Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 21
(1902)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Een ongedrukte bundel refereinen van 1524.De Koninklike Bibliotheek te Berlijn bezit een merkwaardig handschrift (Ms. Germ, 4o 651) dat, voorzover mij bekend is, tot nu toe onopgemerkt bleef. Zodra het mij door een toeval in handen kwam, interesseerde het mij zeer, maar daar mijn tijd grotendeels in beslag genomen werd door de studie van het Mnl. stichtelike proza, kon ik het slechts oppervlakkig onderzoeken. De uitslag van dit voorlopig onderzoek wil ik hier meedelen. Waarschijnlik zal dit voor de kenners van onze zestiende-eeuwse taal en letterkunde een aansporing zijn tot grondiger bestudering. De codex is een papieren kwartijn van 343 bladen in perkamenten band. De bladen zijn ongeveer 20 bij 14 cM. groot; elke bladzijde telt 23 à 26 regels, vrij regelmatig met ronde letter geschreven. Op het tietelblad leest men: Hier in dit boeck staen
Veel schoonder refereynen
Gheestelick ende waerlic
Die seer ghenuechelick sijn
Om te lesen. Als in die
Tafel betoonlyken is ende
Isser. m. als CC ende LIIII.
Daarop volgt van fol. 2 tot 12 de ‘tafel’, een register waarin de refereinen naar hun ‘stock’ alfabeties gerangschikt zijn, met de aanwijzing van het blad waarop ze te vinden zijn. Aan het einde van het handschrift (fol. 343) maakt de schrijver zich in de volgende rederijkersrijmen bekend:
Conclusie ofte rondeel
Die dit boeck ghescreven heeft
maria wil hem in staden staen
Heer jan van styevoort hy syn naem wtgeeft
| |
[pagina 67]
| |
Die dit boeck ghescreven heeft
Vicarius tsinte marien is hij onghesneeft
om tijt verdrijf heeft hijt ghedaen
Die dit boeck ghescreven heeft
maria wil hem in staden staen
Een ander conclusie of rondeel
Dit heeft volent mit diligentie
doemen XVc XXIIII screef siet
Heer jan van stijevoort tot goeder intencie
Dit heeft volent mit diligentie
Tsinte Marien haelt hij sijn presentie
opten VII slapers dach hij dees materien liet
Dit heeft volent mit diligencie
doemen XVc XXIIII screef siet
Anno MDXXIIII XXVII junii
Ten slotte leest men op het achterste schutblad in 17de-eeuws schrift: ‘Vijckarijs fuit marī Tutrecht Johan van steynvorden 1527.’ Naar aanleiding van deze aantekening wendde ik mij tot Mr. S. Muller, die zo vriendelik was een onderzoek in te stellen en mij het volgende berichtte: Jan van Stijevoort is bekend als de vervaardiger van een Manuale tractans de officio Majoris camere et aliorum omnium officiorum ecclesie beate Marie, dat in het kapittelarchief van St. Marie berust en allerlei bepalingen van het kapittel en waarderingen en reducties van munten bevat, nodig voor het maken van de verdeling van de saldo's der kapittelrekeningen tussen de kanunniken. Het stuk is in de inventaris gedetermineerd als daterende van circa 1500; bij nauwkeuriger beschouwing blijkt dat er het jaartal 1496 in voorkomt, maar dat er ook gesproken wordt over een kapittelbesluit van 21 Aug. 1521; het boekje dagtekent dus van na 1521. Verdere nasporingen omtrent Stijevoort waren vergeefs. Het Manuaal doet Mr. Muller vermoeden dat hij computator van het kapittel van St. Marie is geweest, d.w.z. een der twee personen, belast met het nagaan of in de rekeningen der comptabelen de oude wetten en gebruiken van het kapittel | |
[pagina 68]
| |
geobserveerd waren, en met het verdelen der saldo's volgens deze usantiën. Gewoonlik waren deze computatoren leden van het kapittel, maar Jan van Stijevoort schijnt niet tot kanunnik opgeklommen te zijn; zijn naam komt tenminste niet voor op de zeer nauwkeurige lijst der kanunniken van St. Marie, in de 18de eeuw samengesteld door de notaris De With. Zolang niet een gelukkig toeval meer biezonderheden omtrent de persoon van Jan van Stijevoort aan 't licht brengt, zal het niet gemakkelik zijn, de oorsprong van de refreinbundel na te gaan. De taal wijst duidelik op Zuid-Nederland en maakt het waarschijnlik dat de Utrechtse vicaris uit de Zuidelike gewesten afkomstig was. Belangrijker is de vraag of hij de auteur of de verzamelaar van de bundel is. Uit de verzen aan het slot is geen stellige gevolgtrekking te maken, want de uitdrukkingen: ‘dit heeft volent’ of ‘ghescreven’ en ‘om tijt verdrijf heeft hijt ghedaen’ kunnen zowel op een dichter als op een verzamelaar betrekking hebben. Misschien dat een nauwkeuriger onderzoek de moeielikheid oplost en beslissende inwendige bewijzen oplevert. Dat Jan van Stijevoort zelf de ‘const van rhetoriken’ beoefende blijkt uit de rondelen aan het slot. Daarentegen schijnt het aantal refreinen dat op dezelfde ‘stock’ gemaakt is, eer op een compilatie te wijzen. Een derde mogelikheid is dat de eigenaar van het handschrift eigen werk met dat van anderen samenbracht. Over het belang van deze refreinen voor de taalkennis behoef ik niet uit te weiden: de zestiende-eeuwse kleurrijke volkstaal levert zoveel moeielikheden op, dat elke nieuwe aanwinst welkom is. Ook in onze bundel zijn tal van plaatsen mij duister gebleven, die alleen door een grote belezenheid in 16de-eeuwse schrijvers mogelik opgehelderd kunnen worden. Ook wat de inhoud aangaat lijkt mij deze verzameling een aanwinst voor de kennis der 16de-eeuwse litteratuur. Voor de eerste helft van deze eeuw noemt Kalff (Gesch. der N. Lett. in de 16de eeuw I, 313) als hoofdbronnen de bekende Gentse referein-bundel van 1539 en een ongedateerde, die bij Jan van | |
[pagina 69]
| |
Doesborch gedrukt is, en waarvan de inhoud waarschijnlik uit het begin der 16de eeuw dagtekent. Hij wijst op het kenmerkend onderscheid; in de bundel van 1539 bespeurt men de geest der nieuwere tijden; die van Jan van Doesborch staat dicht bij de Middeleeuwen. Te oordelen naar de karakterisering die Kalff van deze bundel geeft, vertoont hij grote verwantschap met onze verzameling. Ook het omstreeks 1580 geschreven handschrift van Jan de Bruyne, door Ruelens uitgegevenGa naar voetnoot1) bevat veel ouder materiaal, maar voorzover ik heb kunnen nagaan, heeft deze verzameling geen refereinen met de onze gemeen. Het handschrift van Jan van Stijevoort geeft ons dus een zeer groot aantal refereinen die stellig vóór 1524 gedicht zijn. Als men nu in aanmerking neemt dat het oudste gedateerde gedicht van Anna Bijns het jaartal 1522 draagt en haar eerste bundel in 1528 verscheen, dan is ons handschrift ook door zijn ouderdom van groot belang. De inhoud vertoont veel verscheidenheid. Een systematiese indeling heeft niet plaats gehad: de drie bekende soorten, de refereinen ‘int vroede, int amoureuse en int sotte’ zijn hier bovendien niet scherp te scheiden. De stichtelike refereinen, betrekkelik gering in aantal, hebben m.i. weinig waarde. Meestal is het louter gevoelloos rijmgeknutsel. In een enkele strofe horen we zuiverder toon klinken b.v. (fol. 320 v.): O vloyende vloyt natuerlick springhende
Die erde doeringhende
U selven minghende
mits godlijke cracht en uwe virtuten
Natuerlick voetsel alle crudekens bringhende
Onghetempertheyt dwinghende
De cracht verlinghende
van allen bloemkens die men siet spruyten
Hier opter erden doer tmilde ontsluyten
van allen conduten reyn suver fonteine
| |
[pagina 70]
| |
O maria wy waren allen ghesloten buyten
Den hemel ende laghen in sviants muyten
ten waer doer u schoon maghet reyne
O maria wij waren al ghemeyne
Daer groot en cleyne
mit sviants broitsel
Wij hadden moeten blijven in pijnen ghemeyne
Dus machic wel spreken dees worden int pleyne
Lof reyne fonteyne alder bloenen voetsel.
Toch kan zulke poezie de vergelijking met de eenvoudige devote liedjes van die dagen niet doorstaan. Belangrijker zijn andere refereinen ‘int vroede’, die bittere klachten uiten over de toenemende oneerlikheid, hebzucht en dwaasheid in de wereld, over de aanmatiging en bevoorrechting der heersende standen, over de verdrukking waaronder het volk gebukt gaat. Hier heeft de dichter wat te zeggen en hij weet het goed te zeggen. Deze stukken echte volkspoëzie zijn uitstekend geschikt om voorgoed het vooroordeel uit de weg te ruimen, alsof in rederijkerskringen uitsluitend ‘verbasterde’ en ‘verfranste’ taal geschreven werd, want maar al te veel wordt in dit opzicht Jonckbloet noch nagepraat. Als politiek gedicht is interessant het referein: ‘Dbegheert al pays sonder die de lever eten’, en niet minder, als tegenhanger, het referein ‘Elc doe sijn neringhe ende swijch al stille’, waarin al zulke politieke zangen veroordeeld worden. De talrijke refereinen ‘int sotte’ zijn uitingen van dartele vrolikheid, soms enigszins moraliserend getint, meestal realistiese schilderingen uit het leven van loszinnige klanten en ‘verloren kinderen’, kortom van allen ‘die werdich sijn in die gilde ghescreven’. De laatstgenoemde ‘stock’ herinnert onmiddellik aan het gedicht ‘Van der Blauwen Scute’, door Verwijs in zijn bundel ‘Van Vrouwen ende van Minne’, afgedrukt. Ook hieruit blijkt hoe dicht deze refereinen bij de 15de eeuw staan. De minne speelt begrijpelikerwijze in veel van deze taferelen de hoofdrol, zodat sommige ook onder de ‘refereynen int amou- | |
[pagina 71]
| |
reuze gerekend konden worden, al zijn het geen eigenlike minneliederen, tot een geliefde gericht. Evenals in de volksliederen wemelt het van bedekte en verbloemde uitdrukkingen, waar het ‘spel van minne’ ter sprake komt; elders wordt er openlik over gesproken met een losheid die in scherpe tegenstelling is met de classicistiese deftigheid der latere rederijkers. Maar juist de afwezigheid van dwang, dat vrij uitzeggen is een noodzakelike voorwaarde om kunst te maken. Vandaar dat juist in zulke gedichten soms de beste regels voorkomen. In een sterk eroties referein op de stock ‘Hoe mach yemende meer ghelucks gebueren’ wordt van de ‘amoruese ghelieven’ gezegd, hoe .... ‘sij bey naect sijn als adam ende yeven
ende hijse in een gulden kevie siet staen
Mit haren ghelen vlechtkens ontdaen
mit twe wanxkens bloesende als roseflueren’.
