants manier:
Dat schatte noit het bloet der Koningen zoo dier,
Of plengde 't milt’, enz.
Volgens Camden (blz. 473) zou zij gezegd hebben: ‘Anglos in suos Reges subinde caedibus saeviisse, ut neutiquam novum nunc sit, si etiam in me ex eorum sanguine natam itidem saevierint’. In het 3de bedrijf verhaalt Paulet, hoe Maria zich heeft gedragen, nadat het vonnis haar was aangezegd (vs. 841): ‘Zy laet het avontmael wat tijdiger bereiden,
Om voort het noodigh werck te spoeden, voor het scheiden,
En neemt met matigheit haer' nootdruft, zoo gerust,
Gelijckze plagh, en als van geen verdriet bewust.
De tafel luistert vast naer heur gezoute woorden;
Een troost en hemelval voor d'ooren, die dit hoorden.
Zy vraeght Burgon of hy, als zy, oock nam in acht
Hoe sterck de waerheit is.......................
Het vonnis, zeitze, 't welck my scherp ter straffe daeght,
Verwijstme, als eene die Elizabeth belaegt,
En niettemin wil Kent dat ick het licht zal derven,
En sterven, eer door my zijn Godsdienst koom' te sterven;
Zy drinckt, na 'et avontmael, en voor het jongste scheiden,
Zoo rustigh als bedaert, haer' stoet den scheidranck toe,
En wil dat hooft voor hooft haer hier bescheit op doe:
Die wachten 't op hun knien, nu Godt het wil gehengen:
Daer ziet men elck den wijn met zoo veel tranen mengen
Een jeder bidt gena voor 't geen 'er zy misdreven.
Zy zelve smeeckt, men wil haer' misslagh oock vergeven,
Zy leest haer' jongsten wil en staet van lijfcieraden,
| |
[pagina 245]
| |
Juweelen en gesteente, en giften en gewaden,
En deelt den reetsten schat aen haer getrouwen uit’.
Camdenus (blz. 490): ‘illa jubet caenam maturari ut res suas melius componeret. Parce et sobrie pro more caenat. Inter caenandum famulos famulasque lugentes lachrymisque oppletos conspicata, infracta animi magnitudine consolatur, luctum abstergere jubet, et potius gaudere, quod e malorum abysso jam emigratura esset. Conversa ad Burgonium Medicum rogat, an non jam vim veritatis magnam esse observarit. Dicunt, inquit, mihi moriendum, quod consilium contra Reginae vitam inierim, nihilominus Comes Cantii innuit, non aliam esse mortis meae causam, quam quod ipsorum Religioni a me timeant .... Sub finem caenae famulis universis propinat, qui flexis genibus ordine suo responderunt, lachrymas vino commiscentes, et neglecti officii veniam petentes; ut ipsa vicissim ab illis. A caena testamentum recognoscit, bonorum et monilium indicem perlegit, et nomina eorum, quibus singula destinavit, adscribit, quibusdam pecuniam sua manu viritim distribuit’. In het 4de bedrijf maakt Maria zich tot sterven gereed en neemt afscheid van vele harer getrouwen. Haar verzoek, dat eenige harer vrouwen haar naar het schavot mogen vergezellen, wordt niet terstond ingewilligd en zij zegt (vs. 1393): ‘Ontzeit men ons, helaes! een be zoo kleen en slecht?
Dat zou Elizabeth de Zuster niet ontzeggen.
Dees droeve Joffers, dit rampzaligh hofgezin
Verzoecken slechts verlof van hare Koningin
Te nemen: oock vereischt de staet en eer der vrouwen
Dat kamenieren noch haer vrouw gezelschap houwen’.
Camden (blz. 492): ‘Illa, Ne verearis, inquit; miselli illi mihi supremum valedicere percupiunt. Scio sororem Elizabetham nolle mihi tantillum negasse, ut, vel pro muliebris sexus honore, famulae adsint’. Dat de bijzonderheden van de terechtstelling, zooals de lijfarts Burgon ze in het 5de bedrijf aan den biechtvader meedeelt, | |
[pagina 246]
| |
door Vondel aan Camden ontleend zijn, heeft Looten reeds opgemerkt. Nog eene enkele aanhaling (vs. 1623): ‘De Joffers helpen dan vol drucks de Majesteit,
En Bruit, gereet om Godt in 't zaligh licht te kussen.
Zy kustze, en kruistze in 't einde, en zeit, om haer te sussen:
Misgun mijn ziel geen rust van al 't geleên verdriet’.
