Gewel.
Naar aanleiding van het onder bovenstaanden titel in dit tijdschrift (21, 35 vv.) verschenen artikel is op te merken, dat een met dit woord in verband staande vorm ook in het Onfrk. wordt aangetroffen. Gl. Lips. 474 nl. geeft als vertaling van ‘coagulatum’ geuuallit. Reeds in 1885 werd door F. Holthausen (PBB. 10,577) op de overeenkomst van dezen vorm met de os. glosse geuuelid gewezen. Af te wijzen is dus m.i. de door Heyne (Kl. altnd. Denkm.2 p. 49) aarzelend voorgestelde verandering in geuualtit, die ook door Van Swaay is aangenomen (Het prefix ga-gi-ge-, p. 275). Eerder zou men de door Holthausen voorgestelde lezing geuuellit kunnen aannemen, daar ook overigens in het Onfrk. voor l-verbindingen de umlaut is doorgevoerd.
Als vertaling van hetzelfde Latijnsche woord komt ook voor de vorm gequahlit (Ps. 67, 17, en zoo moet dus ook wel in de daaraan ontleende gl. 431 gelezen worden, waar gequalhit staat). Franck beschouwt (I.F. 12, Anz. p. 112) beide vormen, geuuallit en gequahlit als één. Naar 't mij voorkomt, moeten zij echter van elkaar gescheiden worden: de eerste staat in verband met gewel en den os. vorm geuuelid, het andere woord is een aan het Latijn ontleende vorm, in verband staande met den in de Prudentius-glossen (z. Wadstein, Kl. as. Sprachdenkm. p. 89) voorkomenden vorm quagul, bij Kiliaan quaghel uit coagulum (z. Paul's Grundr.2 I p. 336; Mnd. Wtb. 3, 395).
Amsterdam.
a. borgeld.