Deze mooie verzen deden mij onwillekeurig denken aan de ‘goude nis van straelen’, die de Eva-figuren omgeeft in Vondel's Lucifer. Ondertussen zou men al deze gedichten allerminst verwachten in een handschrift van een priester-rederijker. Het is kenschetsend voor de tijdgeest dat de Utrechtse vicaris deze ‘schoone refereynen’ bijeenbracht ‘met diligencie’, blijkbaar zonder er iets verkeerds in te zien. Dit geldt in noch hoger mate van enkele refereinen die aan de Middeleeuwse boerden herinneren, b.v. de vermakelike pausendroom: ‘Mer smorghens vondick dat al gheloghen was’. Het referein: ‘Ick loich ic en conste mij niet bedwinghen’ vertoont zelfs verwantschap met de ‘X goede boerden’. Onschuldiger is het echt komiese verhaal van de ‘bescaven ioncker’ (‘Wat vintmen menighen leepen hase’) dat aan de klucht doet denken. Dergelike refereinen verdienen dan ook naast de esbattementen genoemd te worden als de voortzetting van het Middeleeuwse realisme, dat zozeer volkseigendom bleek te zijn, dat het ondanks de invloeden der renaissance in de 17de-eeuwse kunst verjongd te voorschijn kwam. | |
[pagina 72]
| |
Na deze korte inleiding geef ik als proeve een aantal refereinen, die mij bij het doorlezen het merkwaardigst voorkwamen; door gebrek aan tijd moest ik mij in 't afschrijven zo veel mogelik beperken. De volgorde is ongeveer die waarin ze boven besproken zijn; aan het slot komt nog een vrij duister leugendicht, waarvan de inhoud waarschijnlik niet meer geheel te ontcijferen zal zijn. Van toelichting heb ik mij onthouden, omdat mij daartoe niet genoeg materiaal ten dienste stond. | |
Ga naar margenoot+Refereyn.
Hoe sout dan qualick in die weerlt gaen
Men seyt die werlt wort lancx soe bosere
en ic seg neen en dat by desen
Al seydmen tvolc wert lanx soe losere
contrarie wert u van my bewesen
Want ic en vinde in ghenen lande gepresen
onder princen ridders ionckers noch heeren
Dan gerechtige vaste trouwe gheresen
niemant verdringhende by enich verseren
Mer si willen der ondersaten goet vermeeren
niet scatten noch quellen weduen noch weesen
Dan rechtverdich recht doen naeder scriften leeren/
Ga naar margenoot+want sy den hemel winnen ende die helle vresen
Die geestelicheit en wilt plucken noch teesen
den ghemeynen volc wat sy bestaen
hoe sout dan qualick in die werlt gaen
Besiet procoruers oft advocaten
waer dat sy wonen in enighen hoiken
Ja al ist te bruessele oft hier ter straten
waer datse ymant bannen of vloiken
Sy vindent al van rechts weghen in haer boiken
nochtans en begheren sy niet dan simpel loon
Gheen loosheyt en willen sy soiken
soe ontsien sy god inden hoghen troon
En die coopman volcht oec den rechten toon
want hi is rechtverdich in sijn comenscape
Ende die dienst knecht al heet hij claes of moon
| |
[pagina 73]
| |
hy is synen meester een gehuldich knape
Des ghelycks die maechden daer ic vruecht in rape
elc doet soe dat hi wilt hem wert gedaen
hoe sout dan qualick in die werlt gaen
Een rostusere om een gulden werlt
en sou enen anderen niet willen bedrieghen
Al haddi een peert soe net bepeerlt
hi en dede gheen loosheyt om xx vlieghen
Waer sietmen oec in kercken of in clusen lieghen
Ga naar margenoot+dese muylstoters diet gelt mach passen
sy en loghen niet een woert om x gulden wieghen
Tis al soe syt segghen van haerder cassen
in die clercken sietmen ooc veel duechden wassen
sy en scriven een letter niet wten weghe
Oft sy en willen oec by gheen meyskens brassen
daer syse by bedrieghen mochten te deghe
En die meyskens hebben oec van gode de seghe
dat sy maecht bliven tot dat si na huwelyc staen
hoe sout dan qualyc in die werlt gaen
Die scoynmakers maken die scoynkens dichte
al strecken sy tleer somtyts mitten tanden
Die backers en backen tbroot niet te lichte
want tis al groot ghenoech in allen landen
Die cleermakere is van synen handen
rechtverdigher dan een hoyfyser ront
Hy en soude niet steelen twe enckel panden
al waert datter niemant bij en stont
Dan isser die moelenaer ic maecks u cont
die is noch die rechtverdichste van allen
Hy en soude niet willen om xc pont
te diepe in yemants sackken vallen
Jae boven syn recht wat die sille mach callen
hi is al recht wte al macht hem somtijts misgaen
Ga naar margenoot+hoe sout dan qualick in die werlt gaen.
Prinche
Wien sietmen vercopen schuym voor bier
of die de mate niet vol en meten
Waer lopen nu dronckers daer of hier
oft tuysschers heymelick yewerts gheseten
| |
[pagina 74]
| |
Waer hoortmen dat herinck vercoopsters wert verweten
dat sy vrack goet voer goet vercopen
Waer saechdi oyt melcwyven diet volc bescheten
mit haere botermelc soe sy plochten
Waer siedi nu vechtsaken die hebben gevochten
off oude queenen coppelen drayen
Waer wonen nu vroukens die knechtkens wochten
die hen om een halven stuver laten payen
Waer soudmen nu clappers of clappeyen gerayen
men vint int lant niet dan duechs vermaen
hoe sout dan qualick in die werlt gaen.
| |
Ga naar margenoot+Refereyn
Langhe gheborcht en is niet quyt ghescouwen
Trecht staet ghebonden theeft nu helpens noot
practyke loose vonden syn nu al thoot
elc mensche is nu tot liste gheneghen
Elc spreect nu mit twe monden dat sietmen bloot
men ontsiet gheen sonden want vrese is doot
die waerheyt blijft nu al omme versweghen
Daer list of loosheit is in gheleghen
dat soictmen want elck wil goet verwerven
Al waert onrechtverdichlijck vercreghen
sy en sorghen niet voer gheen bederven
Daer en leyt niet ane hoe datse sterven
al omme is die werlt vol ontrouwen
Al moghen wy doen sonde op dander kerven
langhe geborcht en is niet quyt ghescouwen.
Waer ic gae of come tvolc is bedruckt
die erme simpele domme wert gepluckt
compassie is tsamen wten lande
Tvolc is nu al omme soe loos dat huckt
trecht keert int cromme elc te hemwert ruckt
practyke is nu menigherhande
Ga naar margenoot+Deen dander bedrieghen en is gheen scande
die alder looste syn nu meest verheven
Men soeckt nu yemande van verstande
die wysheyt of raet soect met leeren te gheven
| |
[pagina 75]
| |
Die duechdelyke sietmen sneven
om dat sy rechtverdicheyt onderhouwen
Mer peysden sy op wrake sy mochten wel beven
langhe gheborcht en is niet quyt ghescouwen.
Prinche
Financie sietmen nu spotters neringhe
nouwe en hoertmen van duechden enich ghescal
Mer quade usancie ende srechts verweringhe
dese sietmen regneren over al
Hier omme dinckt dat u god nemen sal
off laet u in tijts u sonden berouwen
op dat ghij niet en coemt inder hellen ghescal
want langhe geborcht en is niet quyt ghescouwen.
| |
Ga naar margenoot+Refereyn
Rapen moet wel syn een ghesonde spys
Het wil al rapen dat van adam leeft
Datse goyen coop syn my wonder geeft
paus en biscop abt ende deken
Tcoomt al ghelyc int raepvelt ghestreken
keyser coninck heeren alle edelen mede
Die buten int dorp wonen of in stede
priesters religiose canoniken ende clercken
Het wil al rapen sonder laboreren of wercken
rechters advocaten comen ooc wel totten horen
Want syt groffelic nemen daert hoer mach ghebueren
Aldus neemick voer mynen reghel ende avys
Ga naar margenoot+rapen moet wel syn een ghesonde spys.
Ambachsman souden wel nemen v virendeel voer ellen
Ackermans oeck mochten sy den ommeganc stellen
ian derm sou wel eten van een gheeroofde coe
Dat vel naem hy mede dat calf daer toe
metten scellen moeten die arme gheneren
Die niet beters en heeft moet hem contenteren
mer die biddende oorden syn van beter aventueren
want sy di cleyn raepkens bat van hem ghetueren
| |
[pagina 76]
| |
Die minrebroers mit haer ghelapte scoen dat bat ondecken
den honger de wolf wten bosch iaecht tot veel plecken
Sy manen haer daghelicx renten cleyn van prys
rapen moet wel syn een ghesonde spys.
Buten opt velt luttel vinden de scapen
want de wolven allesins te tylick rapen
rou ende onghecooct die sommighe brassen
Als hongherighe diet inslicken sonder handen te wassen
die de crop vol hebben alder ghierichste opt spelen
Dit horens wert ende niet om helen
die meest besueren minst ghenieten
Dus mach den arbeyt enen wel verdrieten
want veel willen plucken sonder raepsaet te sayen
Ga naar margenoot+Grotelic in vueren sonder picken of mayen
waer van seer besmet syn die gheleerdt syn en wys
rapen moet wel syn een ghesonde spys.
Rapen syn gesont seyt meester kempenaer gebraden
Waer om tvolc te bet hem laet beraden
inden pot gesmoort en syn nochtans niet te vermuylen
Mer inde kiste vermoort moghen niet vervuylen
sy moeten wel goet ende ghevallich wesen
want sy die sieck syn in de borse ghenesen
sy laxeeren ende verdryven couwe
Die wil by rapen is laet varen rouwen
tot dat broot gheen beter spys int ghemene
Want her omnes begheert groot en cleene
sy spannen die crone boven suker of rys
rapen moet wel syn een ghesonde spys.
Laet varen het rapen versmaet goet en gelt
waerom ghi alle die werlt int verwer stelt
want om rapen coomt alle verdriet en misval
Die alle die brabantse rapen had die en hadse niet al
sy doen den buyck pyn ende lichtelic op swellen
Ga naar margenoot+Die meer rapen dan broot eten wie salse tellen
rapen studeren medicyns iuristen practyken
om tgelt te cryghen vanden armen en ryken
Om rapen die cassenaers lieghen men sout tasten
om rapen comen sy op feesten inde vasten
Om rapen coomt arnout int velt ghelopen
wackerlic mit synen netten ende synen knopen
| |
[pagina 77]
| |
Die rapen syn gepresen boven haes of patrys
dus moeten rapen wel syn een ghesonde spys.
| |
Ga naar margenoot+Refereyn
Alle sotten en draghen gheen bellen
In alle tornoyen oft vrolyke foreesten
In alle schietspelen of feesten van rethoryken
Daer vintmen veel diversche sotten der feesten
mit bellen blinckende om elcx bekyken
Ende lopen ter straten van wyke te wyken
mit duythsche caproenen om vruecht te beginnen
Handen vol bellen thes dic sien blyken
aen ellebooghe buten en binnen
Mer edel gildebroers ghi moet versinnen
datmen alle sotten niet en mach bemercken
Ga naar margenoot+Aent blinken der bellen wilt dat bekinnen
sy en dragense niet allen die den sot verstercken
Die gheesten moeten soe bedectelic wercken
dus moet ic u den rechten text wt spellen
alle sotten en draghen gheen bellen
Magher royaerts en mach ic niet vergheten
daer pover den hooren heeft inde hant
Die heymelike roy tappen dit moeti weten
ende den ioncker willen maken vaet wel tverstant
Dees en draghen gheen bellen hier int lant
noch hoverdighe sotten vaet dit ontmoeten
Daer de malheyt soe groot in is gheplant
niet wetende dat si gaen op haer voeten
Wie sal dese amoruese haren sin versoeten
die sonder bellen ghelyc iaghen den sot
oft vechters of tuyschers twaer quaet om boeten
sy en souden den sot hier af weeti tslot
Noch laet icker veel achter die ic niet rekenen mot
dus segick noch al moet my quellen
alle sotten en draghen gheen bellen.
Soudense huden sdaechs alle bellen draghen
Ga naar margenoot+die mit enen sot ghequelt syn
Ten soude de sommighe niet wel behaghen
die mit groten benificien ghestelt syn
| |
[pagina 78]
| |
Sy en moghen niet al ghemelt syn
geestelike prelaten costers ofte proost
Ende men vinter noch sout al getelt syn
die heymelic den sot maken - het exempel gloost
Merct sotten opgheblasen suyt ende oost
dexperiencie blyct aen sulcke cadetten
Die stellen op mallaerts stere haren troost
tyelooskens machmen oec hier bi setten
Die op haer goyken niet veel en letten
dits blykelic sy en connens niet verpellen
alle sotten en draghen gheen bellen.
