alle thuusweert gaen Ende lopen alle den graet neder. Genoeghet u, comt alle weder’).
Tegen deze scherpzinnige verklaring verzet zich het feit, dat op den Esmoreit inderdaad een ‘sotheit’, de Lippijn, volgt; en aan te nemen, dat bedoelde fopperij zou uitgedacht zijn bij een gelegenheid, waarbij de acteurs niet in staat waren eene sotternie te vertoonen (z. Taalb. 6, 78), is voorzeker te ver, gezocht. Eenvoudiger dunkt mij de volgende opvatting. In afwijking van de gewone, in den Glor. en den Lans. (z. boven) aangetroffen aankondiging der volgende klucht is in den Esmoreit aan ‘Ene sotheit sal men u spelen gaen’ toegevoegd:
ten eerste de vermelding, dat die ‘sotheit’ kort zal wezen;
ten tweede de opmerking, dat het hem, die lust heeft om te gaan eten, vrij zal staan aan die behoefte te voldoen en het lokaal langs de trap te verlaten;
ten derde het tot die eventueel vertrekkenden gerichte verzoek om bij een op morgen te geven voorstelling weer tegenwoordig te zijn.
Dientengevolge zou voor ‘gaet’ van 1017 ‘gaen’ als de oorspronkelijke lezing moeten gelden en ‘alle’ in 1017 en '18 als emblema op te vatten wezen. En volkomen begrijpelijk moet ons een zoodanige verknoeiing van den oorspronkelijken tekst voorkomen, wanneer we bedenken, hoe licht een afschrijver bij 't copieeren dezer verzen de ons (z. boven) uit den Lippijn bekende, blijkbaar als sluitingsformule in zwang zijnde woorden ‘Gi moght wel alle thuusweert gaen Ende lopen alle den graet neder’ enz. door het hoofd konden spelen en zoodoende verleiden tot de inlassching van een hier misplaatst ‘alle’.
w.l. van helten.