Bij Camden (blz. 493): ‘Cumque famulae indumenta exteriora illi festinanti exuissent, in ejulatus et lamentationes effusae; illas exosculata, et Cruce signans, hilari fronte muliebribus lamentis abstinere jubet; Etenim jam sibi aerumnarum adesse requiem’. Zooals ik boven reeds zeide, zijn hier slechts enkele bewijsplaatsen meegedeeld; het aantal is gemakkelijk te vergrooten. Op zeer enkele na worden verder al de historische feiten, in de Maria Stuart vermeld, ook in Camdeni Annales aangetroffen. In de inhoudsopgave van zijn treurspel noemt Vondel het kasteel van Fotheringay, waar Maria gevangen wordt gehouden (Camden, blz. 448), en in vs. 5 Drury en Paulet als hare bewakers (C., blz. 389). De namen van den hofmeester Melvin en den lijfarts Burgon komen bij Camden meermalen voor. Over den aanslag van Babington en het aandeel daaraan van de beide secretarissen van Maria, Nave en Curle (vs. 49, vlgg., 60, vlgg.), vergelijke men C., blz. 433, 442, 444, over de pauselijke bul (vs. 83), C., blz. 183, den aanslag van Norfolk (vs. 90), C., blz. 157, 226, den dood van Riccio (vs. 123), C., blz. 109, den moord van Darnley (vs. 130), C., blz. 105, het huwelijk van Maria met Bothwell (vs. 133), C., blz. 110, het gevangen nemen van Maria en de mishandeling door Murray's moeder (vs. 140), C., blz. 113, 116. Zelfs de dood van ‘Bloody Mary’, voor een deel veroorzaakt door het verlies van Calais (vs. 236), wordt vermeld in de inleiding van Camden's werk, blz. XVI. Dat zijn de historische feiten, die in het eerste bedrijf worden genoemd, en men zou op dezelfde wijze met de andere bedrijven kunnen voortgaan. Maar liever wil ik op enkele feiten wijzen, die in het treurspel besproken, maar in de Annales niet genoemd worden. Camden | |
[pagina 247]
| |
maakt geen melding van een gesprek van Melvin met ‘de Graven’, waarin hij poogt Maria's leven te redden, doch dat zal dichterlijke fantasie zijn van Vondel. Maar Camden noemt ook niet Langside Hill (vs. 429), waar de troepen van Maria verslagen werden, noch Dundrenan (vs. 320), waarheen zij na den slag vluchtte. Het verhaal aangaande aartsbisschop Hamilton, die Maria waarschuwde, voordat zij naar Engeland scheep ging (vs. 321), is misschien door Vondel zelf bedacht. Maar de naam van Maria's kamenier Kenede komt bij Camden niet voor; evenmin wordt daar het feit vermeld, dat dadelijk na de executie van Maria Talbot naar Londen reed, om het heuglijke nieuws te verkondigen (vs. 1791). Vondel heeft dus waarschijnlijk voor zijn treurspel ook nog eene andere bron gebruikt dan Camdeni Annales, al heeft hij zich dan ook bijna uitsluitend naar het laatstgenoemde werk gericht. De nauwe samenhang van Camden's werk met Vondel's Maria Stuart schijnt mij om die redenen merkwaardig. In de eerste plaats, omdat het bij sommige treurspelen van Vondel moeilijk is, de bron, die hij gevolgd heeft, aan te wijzen, óf omdat hij zijne stof aan meer dan ééne overlevering ontleendeGa naar voetnoot1), óf omdat hij haar voor een groot deel zelf vond. In de Maria Stuart nu volgt Vondel zijn voorbeeld met bijna nog grooter getrouwheid dan in zijne bijbelsche drama's. Verder is het eigenaardig, dat Vondel voor het treurspel, waarin hij het katholieke geloof in ééne zijner algemeen bekende en meest beklagenswaardige volgelingen wilde verheerlijken, niet het werk van een katholieken geschiedschrijver gebruikte, maar dat van een protestant. Het maakt den indruk, alsof hij zich daardoor niet alleen voor partijdigheid heeft willen hoeden, waaraan hij zich dan ook volstrekt niet schuldig heeft gemaaktGa naar voetnoot2), maar ook met nog meer recht heeft willen | |
[pagina 248]
| |
pleiten voor de onschuld zijner heldin en voor de hoogheid van het katholieke geloof. En ten slotte is het nauwgezet volgen van eene bepaalde bron een nieuw bewijs tegen de stelling, dat Vondel in de Maria Stuart een ‘politiek pleidooi’ heeft willen leverenGa naar voetnoot1), of een treurspel met eene politiek-kerkelijke strekking, waarin hij, ‘onder het beeld der koninklijke martelares, de, als 't ware door hem voorspelde, onthoofding van Karel Stuart’ heeft voorgesteldGa naar voetnoot2). De dichter, die zich bij het schrijven van zijn drama zoo nauw aansloot bij den geschiedschrijver, dat hij op tal van plaatsen zelfs diens woorden overnam, was zonder twijfel te zeer vervuld van zijn onderwerp, streefde er te zeer naar, om door historische nauwkeurigheid zijn werk te volmaken, dat hij door het aanbrengen van allerlei geheimzinnige toespelingen onder gefingeerde namen geheel andere personen en toestanden zou hebben willen schetsen. Nu wij weten, dat Vondel voor zijn treurspel Camden, een protestantschen Engelschen geschiedschrijver, gevolgd heeft, wordt het vonnis, door de Amsterdamsche schepenen wegens het schrijven van de Maria Stuart tegen hem geveld, nog veel gekker. Het is waar, dat Vondel ‘the Virgin Queen’ Herodias noemt, van haar zegt (vs. 1658): ‘zy heeft dien wrock gebluscht,
Al veinstze zich bedroeft, gesteurt en onbewust’Ga naar voetnoot3),
en voorspelt, dat Maria's geest haar steeds zal vervolgen. Maar Elizabeth, die steeds tegenover Maria de grootste valschheid heeft getoond, na den moord van de Schotsche koningin, die zij zelf had laten veroordeelen en wier vonnis zij had geteekend, schreide, jammerde, voorgaf, dat Maria tegen haar wil onthoofd was, en Davison, dien zij voor hare intriges | |
[pagina 249]
| |
gebruikt had, aanklaagde, gevangen zette en in het ongeluk stortteGa naar voetnoot1), verdiende niet alleen voor hare, zelfs in Engeland ongehoorde, huichelarij een woord van blaam, maar is dan ook door geschiedschrijvers niet gespaard. De ijver der Amsterdamsche schepenen had zich liever tegen andere boosdoeners moeten richten dan tegen den dichter van de Maria Stuart.
Groningen, 11 Oct. 1902. j.a. worp. |
|