Prinche
De duven sotten in alle steden
sy moeten oeck syn hier in dit perck
Die en vinden gheen gelt dies bin ic te vreden
want sy sien altyt opwaerts even sterck
Die canyn sotten bedriven twerck
die melcken altoos vroich en late
Dies en draghen sy bellen tsy leeck of clerck
noch meesen sotten daer ick vruecht in vate
Ga naar margenoot+Dees verwispelen al haer bate
ende maken den sot hier en daer int velt
Des sy oock qualick syn ghestelt
want ic blyf by my eerste motyf mitter scellen
alle sotten en draghen gheen bellen.
| |
Ga naar margenoot+Reffereyn
Die ryke die heet die wel gheborene
Die werlt staet nu seer wanckelyck
Tgheleerde volc dat leeft nu seer leekelyc
dat die leeken thooft syn vanden gheleerden
Die dreyghen souden spreken smekelyck
Ende die waerheit siet soe bleekelyck
dat sy mit allen es die verseerde
Mer nu is ontrouwe die vercorene
Practycke scaect speelt int verkeerde
die rycke heet die wel gheborene.
| |
[pagina 79]
| |
Da nobis werckt abuys om spreken
Dona die soecken nu loose treken
Argentum maect nyeuwe practijcke
Qui non habet die is te versteken
Domine die lydt grote ghebreken
thes Penes me ipsum al dat ic kycke
Ga naar margenoot+Ic en sie niemant seer scats eer rycke
dan Rapiamus en prelaets gheschorene
By meester Symon dominus na u dat ic strijke
die ryke heet die wel gheborene.
Den groten stier heeft al den loop
Den edelen hase gelt al den coop
tvette vleysch is deerste van pryse
Elc loopt om den meesten hoop
Niemant en tapt den vollen stoop
mulumGa naar voetnoot1) labium is nu die ghijse
Nichil solvi is goey divijse
niemant dan iudex is die ghesworene
Jonc onghebaert gaet voer den oude gryse
die ryke heet die wel gheborene.
Prinche
Hier om plaecht ons Ira dei
Niemant en seyt thes culpa mei
dmeeste die verslindt dminste
Elc seyt non sum causa rey
God es reehtverdich quid petam ei
mer inden pater noster weest dit ghesinste
Dynen even kersten weest den beminste
om ewich tscuwene goeds thorene
Ga naar margenoot+Want int sluyte in contrarie oft op dminste
die ryke heet die wel gheborene.
| |
[pagina 80]
| |
Ga naar margenoot+Reffereyne
Die duerste huerperden staen dickwil stille
Een goet peert es een profitelyke have
Dat reyn van haer es ende van lyve gave
schoon van borsten ende grof van eynden
Goet om opsitten goet van drave
Ghenuechelic int ryden niet als een slave
dat scost noch slost int keren int weynden
Sucke henxten mochtmen seynden
coninghen graven mit blyden wille
My seyden ghesellen die henxten kenden
die duerste huerperden staen dickwil stille.
Ick gheloofs wel want reden es ditte
Men vint gheen peert ten heeft missitte
ia alst ghemeenlick ter hueren draeft
Het sy achter wt slaende oft swetende hitte
Ongans te voete oft ander smitte
onseker int ryden oft verslaeft
Sommighe ghuyle die byt oft scraeft
Ga naar margenoot+al rydmensse tes van cleyn ghetille
Dus segick waer dat ghyts gheloof gaeft
die duerste huerperden staen dickwil stille.
Een goet peert es licht te misryden
Daermen in neemt soe cleyn verblyden
Sulc man wil een goet peert becleden
Elc man moet hem sin synen staet besnyden
Ja die hem van scaden wil bevreden
Moet met reden syn te vreden
Al es een henxt magher van leden
men macht niet al iuyst hebben te wille
Geeft hem een ghebit moy besneden
die duerste huerpaerden staen dicwil stille.
Om dees reden wat te versueten
Peerden die lopen mit twe voeten
meen ic die langhe hemden draghen
Gheknoopte knopen die ghern vrotten
Ende legghen in haer bedde als clotten
dat potten en kannen waghen
| |
[pagina 81]
| |
Dan slaen sy slaghen als quackel slaghen
als hem die pol coomt binnen der bille
Mer hoe hem scamel ruyters draghen
die duerste huerperden staen dicwil stille.
Dees en weten niet hoe proncken hoe lopen
Ga naar margenoot+ruwelic sy op yemande kycken
Quansuys wy en syn gheen vracht om copen
mer soumen die waerheyt laten blycken
Sy beslaen meer spoeder koetsen dan tyken
dan die openbaer ter hueren lopen
Sy connen den menighen den naecten wel dopen
wie gelt mach gheven claes of willem
Mer scamel ruters ontfermtmen mit hopen
die duerste huerperden staen dicwil stille.
Die duerbaer huerden laet ic spoelen scuvagie
Want als ghedaen es myn pelgrimagie
soe coomt my alleens wat peert men my ghereet
Die duerbaer perden en pries noyt pagie
Avicketsel rosetsel maect schoon vesagie
daer menich henxtken luttel of weet
Waren sy alleens ghecleet
die duerste en hadder niet by een spille
Ic seg die waerheyt al est hen leet
die duerste huerperden staen dicwil stille.
Prinche
Men vint menighe wyse
die onder die huerperden maken verbaers
Tot mynen propoost van mynder avyse
hoe schoonder aensicht hoe vuylder aers
Dus gheen duerbaer huerperden ick en wille
want dierste die staen meest ende dicwil stille.
| |
Ga naar margenoot+Refereyne
Donnoosele scaepkens worden meest ghescoren
Waer hem een mensche nu went of keert
Dorloghe meert als gras of riet
tvolc leeft al waert puer doof of blent
Tlant wordt verbrant ende al ghescent
| |
[pagina 82]
| |
alle die werlt doere dit noch gheschiet
wie es die nu den toorn goeds ontsiet
Ga naar margenoot+Wie peyst nu om syn leste end
die gheestelyke en houwen niet dat god ghebiet
Wie doet synre sielen perfecte emend
Elc rooft en moort als die onbekend
waer bliven nu enighe sonden verloren
Dus leydt deen blende den anderen blend
donnosele scaepkens worden meest ghescoren.
Het schijnt op deerde een hemelryke
rycheyt te cryghene scat ende macht
Hellebaerden bussen boghen ende pycken
Elc behelpt hem selven mit lose practyken
ende die worden op derde nu meest gheacht
Donnosele worden bedroghen mit wil of cracht
hoe datment ghecryghen mach in handen
Haer goet gherooft ghestolen haer panden
Dus worden donnosele nu versmacht
Justicie is dolende in allen warande
dit coompt den herderen al te voren
Die ghierighe regieren nu die landen
donnosele scaepkens worden meest ghescoren.
Donnosele wordt gheacht als die verradere
elc es wt om hem te bedervene
Tkint bedriecht nu synen vadere
Ga naar margenoot+Die werelt wert soe langher so quadere
deen broeder is wt den anderen tontervene
Elc gheert den anderen te doen stervene
dus elckelyc synen vrient bedriecht
Ende pynt deen sonde op dander te kervene
soo dat ghetrouwicheyt in hem liecht
Haet ende nyt die werelt doervliecht
men wil nu plats gheen wysheyt orboren
Tvolc wort mit lueghenen al op ghewiecht
donnosele scaepkens worden meest ghescoren.
Prinche
Wat wil ick hier veel of scriven
Dat deen veel teghen den anderen wil kyven
tmoet eens teenen payse gheraken
Al machmen donnosele hier ontlyven
Dewighe leven sal hem by bliven
| |
[pagina 83]
| |
ende die quade sellen daer om bernen en blaken
Hoe sellen die gheroofde brocken dan smaken
donnosele sal god in gracien horen
Die quade en derven dan nae gheender vruecht haken
Die de sonden nu niet en willen missaken
want daer mede sellen sy god verstore
Dus sluytick sonder meer woorden te maken
dat donnosele scaepkens worden meest ghescoren.
| |
Ga naar margenoot+Reffereyn
Dbegheert al pays sonder die de lever eeten
Wie leeft ter werlt en soe out es
die thuys der leuwen oyt sach soe desolaet
Om dat den lew noch soe ionck gheclout es
sietmen dat syn huys ende lant vergaet
Doer den gulsighen buyck en uydighen haet
die nu die meeste syn van bestiere
Ende die ons doer trouwe in trouwe by staet
die loont men mit trouwe nu per deriere
Tmoet al brantscatten of men steltse te viere
Ga naar margenoot+niemant en verantwortse elc peyst om tsyne
Om lever teten want dats nu die maniere
dus bliven wy ghewont vanden gulsigen swyne
Al claechment margrieten of katryne
men seyt lydt noch wat tis vreemt om weten
Wy worden ghevanghen ghescat ten fyne
dus mach ic wel segghen ten droeven scyne
Tbegeert al pays sonder die de lever eeten.
Pays moet vluchten daer orloghe regneert
wy vergaren tvolc mit groten hopen
Ende als die bede is gheconsenteert
dan laetmense al drupende thuyswaert lopen
Dan moetmen peert en harnas vercopen
also wel die duytschen als die walen
Al soudense de scaepkens tvel af stroopen
men soude van vyf maenden nau deen betalen
Al sietmen die vianden die roven halen
men laetse passeren doer dorpen en steden
Al branden sy in pulveren de palen
die lever eeters synder me te vreden
Ten baet gekeven gevochten noch ghestreden
| |
[pagina 84]
| |
Wy sellen dat eynde eerst mitten wever meten
Dat der leuwen warande wordt onder voet getreden
Tis goeds gelieven dus segic noch als heden
Tbegeert al pays sonder die de lever eeten.
Ga naar margenoot+Niemant en wil die catte de belle hanghen
niemant en der segghen des lants gebreken
Men soudese levende mitten velle hanghen
of op die poorte inden gevangenis steken
Ick hebbe nochtans gehoort vander weken
dwonderlickste abuys doer swercks vermossen
Dat den lew geregeert wort hoert my spreken
van den fransche wolven ende spaensche vossen
Den gulsigen buyck en nydighen haet hen dossen
sy plucken den leeu en make de warande bloot
Al mach den vromen Aern ons lossen
mit der eedelder enghelscher roosen root
Ghebruyctemen wysheyt ten waer geen noot
mer neent als sulck die ghene wel weten
Die om slicken gheen brocken en syn te groot
dus sluyt ick noch alsoe ic myn slot ontsloot
Tbegeert al pays sonder die de lever eeten.
Prinche
Leeuwen alle edele dieren wilt
in voerleden tyden soe seer ontsaghen
Gheen heer soe groot die beet in uwen scilt
noch iagher soe cloick die op u warande dorst iagen
Nu wilt u een vanden ermsten dieren plaghen
die omtrent uwer warande noch geplant syn
Een fenynich scorpioen ic moet beclaghen
daer die gulsighe wolven die nu int lant syn
Ga naar margenoot+Soude ghy leew noch langhe sonder verstant syn
soe ghinc huys ende lant verloren
Want die lever eeters die soe scerp getant syn
hebben u scapen ghevilt en naect ghescoren
Wilden wy eendrachtighe liefde orboren
en dat wy cloekelick daenclevers smeten
Wy souden soe wreken onsen toren
mer neen wy soe segick als te voren
Tbegeert al pays sonder die de lever eten.
(Wordt vervolgd).
| |
[pagina 85]
| |
Ga naar margenoot+Reffereyne
Elc doe syn neringhe ende swych al stille
Een fantazye es my corts int hooft ghedrayt
van gramscap en const ick nau eten
Om datmen rethorycke nu achter straten sayt
Ende elcken nu mit groten cluyten payt
tfy diet ghelooft hy es sot gheseten
Tgheeft my vreemt oft dees cluytenaers weten
tsecreet van den heeren nae tgheen dat sy singhen
Sy waren al werdich mit stocken ghesmeten
ende leerden hem lyen cluyten voort bringhen
Thes scande groot datment laet gehenghen
in een lant daer pays rust vry ten hille
Ick seg elc moet syn tonghe bedwinghen
Elck doe syn neringhe ende swych al stille.
Ga naar margenoot+Ist datse connen cluyten versieren
van princhen heren coninghen graven
Sy soecken grote list ende nouwe manieren
Om liedekens te maken om sgelts vertieren
daer sy int gasthuys haer kelen met laven
Sy doent tvolc mitten mont te deghen draven
ende mitten ganghe weten sy min dan niet
Sy singhen sy crytten al warent raven
tsa tsa coopter niemant een nyeuwe liet
Tvolc staet en gaept ten es gheen bediet
vol schimpich sanchs brinct die gheen int ghescille
Dus scgic elc merck vry syns selfs verdriet
elc doe syn neringhe ende swych al stille.
Deen singt den Aern sal syn vlueghelen slaen
dander singt den leuw salt noch wreken
Deen singt die lelye heeft veel misdaen
Dander singt die rose es ons ontgaen
deen singt mel salde scermutsen en steken
Dander singt men salder veel lancen breken
tes wonder hoe sy spelen mitten mont
Die heren synt dier minst of spreken
dese clapaerts wetent al gheseyt goet ront
Laet den Aern gheworden ende blyft ghesont
moetet tvlas ghesponnen syn hy weet die spille
| |
[pagina 86]
| |
Wy maken den leeu mit clappen duerwont
elc doe syn neringhe ende swych al stille.
Prinche
O princelic engien van hogher namen
mit uwen edelen voersinighen staet
Dat wy veel clappen thes cleyn betamen
Ist datter yet scuylt Aernt vol vramen
ghy syt wys [ghenoich] ghy weet altyt raet
Wat helpt dat menich quaet sot sayt syn saet
die nerghens mede en hebben te doene
Ter aventueren daer en es gheen misdaet
al est dat tvolck nu hem kent soe koene
Cluyten te singhen tot sulcken saysoene
ic hopet pays bliven sal binnen onsen hille
Ic segt voor al alst my staet te doene
elc doe syn neringhe ende swych al stille.
| |
Ga naar margenoot+Reffereyne
Den drincpot maect den menighen geldeloos
Den drincpot es heer van bysterveltGa naar voetnoot1)
DenGa naar voetnoot2) drincpot es viant teghens tghelt
den drincpot maect menighen slimmen ganck
Den drincpot alle sorch wter herten stelt
Duer den drincpot mits dranc den buyc seer swelt
den drincpot werpt menighen onder di banck
Men vecht men kyft dat doet den dranck
dan leytmense int cassement seer boos
Daer moeten sy inne teghens haren danck
den drincpot maeckt menighen gheldeloos.
Alsmen ghevaet heeft wyn oft bierken
Ende men vint venus camerie[r]ken
dan est wy moeten gaen drinken een potteken
Vanden besten / dan seyt dat lieflick dierken
Het dunct my syn dat beste bestierken
ghy weet wel ic bin u liefste motteken
Ick seg dan lief / sy seyt dan sotteken
| |
[pagina 87]
| |
haer hant is in mynen budel altoos
Des morghens en vindic niet een plotteken
den drincpot maect menighen geldeloos.
Heeft die dronckaert dan een loos werdinneken
Soe cloptse hem minlic onder syn kinneken
mer iiii voer ii scryft sy dats claer
Sy ontknoopt syn bursken sacht dat minneken
Ga naar margenoot+Ende sy ontreckt hem daer een vinneken
dan seyt sy betaelt tghelach es swaer
Beclaecht hy syn gelt dan roiptmen daer
vuyl dronckaert vuyl boif met luder voos
Steeckt u van hier ick segt u claer
den drincpot maect menighen gheldeloos.
Prinche
Dus wilt by maten drincken
want die onmatelic den drincpot vercoos
Es erm wilt op dese woorden dincken
den drincpot maeckt menighen geldeloos.
| |
Ga naar margenoot+Reffereyn
Mer alst tbier int hooft climpt soe ist alleens
Tis wondere wat de wyn en bier can stellen
dees mout gaeven die altyt sitten en snaeren
Soe dat hen van busene die oghen swellen
tot dat sy avenrecht te beddewaert varen
Deen is rycker dan oyt syn ouwer waren
mer smerghens lieghet hem wel x croonen
Dander en wil vrient noch viant sparen
tis al by den dermen ic sals hem lonen
Alsoude hi ghelapt gaen ghelyc eender bonen
suet van suesnee moet vleys eten doer cloic vercnapen
En smerghens comen douwers voer tbedde sermonen
en segghen vuyl dronckaert seldi altyt lapen
Dan eest goy moyrken laet my nu slapen
ic en sals niet meer doen maect luttel ghebeens
mer alst tbier int hooft climpt soe ist alleens.
Als die selcke die mane heeft inde nese
die sit al slapende op een banck en gryst
Al waert een opghevulden rese
daer elc mit vingheren op staet en wyst
| |
[pagina 88]
| |
Die selcke sit al schoon vrouwen en pryst
tscynt dat hyt al voghelen sal dat hulsel draecht
En die selcke is dan soe devotich ghespyst
dat hy al nae priesters om biechten vraecht
Ga naar margenoot+Dan isser een ander die kermt en claecht
en huylt al waert een vuyl janckende hoere
En smorghens woert hi soe van een wyve geplaecht
dat alle die ghebueren worden in roere
Dan sweert hi ghelyc enen groven boere
dat hys hem voert wachten sal mit veel gheweens
mer alst bier int hooft climpt soe ist alleens.
Als die selcke meer drancks heeft dan syn mate
wilt wyser dan salomon syn wat hi ontvout
Ende die selcke is soe vrolick van ghelate
dat al te belachen is wat dat hy brout
Die sulcke is soe milde dat hi niet en behout
een myte int leer soe geeft hyt te voren
En die sulcke sit wel soe veel en cout
dat elcken thooft sweert duer clappens gheboeren
Die sulcke sit soe stom al waert een flueren
die boe noch bae en can ghespreken
Dus syn die dronckaerts soe vreemt van natueren
dat hem smorgens thooft waent van pynen breken
Dan eest niet meer doen alst twyf gaet preken
en seyt ghy sult u noch borsten ick meens
mer alst tbier int hooft climpt soe ist alleens.
Prinche
Al drincken die dronckaerts noch soe seere
des avonts soe en scaytet hen niet twe myten
Ga naar margenoot+Mer smorgens ist aey my lieve heere
myn hooft dat dunct my ontstucken splyten
Deen vint hem gequets dander liet hem soe smyten
dat meyster augustyn moet syn gehaelt
Dan gaet die sulcke voer syn ontbyten
en besiet of syn ghelach mach syn betaelt
Dan vint hy syn tessche somwylen verscaelt
soe dat daer cruys noch munt en is bleven
Dan crout hi syn hooft en peyst ongefaelt
wat ramp waer is alle myn gelt ghebleven
Tscynt dat sy niet meer in allen haer leven
soe droncken syn sellen mer this al reens
want alst bier int hooft climpt soe ist alleens.
| |
[pagina 89]
| |
Ga naar margenoot+Reffereyne
Ist niet een helle op aertryke
Als int huwelick die twe ghepaerde
sdaechs driewerf om tprioorscap vechten
Ende twyf den man grypt byden baerde
die man twyf wederom byden vlechten
Ende sy malcanderen alsoe berechten
datmer of scriven mocht een cronyke
Die al haer leven met sulcke were beslechten
ist niet een helle op aertryke?
Ghelyc die steen wls opden dach verbolghen
hen selven berghen voer tschyn der sonnen
Soe doen dees liefkens die niet en volghen
thuwelick alsoot eerst was begonnen
Als die mans den vrouwen gheen vrientscap ionnen
mer ewich druc vol van versyke
Ende die wyven die niet lyden en connen
ist niet een helle op aertryke?
Daermen altoos botten vint mitten verivyse
en knoterpeeren om tontbyten
Daer volle croppen gaen achter huyse
ende handen wel bereet om smyten
Wanneer syt die pot ende die panne wyten
ende elc van werpen toont syn practyke
Soe dat sy haer handen vol blous verslyten
ist niet een helle op aertryke?
Ga naar margenoot+Daermen smorgens gardyn metten leest
ende alle den dach verwerde ghetyden
En al heeftmen te preken niet gheweest
elders dan daar / tmach redelic lyden
Daer sy tsavonts sonder vermyden
die dommelmetten doen bey ghelyke
Ende stellen dus alle vruecht besyden
ist niet een helle op aertryke?
Oft dan dees liefkens een lyni trocken
maer elc heefter een op hem selven
Als die haer melck in deyers brocken
varense / of nae die voghels delven
Daer die man die liefste es nae elven
| |
[pagina 90]
| |
ende twyf donwertste van thienen alst blyke
Die tschyn van duechden dus op hem welven
ist niet een helle op aertryke?
Prinche
Ick segt al sout hielen costen
sulc beluyct des werlt cinghele
Hy wunst syn wyf also styf als posten
daermen die duer sluyt metten grindele.
Sulc vintmen oeck sy schynt een inghele
sy woude wel dat haer man waer onder ertryke
Overdinc toch prinche wat ick ringhele
want het is een helle op aertrijke.
| |
Ga naar margenoot+Reffereyn
Die keye verborghen onder die blesse bloot
O moria seer hoghe vernaemt
waeromme draecht morus syn blesse naect
Ende de keye bedect tsamen aen thoot versaemt
Ga naar margenoot+daer syn veel redene daer elc nae haect
Die questie heeft die solucie gheraeckt
om dat die keye is int thoot gheleghen
Hy heeft die blesse soe onvruchtbaer gemaect
want hy tot droocheyt es gheneghen
Die keye is oock bedect om dat versweghen
sou bliven / weer die keye es cleyn of groot
Sulcke privilegie heeft hy gecreghen
soe en eest gheen wonder dat schuylt in thoot
Die keye verborghen onder die blesse bloot.
Die keye verborghen sal bat gedyen
dan bloot gelyck die rape moet
Want waer hy bloot men souden wt snyen
en waer hy uwte ten waer niet goet
Want half sot half vroet wel leven doet
dwelc doit die keye / soe eest wel noot
Dat hy sy verborghen om ons behoet
aldus blyft ons by tot inder doot
Die keye verborghen onder die blesse bloot.
Die keye es dierbaere dan ivorie
dan drie ander stenen ja vyf of sesse
| |
[pagina 91]
| |
Soe moet hy ghedect syn in een cyborie
beter dan van gouwe off van cypresse
Men machem niet sien dan duer die blesse
soe es die keye een costelyc steen en fyn
Ga naar margenoot+Hy laet hem sien meeste deel in de kermisse
duer die bloote blesse mer als een beschyn
Van natueren en can hij niet stille gesyn
dies die blesse moet lyen menighen stoot
Soe wertse ghebloot en lydt groot ghepyn
want niet en cesseert inder hersenen scoot
Die keye verborghen onder die blesse bloot.
Al eest datmen niet en weet certeyn
weer die keye is cleyn of groot int groyen
Na dat die blesse dicke dunne oft cleyn
daer nae soe machment sien en vermoyen
Sonderlinghe als die boonen bloyen
en die wittinghen syn in hoer fluere
Den keyen dan grote crachten toe vloyen
en quellen die blessen mit grooten viguere
Die keyen syn oock wonderlyc van coluere
mer meestedeel wit nochtans oec groyn en root
Deen mitten keye gaet lichtelyc duere
dander draecht int hoot soe swaer als loot
Die keye verborghen onder die blesse bloot.
Prinche
De keye crachtich als driakele
es somtyts groter dan de keyaert
Nochtans blijft hij in syn tabernakele
mer hoe coempt datte / trouwen by mirakele
ghelyck die mane thoot beswaert
Want al es die mensche volwassen gebaert
Ga naar margenoot+Nochthans die keye wast mit grooten tasse
hoe ouder hoe setter dats een woort vermaert
Soe es die keye wel groot van wasse
mer hy es onsienlic soe es hi se passe
ander soe waert te groot een cloot
Aldus blijft invisibel in die casse
Die keye verborghen onder die blesse bloot.
| |
[pagina 92]
| |
Ga naar margenoot+Reffereyn
Dees syn werdich in die gilde ghescreven
Die tkoontgenGa naar voetnoot1) mitten conynen groin eten
ende vanden terlinck allet bevroyen weten
gehuyde die te metten tyt lucht gaen rapen
Makelaers die mitten ionghers thoyn speten
Ga naar margenoot+muylstoters die de bellen wten caproen meten
ende priesters die hem mitten vuylkens betrapen
Jongkers die dy van peemont dick verknapen
weukens die drincken gaen tallen ghelaghen
Jongwyfkens die wt lopen als meesters slapen
ouders die nae gheen ghiericheyt en vraghe[n]
Jongherkins die vercopen beemden en haghen
haer patrimony goet min dan die helft gheven
Dees syn werdich in die ghilde ghescreven.
Scutters die tallen spelen nae conroots spien.
vroukens die elcken haren schoot bien
werdinnekens die ghevcynsde tranen wenen
Baghynkens die haer borstkens laten bloot sien
pachtenaers die doutbacken broot verlien
moniken die dicwils haar cappen beleenen
Papegaykens die inder proye beenen
maechdekens die spinnen connen dubbel garen
Cruepele die in de ryse syn alteenen
clercken die de vrouwen minnen ende hen boeken sparen
Cooplieden die gherne maekelaers waren
drinckebroirs die tsamen nacht en dach leven
Dees syn werdich in die ghilde ghescreven.
Die smaendaechs altyt sinte crispiaen vieren
en hem altyt inde baen stieren
houwende anfraGa naar voetnoot2) heerlick in eeren
Fynanci makers die hem om tverstant chieren
Ga naar margenoot+amoreuskens die dickwil te bordeus gaen bieren
flinckerders die proncken al warent heeren
Daghelicks draghende hen beste cleeren
diet al doen halen mitten sattyne
| |
[pagina 93]
| |
Sonder renten syn in venus vermeeren
ambachts volck die dicwils gaen te wyne
Nochtans wel betalende ten fyne
al moeter den lesten penninck om beven
Dees syn werdich in die ghilde ghescreven.
Prinche
Myn heren ick mach wel onder correxie lesen
de gilde moet van eelder complexie wesen
edele van vier quartieren seer ryckelick
Barmhertich syn haerder affectien peesen
verstekende die sonder haer protectie resen
want sy minnen musica rethorica tes blikelick
Sy en syn niet gierich this autentykelick
want wanneer sy sterven tsy leeke of clerck
Haer sepulture es elcken onghelyckelick
dier omtrent es die nemes mercke
Sy ligghen begraven onder een yseren zercken
dan segghen sy die daer gaen beneven
Dees syn werdich in die gilde ghescreven.
| |
Ga naar margenoot+Reffereyne
At lachende word ick myns gheldekens quyte
Ga naar margenoot+Met groter pyn avont ende morghen
Al swetende nerstich mit dusent sorghen
soe win ick tgeldeken dat ic mach cryghen
Ick cloppe smorghens tylick ic waen verworghen
Win ic vier stuvers men wilt die twe borghen
ic en weet gheen dinck dat ic soe qualic can crygen
Ende eert ghewonnen es wilment my ontswygen
ic en sach noit dinc van soe groter cracht
Ende alst ghewonnen es moet ic stupen ende nyghen
Men soudt my niet geven wildic langhe swighen
ten worde my nemmermeer thuys ghebracht
Ende als ict vergadert heb mit alder macht
coem ic dan eens tot enen vrolick ontbyten
Als ickt al ghespaert hebbe ende ghewacht
Op twe uren ende enen halven nacht
al lachende wordick myns gheldekens quyte.
Coem ic dan eens onder die schosmuzelen
In heymelyke slooten / hoven of prielen
daer es alle vruecht sonder miskyfken
Ghesoyen ghebrayen volle plateelen
| |
[pagina 94]
| |
Twelc tachterst ontgelde alle myn iuwelen
het isser al coomt rusten myn liefken
Ghy syt die wertste och oender diefken
Ga naar margenoot+tisser al ketelen iocken spelen int bat
Ipocras broickskens van als gheriefken
Rooswater / sukerken / maer by gans briefken
twordt my int eynde al dubbel ghescat
Ende dees ouwe huysduyven drincken soe swaren nat
sy lachen sy roipen mit jolyte
Mer ten lesten ist pays van datmen daer dranc of at
En tgaet hen alleen te lachen wt mer tleste blat
Al lachende wordic myns gheldekens quyte.
Gheraec ick dan een potken tsughene
Om een cleyn costken een pintken tsughene
dan maect my myn borsse byster ende dorre
Mer als ic beghin te rusemusene
Ende deen pintgen beghint tander te huysene
dan lopet my rechtevoort inden torre
Dan ist haelt bier / haelt wyn ghelyc dorre
ic en doe niet dan lachen springhen en danssen
Die pypers gheven den pot ooc enen porre
Soe comender noch ander vents int ghesmorre
sy moeten ghesconcken syn dese hanssen
Dan laten sy my winnen twe of drie canssen
ick lach ic roip hoe luy ick cryte
Ten lesten steken sy my af sonder lanssen
Dus al hadict ghewedt om myns wyfs ranssen
al lachende wordic myns geldekens quyte.
Prinche
Ga naar margenoot+Sit ic dan alden dach inde mute
Ende gae ic savonts ter mercwert wte
sien batementen daer my therte nae haect
En speeltmerGa naar voetnoot1) dan enighe sotte clute
Daer gaet my myn troongie in sulcken ontslute
van lachene dat myn stortgat splaect
Soe coomter een guyt die in myn bors geraect
ende vloyt myn myn noppen denct properlic daer
Ic lach ic en peys niet wat hy maect
Mer al lachende worden my myn scyven ontscaect
| |
[pagina 95]
| |
twelc ic iammerlic beclaghen moet naer
Dus hoe ickt make heymelic of openbaer
ic en can behouden halder noch myte
En sal ic tgelt gecryghen tvalt my swaer
Ende ic wint mit groten aerbeyt / maer
al lachende wordic myns geldekens quyte.
| |
Ga naar margenoot+Reffereyne
Al lachende wordick myns gheldekens quyte
Ga naar margenoot+Onlancks ten es niet langhe leden
Was ick tot een bancketgen ghebeden
daer venus was ende haer ghesinde
Twasser cyraet weest des te vreden
Sprack tmeysken twordt in vrolicheden
coomt tavont ghy syt daer die gheminde
Ic scickte my derwaert mitten winde
my docht twas voer my een vont
Daer comende binnen ende ickse kinde
Ho ho dacht ic dit wert goet int inde
valt my te dele dit meysken ront
Sy seyde sit neder myn liefste mont
hier isser men en cochtse om een myte
Aerdighe quackernellekens al ghevet u bont
al lachende wordick myns geldekens quyte.
Doen ick mit vruechden alsoe ontscaect was
Ende alle onghenuechte daer ghelaect was
dat discordeerde van dien sy songhen
Doen seydse reyckter van datter ghemaect was
Een droncsken daer lang nae gehaect was
die vroukens sellen daer by verionghen
Twas ypocras die quam ghespronghen
nu weet ghyt / mer wy en willens geen vermaen maken
Men scancker men sancker mit blyden tonghen
Mer ick was in groten anxt gheswonghen
Ga naar margenoot+want ic dachte het souder op my seer craken
Tvrouken sprac maect moet laet den haen waken
wy willen leven mit jolyte
Wat ghy begheert sult ghy dan smaken
al lachende wordic mynsGa naar voetnoot1) geldekens quyte.
| |
[pagina 96]
| |
Dien nacht bleef ick daer inder muten
Tot smorghens vroich hoort doch dees cluten
my stont te horen een groot relaes
Sy seyd betaelt gheringhe legt wte
Van broot / van wyn / van spys / van fruyte
ghy moet verharen by sinter claes
Ick vraechde hoe veele sy seyde by naes
thien scellinghen deffen ghelt
Ic ghinck ter borsen onnosel baes
Sy en liet my niet een inckel aes
ic was soe net als een ey ghepelt
Ic sey ick en was noyt dus ghestelt
sy loich / ic en segt u tot ghenen verwyte
Al jockende soe creech sy alle myn gelt
al lachende wordick myns geldekens quyte.
Prinche
Ic moste daer spelen bot wt roelkenGa naar voetnoot1)
Ende ic en wasser niet meer tliefste boelken
mits dat my den budel qualic ghevult was
Een ander sit daer nu opt stoelken
Ga naar margenoot+of ghepeerlt oft vergult was
Ick en weet hoe ick verdult was
sy maecte my een romeyns baer tot mynen spyte
Daer ick mit venus doen ghehult was
al lachende wordick myns geldekens quyte.
| |
Ga naar margenoot+Reffereyn
Haelt most wat cost tes vrouwen lostGa naar voetnoot2)
Hoordyt ghy nachtridders ghi coorne weeldekens
ghi wittebroots kinderkens al lachende byster
Die ghenuechte raept in dese levende beeldekens
spaert nu clippertant / cute / en homborchs bier
Ontpluyct den budel / de most es hier
vercloict u / verfrayt u / wiens bloemken prost
Ende en acht droifheit quellagie of dangier
mer haelt most wat cost tes vrouwen lost.
Ghy met bediende lustighe raveelkens
| |
[pagina 97]
| |
die tallen kermissen en tallen feesten lopen
Duerjaghende soeckende lecker marceelkens
wilt nu den budel mildelick ontknopen
In desen most / en drincten mit hopen
neemt een vrouken mit u / nae den aert gedost
Haest u al soude stoelen en bancken vercopen
haelt most wat cost tes vrouwen lost.
Ga naar margenoot+Maect u ghebraet met souse nae thof
partrysen velthoinderen ende plavierkens
Soe crychdi vander liefster danck en loff
sy prysen sulcken cost venus dierkens
Hasen canynen en sulcke venus camerierkens
voer diet mach tis al cleynen cost
Sy segghen gemeynlickGa naar voetnoot1) die bloesende lierkens
Haelt most wat cost tes vrouwen lost.
In den most tyt eest dat den wyn wel smaect
dan eest ick brenckt u myn liefste greyn
Al loiroghende dat sien int herte geraect
dat seyt hy die dit versmayde waer wel een villeyn
Want tes hier een ertsche paradys certeyn
en latet tgelt verscoyen eer dat vermost
Daer blyvicks wel by myn liefste compeyn
Haelt most wat cost tes vrouwen lost.
En dan voer dese lieflyke saykens
moetmen oeck hebben een lecker gheback
Enghelsche taertkyns gesukerde vlaykens
ghescakierde taerten soe sy syn som dunne en vlack
Van als wes ghi dincken mach neemt u gemack
brast roip cryt drinckt scost en brost
Al sou den naesmaeck syn pekel brack
Haelt most wat cost tes vrouwen lost.
Prinche
Ga naar margenoot+Als ghy slapen gaet behoorter een banket te tye
wildi dat huer u venus / in als verfrayt
Daer behoort amandelen zucaet tergye
cyeren lombaerts mit poyere dick gespraeyt
Tlyf die handen daenschyn mit rooswater besprayt
en dan u amoruese te beddewert trost
Eest dat sy dan noch nae drincke crayt
Haelt most wat cost tes vrouwen lost.
| |
[pagina 98]
| |
Ga naar margenoot+Reffereyne
Haelt most wat cost ten vrouwen lost
Ghy fringeerderkens ardighe vodderkens
ghi beeldekens van quaet bestier
Ghy rustigaerts lustighe lodderkens
spaert clippertant water ende cleyn bier
Verblyt u want die most tyt es hier
vercloickt / versuet proef hoet roosken prost
En acht droifheit quellagie noch dangier
haelt most wat cost ten vrouwen lost.
Ghy nou bediers lustighe raveelkens
diemen tallen kermissen ter feesten siet lopen
Al om te proevene lecker morseelkens
Wilt uwen budel groffelic ontknopen
Van desen elsater drinct volle stoopen
by levende beeldekens naden aert ghedost
Haestu al soudi stoil ende banck vercopen
haelt most wat cost ten vrouwen lost.
Maect u ghebrayen met sause nae thoff
kiexkens patryskens ende plevierkens
Crychdyt soe hebdy danc prys en lof
boven mate van venus camerierkens
Haeskens lampreyskens ende ander dierkens
dat moeter oeck syn thes al cleyn cost
Sy sient soe ghern die blosende dierkens
haelt most wat cost ten vrouwer lost.
Ga naar margenoot+Voort meer voer dese lustighe gaykens
moetmen oec hebben ryckelick gheback
Taerten boxbons ghesuykerde vlaykens
coixkens carspelcrullen groot en vlack
Coopt van als nae ws hertsen ghemack
tast / brast / singt / springt / roipt / cryt / en bost
Ende al sou tsuetste namaels worden brack
haelt most wat cost ten vrouwen lost.
Hier op crycht die wyn eerst synen smaeck
dan ist ic brengt u eens myns hertsen greyn
Cateroghen hebbende gheern vaeck
die dit scheyde waer wel een vyleyn
Want thes een ertsch paradys certeyn
dus latet tghelt verschoyen eer dattet vermost
| |
[pagina 99]
| |
Dan roip wort daer thes een mild compeyn
haelt most wat cost ten vrouwen lost.
Prinche
Crycht oeck een bancket te tye
nonfoortse wattet gelt u selven verfrayt
Crycht amandelkens sucade targye
eykens lombaerts mit polverduyc oversayt
Ende als ghi mit lavender water syt besprayt
terstont sonder omsien haer te bedde trost
Ist dat die liefste dan noch om drincken crayt
haelt most wat cost ten vrouwen lost.
| |
Ga naar margenoot+Refereyn
Mer smorghens vondick dat al gheloghen was
Onlancks droomde my dat sotste dromen
ja men hadder padden met moghen scoffieren
My docht ic paus ghemaect was te romen
en myn wyf cardenael om sduechs verchieren
Myn kinderen aertsbisscopen doer myn bestieren
dus en mocht niemant teghen ons worstel clappen
Doen ghingen wy raet houden onder ons vieren
hoe dat wy veel tonnen gouts mochten snappen
Ic weet raet sprac twyf laet brieven gaen lappen
op alle kerckdueren en sterck doen ghebien
Soe wye ghebonden is al draghen sy cappen
synt nonnen baghynen misshoude lien
Ga naar margenoot+Dat sy by ons comen wy sellen mits dien
elcken ontbinden welc noyt gheploghen was
mer smorghens vondic dat al gheloghen was.
Ick consenteerdet als paus ende oec myn kinderen
dat ertsbisscoppen waren dies my therte loich
Die cardenael myn wyf wouts nie verminderen
want sy screef die bullen diemen al omme droich
Tvolc dat wetende brocht my gelts ghenoech
twas al ontbint my den bant verwaten
Deen vercocht syn soch dander perdt en ploich
en brochten my gelt thuys mit groten vaten
Tvolck liep te romen achter straten
soe dicke als mieren doen mit groten hopen
Triep al tsa tsa neemt viertich ducaten
| |
[pagina 100]
| |
en wilt my desen bant ontknopen
Op dat ic weder mach onghebonden lopen
docht my dat elc sprac die daer wt ghetoghen was
mer smorghens vondic dat al gheloghen was.
Celsusters clarissen wilt van begheerten
riepen al hadt achter en voer ghebert
Ontbint ons eel paus of wy vercrevelsterten
want den bant des cloosters maect ons therte verert
Wy bringhen u gelts by mit hopen ghescert
seyde veel lollaerts doer sbants verstranghen
Dus ontbint ons al hebben wy lang ghemert
Ga naar margenoot+wy willen die cappe opten tuyn gaen hanghen
Knechten ende meyskens die trou hadden ontfanghen
ende gherosiert hadden ghy siet wel my
Die seyden ontbint ons [ons] liefde is verganghen
want veelGa naar voetnoot1)berows is ons comen by
Tsghelycks oec oude tabeyten och lief paus maect ons vry
en ic deet docht my want in myn vermoghen was
mer smorghens vondic dat al gheloghen was.
Daer quam soe veel volx docht my tonbindene
dat gheen van ons allen mocht hebben ghemack
Om datment noyt meer en plach te vindene
soe wout al ontbonden syn wie yet ghebrack
Deen wyf riep ontbint my van desen droncken sack
dander och my van desen tuyscher verlost
En die een wyf hadde die qualick sprack
riep heer heer ontbint ons doer dit gelt vermost
Maer aerdighe vroukens vol weelden ghedost
die mit oude rochelaers waren bedwonghen
Spraken al ist dat hondert cronen cost
ontbint ons en gheeft elcken enen ionghen
Waert crepel of blint tquam al aen ghespronghen
om ontbonden tsyne wat oyt bedroghen was
mer smorghens vondic dat al gheloghen was.
Princesse
Ic ontbant al dat gelt gaf soe my dochte
dies sinte peter wten hemel clamGa naar voetnoot2)
Ga naar margenoot+Want hy enen anderen paus mit hem brochte
| |
[pagina 101]
| |
die my doe alle mynen pruetel nam
Dit siende werd ic op hem soe gram
dat ic mit mynder vuyst op syn snotgat liep
En mit dien dat myn vuyst ghewronghen quam
sloich ic myn wyf soe die doe by my sliep
Dat sy bynae al haer ghebueren riep
van groter vervaertheyt ick doe ontspranck
Twyf creet en maecten soe groot ghepiep
ja dat icker bey myn handen om vranck
Vloyckende den droom van fortunen cranck
want hoe ic van wanen snachs doervloghen was
mer smorghens vondick dat al gheloghen was.
| |
Ga naar margenoot+Refereyn
Ick loich ic en conste my niet bedwinghen
Een haenken alte frischen crayere
Dat synen tyt wel hielt ende sanc den dach
Ic meen int lant en was geen frayere
Diemen daer by gheliken mach
Dat quam eens dairt die mater sach
In een susterhuys ende vlooch op die hinne
Die susterkens hoerden den veder slach
Sy riepen iesus iesus wel lieve minne
Wilt ophouwen sprac sy van desen beghinne
Want ghy ontsuvert ons geestelic convent
Tscheen dat die mater quam wt haren sinne
Om dat hi daer op satGa naar voetnoot1) als een ghent
Sy dochten dat hy tconvent hadde gescent
Doen hoordicse veni creator singhen
Ic loych ic en conste my niet bedwinghen.
Die mater als die opperste vanden tempele
Sprac siet doch hier wat sals gheschien
Dits voer myn susteren een quaet exempele
Die dese onghestichticheit hebben ghesien
Ic duchte dat si becoirt sellen worden mits dien
My en lust drincken noch te eten
Si riepen alle mater laet hem dit hof verbien
By ghehoersaemheyt twaer quaet vergheten
Thaenken wordt gevanghen ende seer gesmeten
Twort ghescouwen om den overlast
| |
[pagina 102]
| |
Sy dreychdent dat syt souden speten
Waer dat hyt meer dede die onsuver gast
Hy stont ende swech als een hont die bast
Int laetste lieten sy thaenken springhen
Ic loich ende en conste my niet bedwinghen.
Die mater ghinc haer op dit stick beraden
Om te horen elc syn vermaen
Sy grepen alle scuppen ende spaden
Ende wouden daerde op graven gaen
Sy seyden ten mocht alsoe niet staen
Oec liepen sy om een pipegale
Donsuver aerde woert daer wech ghedaen
Drie voeten ront al omme te male
Deen croyt te berghe dander te dale
Want daer vol werc was god weet
Ic segghe wat vintmen menich rale
Ga naar margenoot+Die een cleyn sake maken herde breet
Die mater stont roepende ende creet
Ende si ghinc droeflick haer handen wringhen
Ic loych ende en conste my niet bedwinghen.
Prinche
Prinche dat henneken quam in groten node
Om dattet geleden had die violencie
Twaert gesedt te water ende te brode
In een doncker kerckere was haer sentencie
Daer dedese xl daghen penitencie
Om dat syt sonder cryten liet gehinghen
Ic loet verby ende dede reverencie
Ic loich ende ic en conste my niet bedwinghen.
| |
Ga naar margenoot+Reffereyn
Wat vintmen menighen leepen hase
Een bescaven ioncker licht en beroyt
ha lestent enen nyeuwen huwelick ghedaen
Syn scyven die waren hem seer ontscoyt
nochtans quam hy op die ou cleermerct gegaen
Syn perdt dat liet hy in die herberghe staen
en syn knape quam statelyc mitter gayen
Een sayen faelie / cocht hy haer saen
en een worstenGa naar voetnoot1) coersken / niet om verfrayen
| |
[pagina 103]
| |
Ga naar margenoot+Sy proefdet / het paste / sy gincker met drayen
die knape peysde te levene mit solase
Op syns meesters perdt ginck hi die ioffrou layen
en hy reeter me wech licht als een blase
Wat vintmen menighen leepen hase.
Deen leepaert heeft den anderen in trueren brocht
die knaep heeft syn meester syn boil ontscaeckt
Eer die cleeren betaelt waren by hem gecocht
heeft hem dander mitter vrouwen wech gemaect
Myn ioncker sou tgelt gheven onghelaect
mer syn budel was lichter dan een caf
Een scoon gouwen ketten / gent wel gheraect
soot scheenGa naar voetnoot1) hy den coopman te pande gaf
Neen trouwen sey hi soe en schey icker niet af
sy en is niet oprecht / dunct u dat ic rase
Myn ioncker stuende op enen bruesschen staf
hy waenden verdult hebben ghelyck den dwase
Wat vintmen menighe lepen hase.
Dees coopman heeft den ioncker doen rasteren
och seyd hy waer sal ic nu troost ghevinden
Gheen listen en cost hy meer gheordineren
want hy was daer buten kennisse van vrienden
In die stadt en waren sy niet die hem kinden
ey lacen dies moest scabbeken goet pant syn
Ga naar margenoot+Syn tabbaert bleef daer / syn loos onderwinden
bedrooch hem / dies mocht hy wel inden brant syn
Hy liep half naect thuyswert / hi sceen een truwant syn
syn wyfken sprack hoe coemdi dus licht van ase
Och dochter die boiven die by dynant syn
hebben my berooft sey hi omtrent die mase
Wat vintmen menighen lepen hase.
Prinche
Sy sprack eest dat ghy wilt gheloven
in biechten dat ghi u boilken sult laten
Ick sal u doen cleden van onder tot boven
dus gaewy te kerckenwert tes tuwer baten
Hy ghinc / tvrouken was blyde wter maten
want byden heere viel hy op bey syn knyen
Hy sprack heere gae wy ons te brassen saten
| |
[pagina 104]
| |
want die timmerluyden doen my qualick sien
Myn heere leyde hem die hant opt hooft met dien
en sprac hoe heet sy / twaer tyt dat thoot genase
Dus drincket int pas / tvrouken sacht al geschien
sy dachte tes nu goet / mer twas al viesevase
Wat vintmen menighen leepen hase.
| |
Ga naar margenoot+Refereyn
Gheloofdys / seer qualic / ic en sachs oock niet
Laestens hadden in die stede van dorth
twe handelose danten een pappe gestort
daer waren sy bysterlyken om bescouwen
Twas met hoochtuyte ende truyen onghegort
dus wert hen aen hen huere ghecort
dies hebben sy die scade wel weder vergouwen
Doen sey heyn lancbeen hi sou sonder flouwen
seer lichtelick duerswimmen een staende vliet
Dus tooch hi twe lersen aen voer tvercouwen
gheloofdys / seer qualic / ic en sachs oock niet.
Mewus die bonte als een moidich katere
had daer int beroim ghestelt synen snatere
tsceen elc sou hem in een musecot ontsypen
Doen sey goyen claps hoort desen pratere
ic en gave om u niet een inckel clatere
ic wil u tusschen myn knyen ontstucken nypen
Ga naar margenoot+Hier ghinc swert aert syn mes om slypen
boven op sinte plissus kercke voer duchten verdriet
En sey wildi dansen ic sal u pypen
gheloofdys / seer qualic / ic en sachs ooc niet.
Bats reynken die daer al sleypende quam
mits dat hy daer coppen mitten eycren vernam
sy hadden ghedraghen lanck groote envye
Mer coppen ter stont enen boom op clam
hier in wert Merten achter bloot mit allen gram
en maeckten hem teghen reynkens partye
Hier in wert eelen platvoet mit allen seer blye
dat sy van vruechden hief op een liet
Hier in hadde wouten wel in den dos groot melodyeGa naar voetnoot1)
gheloofdys / seer qualic / ic en sachs oock niet.
| |
[pagina 105]
| |
Prinche
Henneken scimps ginc daer sitten horten en tucken
men siettet hedensdaechs also ghelucken
dat die meeste al om die minste verdrucken
Ick hoordet laestens segghen dat soe was ghesciet
gheloofdys / seer qualic / ic en sachs oock niet.
Na deze proeven moeten noch enige mededelingen volgen over de verdere inhoud van het handschrift. De alfabetiese lijst van de refereinen, die in het handschrift voorafgaat, is te lang om hier geheel opgenomen te worden. Toch leert dit register op zich zelf ons al meer dan men oppervlakkig menen zou. Het referein is meestal niet een willekeurige regel, die eerst door het verband duidelik wordt, maar als 't ware de grondtoon van het gedicht. De stichtelike refereinen zijn het gemakkelikst te herkennen; ook bij de moraliserende klinkt in het referein een ernstige toon; de gedichten ‘int amoureuse’ en en de spotdichten hebben steeds een karakteristieke slotregel. Maar noch om een andere reden is de refereinen-lijst van belang. In veel gevallen is de ‘stock’ niet door de dichter gemaakt, maar bevat hij spreekwoorden of zegswijzen, die de hoorders bekend in de oren klonken. Voor ons is het moeielik uit te maken, wanneer dit al of niet het geval is. Bij zulke echte volks-eigen poëzie is de grens niet te trekken. Als een referein-dichter een aardige of bondige uitdrukking gegeven had aan een gedachte of zijn eigenaardige levenswijsheid, dan kon het in de volksmond overgaan en spreekwoordelik blijven. Het is niet onmogelik dat we hier spreekwoorden in wording zien. In elk geval heb ik uit de index alles bijeengezocht, dat mij door vorm of inhoud aan spreekwoorden of spreekwoordelike uitdrukkingen deed denken. Ik laat ze hier volgen naar de rangschikking van het handschrift. Al siet men die luden men kentse niet (fol. 15)
Aermoede suect menighe nouwe list (fol. 215)
Alle sotten en draghen gheen bellen (fol. 222)
Al holt mijn kerre sy en valt noch niet (fol. 255)
| |
[pagina 106]
| |
Al sydi ghebeten ghi en syt niet ghegeten (fol. 257)
Als sydier thuys ghy en woonter niet (fol. 312)
By wel betrouwen gheschiet veel quaets (fol. 261)
Bedriegende is die tytlyke vruecht (fol. 136)
Die syn beste doet wat wilmen hem wyten (fol. 93)
Die weert sal rekeninghe willen horen (fol. 214)
Die werelt raest mit al datter in es (fol. 248)Ga naar voetnoot1)
Die nydighe quetst hem selven meest (fol. 251)
Dronckenscap is sonde scay en scande (fol. 263)
Die duerste huerperden staen dickwils stille (fol. 266)
Den drincpot maect den menighen geldeloos (fol. 267)
Dronckenscap is moeder van allen quade (fol. 311)
Donnosel scaepkens werden meest ghescoren (fol. 304)
Ende betert u die keers gaet ten eynde (fol. 1)
Elc heeft een vreemt geestgen dat hem quelt (fol. 17)
Een wel ghemint wyf es een huys vol vrede (fol. 33)
Een valsche tonghe gheen argher quaet (fol. 269)
Een ghemelick wyf es een euwich sterven (fol. 271)
Gheen pyne voer onghetroost te syn (fol. 26)
Gheen maet en es vol voert over loept (fol. 32)Ga naar voetnoot2)
Ghenen last soe swaer alst tpac van minnen (fol. 299)
Gheboden dienst es dickwil onweert (fol. 314)
Goede ghenuechte es wel te prysen (fol. 318)
Het is een goet scutter diet al gheraeckt (fol. 4)
Hy en behoeft gheens wassens die suver en claer es (fol. 232)
Het wert een ryck coopman die sielen wint (fol. 242)
Het vaer alst sal (fol. 246)
Ist niet een helle op ertryke (fol. 276)
Ist niet op derde een hemelryke (fol. 277)
Ick heb myn corntgen groyn verteert (fol. 302)
Lief veer van lief gheen meerder pyne (fol. 9)
Lief wordt midts liefden van lief verblint (fol. 23)
Langhe gheborcht en is niet quyt ghescouwen (fol. 43)Ga naar voetnoot3)
Laet ons slampampen en maken goy chiere (fol. 76)
My dunckt thes al mal mal een mal andre (fol. 11)
Mit uwen vingher u tonghe dwingt (fol. 280)
| |
[pagina 107]
| |
Mer quia nova placent (fol. 281)
Men behoeft veel die huys sal houwen (fol. 282).
Mer het gaet nu veer boven screven (fol. 283)
Niet liever dan lieflick liefs aenscouwen (fol. 285)
Quaet en bitter es sonde dan int overdincken (fol. 338)
Rapen moet wel syn een ghesonde spys (fol. 222)
Spreken schreyen nayen daer heef god die vrouwen me beraye (fol. 19)
Sulck hoy volcht nu den perden nae (fol. 53).
Sy leerde my int dwilde den huben huven (fol. 253)
This een erm bruloft daer broot ghebreeckt (fol. 20)
Tspel es goet en de tbervoets kindeken (fol. 44)
Tghelaet es blye mer therte queelt (fol. 55)
Tbegheert al pays sonder die de lever eten (fol. 79)
Ten syn al gheen boden die brieven draghen (fol. 132)
Tghelt is ter werlt meest ghepresen (fol. 216).
Tquaetst datter of coomt tsyn bervoets kinderen (fol. 289)
Thes quaet te weygheren datmen ghern doet (fol. 296)
Tot elcks ghenuechte ist quaet te doen (fol. 291)
Thes beter huden dan morghen ghedaen (fol. 235)
Wat batet gheplant daert niet wassen en wil (fol. 21)
Wat soudmense scheiden die tsamen horen (fol. 25)
Want vryen en dient die clercken niet (fol. 38)
Wou elc syns selfs consciencie doerwien (fol. 72)
Wat vintmen menighen leepen haze (fol. 78)
Wat salmer om doen alst dus moet wesen (fol. 107)
Wat ghy hoort of siet muyst mer en mauwet niet (fol. 241)Ga naar voetnoot1)
Waerder gheen god en mostmen niet sterven (fol. 250)
Want liefs oghen connen liefs ghesichte verblijen (fol. 297)
Wat speel soudmen spelen wou tbuycksken niet swellen (fol. 294)
Voer bewesen es nae gheert (fol. 116)
Van als mate houden doet leven langhen tyt (fol. 245)Ga naar voetnoot2)
| |
[pagina 108]
| |
Dit is natuurlik maar een klein deel van wat deze bundel oplevert voor de kennis van spreekwoorden en spreekwoordelike uitdrukkingen. Ieder die de afgedrukte refereinen nauwkeurig doorgelezen heeft, zal zien dat het er van wemelt. De verzameling verdient in dit opzicht grondig doorzocht te worden. Mij dunkt dat men telkens spreekwoorden zal aantreffen waarvan geen oudere bewijsplaatsen bestaan. Buiten de afgedrukte teksten heb ik noch opgetekend:
Ga naar margenoot+Erm rostusers soiken altoos quay gulen
Daer na die herder is daer nae ist vee
een slobbercock soect altoes vrou vulen
Schieve decksels op potten mit schieve mulen
ezels soeken beesten mit langhen oren
Ende lobbekens geselscap die niet en hulen
das mach elc wel onder syn partye sculen
wat soudmense sceyen die tsamen horen
Ga naar margenoot+U dunckt ghi hebt nu u scapen opt droge.
Ga naar margenoot+Een vrouken op haer eerken tachteren
Dese belasic mit enen sermoene
mer duchtende te sitten op hughe banc
Sy hiet my nae comen omtrent die noene
wel wetende waer haer scoynken dwanck
Aan een bekende spreekwoordelike vergelijking herinnert deze strofe:
Ga naar margenoot+Dese scouten baeliuwen die den ermen verduwen
dexcisen vernuwen int ertsche dal
Justicie sy scuwen si grypen als wuwen
twort op een cluwen ghewonden al
Slot noch wat hout groot noch smal
sy sollen den bal tot malcander
My dunckt tis al mal [mal] een mal ander.
Ga naar margenoot+Want besprinct begoten heeft sint ioris sop
ververliken doerscoten myn herschen cop
Ga naar margenoot+Wy moeten al nae haer pypen springhen
Haer sancksken singhen.
| |
[pagina 109]
| |
Ga naar margenoot+Leertse dan thoirisoenken luysen
Canse meesterlic den aessack pluysen
(Vgl. fol. 34v ‘Can sy dan thoiresoonken luysen’)Ga naar voetnoot1)
Ga naar margenoot+Al heb ick somtyts mitten ulen ghevloghen
Ende heb den vreemden tuyt ghesoghen
Ga naar margenoot+Mer ghy wandelt al ten blouwen brueren
Hierbij aansluitende, volgen nog een aantal losse strofen die om enkele zeldzame uitdrukkingen of woorden merkwaardig zijn:
Ga naar margenoot+Al ist nu altemael vergheten
ons hoveren ons drincken ons eten
Ons scossen ons brossen
Al hebdi my inden sythoren gesmeten
al ben ic nu vanden back gebeten
als mager ossen
Myn rode vossen
plaghen wel bequaem te syne
myn costelijke dossen
Camere van spyse planteyt van wyne
myn rode ringhen in u gardyne
Myn gelt myn goet myn habiten
hebdi qualyck geloont te fynen
Niet dat ict u soude willen verwyten
ghi docht my doe wert al macht my nu spyten
Mer ick denck al ist aldus ghesciende
Tis misselick lief waer ict verdiende.
Uit het referein: Elc heeft een vreemt geestgen dat hem quelt:
Ga naar margenoot+Noch synder geestkens die vreemdelyck rommelen
alsser den haselaer is in gesmeten
Sy steken hoeren tee sy knorren en stommelen
eerse byden viere syn geseten
Dan soudmen dat geestken wt haer noemen meten
mit scelden en kyven gaetmen dan slapen
| |
[pagina 110]
| |
Uit het referein: Hoe mochtse dat in haer herte ghevinden:
Ga naar margenoot+Gheen lopen gheen draven mocht my verdrieten
al wasse absent ic moeste thuys aensien
Sy leerden my propelyc nae tmesken schieten
myn pannen worden duys aes mit dien
Si sprac boilken en scrict voer gheen mischien
ghi selt noch tuytkercken tappen roy
Daer die erme iax versamen by tween bi drien
sondach vridach gaen al even moy
Legt op die borse u faelgeert de quoy
hoe luttel wistic waer sy my wou sniden (l. sinden)
Ick en hielt gheen quaet gelt permafoy
Watse my seyde twas al hoy
Hoe mochtse dat in haer herte versinnen (l. ghevinden)Ga naar voetnoot1)
Uit het referein: Haelt die hoerkens coek sy moeten eten:
Ga naar margenoot+Een grossier laest leden daer hi die best was
sadt lieflick versaemt mit soete moerkens
Niet dattct syn eerste of hopende syn letste was
twas een man vol vreemder coerkens
Dees vroukens maecte vast dubbele vuerkens
ten laetsten bestondense van hongher te spreken
Hy was betrapt hy gaf hem vast poerkens
ende liet onghemerct haer constighe streken
Int eynde begosten sy te bidden ende smeken
als datsi seer qualick hadden ontbeten
Soe dat hi mids dien int trisoor heeft gekeken
daer niet en was inne dan alle ghebreken
haelt die hoerkens coek sy moeten eten.
Uit het referein: Want voer bewesen is nae gheleert:
Ga naar margenoot+Ten is altoos niet god gruet u soete
noch minlycke groete / daer hoort becnau toe
Suect hebdi moete / teghen amore boete
elc wercke en vroete / al isser u flau toe
Men seyt licht broer woutere mer daer hoort grou toe
daer omme sit nou toe / leert in tyts sparen
Verleent u god goet / hout uwe clou toe
want gaeyer lau toe / tgoet sal verharen
Menighe en connen tgoet niet bewaren
| |
[pagina 111]
| |
mits ioncheit van iaren / iuecht hem verheert
Amore doet hem nae therte beswaren
neemt daer aen exempel siet hoe sy varen
Want voer bewesen is nae gheleert
Uit het referein: Ten syn al gheen boden die brieven dragen:
Ga naar margenoot+Meersmannekens draghen brieven te coope
oec hanctmense aent cordeken mitten cnoope
gheprent
wel ient
reyn onversleten
Drogaerts die hen selven vinden tenden loope
en gherne goet bier drincken wten stoope
draghen peymontse brieven waen ic weten
Oec draechtmen briefkens aent stocksken gespleten
dwelc een teyken is van rantsoene
Spellen mitter ellen waren quaet vergheten
want mense in brieven plach voorts te doene
Des gelycks broeken nestelen hantschoene
ooc maectmen peperhuyskens vrienden coene
Van scuerpapier soe wy tvolc gherieven saghen
by desen blyket tsy avont of noene
Ten syn al gheen boden die brieven draghen.
De taal van dit handschrift behoort tot het eerste kwart der 16de eeuw, dus tot de Middelnederlandse periode. Wanneer men nu de bovengenoemde uitdrukkingen en verschillende woorden die in de afgedrukte refereinen voorkomen, in het Middelnederlands Woordeboek opzoekt, dan zal men zien dat ze tot nu toe niet of zelden in die tijd voorkomen. Bij een nauwkeurig onderzoek zal dus dit handschrift ongetwijfeld belangrijke aanwinsten voor de Mnl. woordvoorraad opleveren. Mijn bedoeling is niet dit hier in biezonderheden aan te tonen; daarvoor is mijn onderzoek te oppervlakkig geweest. Alleen wil ik een paar woorden noemen die ik toevallig buiten de afgeschreven teksten en fragmenten ontmoette. Het Middelnederlands kent de uitdrukking: die blauwehuke anhangen of andoen, die Verwijs in zijn glossarium op ‘Van vrouwen ende van minne’ uitvoerig besproken heeft. In ons | |
[pagina 112]
| |
hs. leest men op fol. 34v: ‘Wilt sy my nu tblou huyxken om hanghen’ en fol. 287v eveneens: ‘Wil sy my soe die blou huyck omhanghen’.
Ga naar margenoot+‘Die blou huycke heeft hy my aenghetoghen
dies ic bliven moet in groten dangiere’
Is een dergelike betekenis van blou misschien ook toepasselik op de drie volgende plaatsen?
Ga naar margenoot+‘Vertrect seydsi blou scutter’.
Ga naar margenoot+‘Mer ghy wandelt al ten blouwen brueren’.
en:
Ga naar margenoot+‘Daer de bruyt losch enen ghescoren bol heeft
en daer op van wyngaerde eenen rol heeft
ende enen blouwen covel op twe gebroken socken’
uit het moeielik verstaanbare referein: Tes wel een erm bruloft daer broot gebrect. Van cladde = vlek, modder, is in 't Mnl. het subst claddaert afgeleid; een synoniem cladde vindt men voor het eerst bij Oudemans, uit een 17de-eeuws schrijver. Dat het al veel ouder is, blijkt uit het referein: Wat soudmense sceyden die tsamen horen, waar we lezen:
Ga naar margenoot+‘Vul claddekens cryghen ooc nae haer menen
dorre vogelkens of lichte scuytkens.’
Aan het slot van het artiekel mare = boze geest, in het Mnl. Wdb. wordt naar aanleiding van de plaats ‘Gij oude mare!’ gezegd: ‘Misschien is dit woord als scheldwoord overgedragen op eene vrouw’. Deze veronderstelling wordt bevestigd door de regels:
Ga naar margenoot+‘Mer oude toevenersen ende oude maren
coppelersen clappeyen verrompelde sloiren
Die sellen by doude vandoysen varen
elc sal hem by syns ghelycke paren.’
Een woord hinckepincken, dat in het Middelnederlands ontbreekt, maar bij Kiliaan voorkomt in de zin van claudicare, unico pede saltare, lezen we op fol. 246: ‘Men pleechter corts levens om te hinckepinckene
mer van als mate te houden doet leven langhen tyt.’
| |
[pagina 113]
| |
Vrij zeldzaam is hucken in de betekenis van wegschuilen:
Ga naar margenoot+Als yemant die waerheyt wil laten hucken.
Doerwiën betekent doorwroeten, doorvorsen (Kil. perlustrare, perscrutari); het Mnl. Wdb. geeft maar één plaats, in de twede betekenis, nl.: ‘Ghi hebbet scrifture noch qualic doerwiet’Ga naar voetnoot1) (Blisc. 1101). De eerste beteekenis heeft het woord op deze plaats:
Ga naar margenoot+Rouwe van binnen myn herte doerwiet.
Aan het einde van het artiekel mouter in het Mnl. Wdb. staat de aanmerking: ‘Van een bnw. mouter, in bet. overeenkomende met morwe, ndl. murw (Kil. mollis) dat nog in 't Wvla. bekend is, is in 't Mnl. geen voorbeeld gevonden’. In een referein op fol. 35v leest men dit woord in het vers: Smoutet (nl. dleer) tot dattet mouter wert.
Eindelik wijs ik noch op het eigenaardige woord moddermulen in het vers:
Ga naar margenoot+‘doe hyse sach moddermulen mont aen mondeken’
dat aan het bekende ‘labbermulen’ uit het ‘Spel vanden sacramente vander Nieuwervaert’ herinnert. Zulke woorden zijn waarschijnlik nieuw-vormingen, evenals het scheldwoord erm hutteghetut (fol. 124v) voor een klein kereltje, dat eveneens in het Mnl. Wdb. en bij Kiliaan ontbreekt. Deze weinige voorbeelden zullen voldoende zijn om aan te tonen, dat de Berlijnse referein-bundel voor de kennis van de taal uit het begin der 16de eeuw een belangrijke aanwinst is.
In mijn inleiding kon ik geen bewijs bijbrengen dat Jan van Stijevoort refereinen van anderen in zijn bundel opgenomen heeft. Sedert ben ik daartoe in staat gesteld door een mededeling van prof. Paul Fredericq. Hij wees mij er op dat het referein Dbegheert al pays sonder die de lever eten (blz. 83) al gedrukt was in Serrure's Vaderlandsch Museum (IV, 181: ‘Drie historische liederen en een hekeldicht van Antonius Ghyselers’) | |
[pagina 114]
| |
Serrure bezat namelik een handschrift waarin o.a. 24 geestelike en wereldlike liederen en gedichten voorkwamen, verschillend gedateerd, de vroegste van 1505, de laatste van 1518. Het bundeltje is grotendeels in 1517 geschreven, zooals uit een kalender blijkt. Het gedicht Vanden Levereters, een hekeldicht tegen de beambten tijdens de minderjarigheid van Karel V, heeft tot onderschrift: ‘Dits gedicht anno Duysent vyffhondert ende twelve. Scriptum XXIIIa Februarii’. De verdere inhoud van het handschrift wordt door Serrure niet besproken, zodat ik niet na kan gaan of er misschien meer stukken in staan die ook in de Berlijnse bundel voorkomen. Uit vergelijking van de beide teksten blijkt dat Jan van Stijevoort zijn origineel vrij getrouw gevolgd heeft. De afwijking in vs. 25: ‘men zoude hem van u maenden doen betalen’
zal wel een foutieve lezing van Serrure zijn, want de u (in 't hs. v) kan = vijf zijn, terwijl doen en deen moeielik te onderscheiden zijn. Evenzo is metten weu meten (vs. 31) voor metten wever (weu') meten, als schrijffout te verklaren. Behalve vs. 6 en 22, waar het Berlijnse hs. een betere lezing heeft, en vs. 35 (die belle aenhangen) en 52 (Princelyck Leeu, wyen alle dieren wilt) waar het hs. Serrure waarschijnlik de oorspronkelike lezing bewaart, verdient een afwijking in vs. 38 vermeld te worden. Het hs. Serrure heeft: ‘of te Vilvoerde inden dieffput steken’, waarin de plaatsbepaling waarschijnlik opzettelik door de Utrechtse vicaris weggelaten is en vervangen door ‘of op die poorte inden gevangenis steken’Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 115]
| |
Dit referein is besproken in het werk van Paul Fredericq Onze historische volksliederen van vóór de godsdienstige beroerten der 16de eeuw, blz. 56. Terecht wijst de schrijver er op dat de overgeleverde historie-liederen maar enkele schakels zijn uit een lange keten. Een bevestiging daarvan is te vinden in het merkwaardige referein Elc doe syn neringhe ende swych al stille, dat boven afgedrukt is, een klacht dat de kunst vernederd wordt, nu men ‘rethorycke achter strate sayt’. In de derde strofe worden zelfs enkele van de uitgevente liederen genoemdGa naar voetnoot1). Andere historiese liederen herinner ik mij niet in deze bundel gelezen te hebben. Ten slotte noch een enkel woord over een aantal refereinen, die ik om hun onkiesheid achterwege heb moeten laten, deels op verzoek van de redactie, hoewel ze om de taal niet minder belangrijk zijn dan de afgedrukte. Natuurlik zijn dit in de eerste plaats de refereinen ‘int amoureuse’, zooals het op blz. 71 genoemde Hoe mach yemende meer ghelucks gebueren, de in de refereinenlijst vermelde gedichten waar sprake is van de gevolgen van het ‘spel van minne’, het referein Haer suet naeckt lyf dude ick aen tmyne enz. Zulke minneliederen zijn lang niet de slechtste uit de bundel; soms komen er zeer mooie verzen in voor. Behalve het citaat op blz. 71 noem ik noch dit zestal verzen uit het referein Al bemin icse seer sy acht myns twint (fol. 259): O cracht van liefde hoe sal ic ghedoghen
Dat die radyen myns liefkens bruyn oghen
een ander toghen blyde gelaet
Ende sy my minlick hebben doervloghen
Dat die vruecht myns iuechts moet verdroghen
hoe sal ic my poghen om troost of raet.
| |
[pagina 116]
| |
Vervolgens zijn ook enkele komiese gedichten minder geschikt. Het referein Ic salt aventueren al sout my smerten (fol. 58v) schildert ons de bruiloft van ‘een amoreus minnaer seer grys van baerde’ en ‘een meysken die enen tant in haer hoot niet en hadde’. Er zit werkelik realisties talent in, dat aan de boeren-danspartijen van de oude Brueghel doet denken. Van het oude, dansende wijf wordt b.v. tekenachtig gezegd:
Ga naar margenoot+Men sach die borstkens in haren boisom quacken
ghelyc twe verckensblasen lanc gheresen.
Zeer vermakelik is ook het referein Een man is een man wat leyt aen die langhe beenen (fol. 124v), een komiese zelfverdediging van een klein mannetje, misschien wel de ‘sot’ van een of andere kamer. Ik kan niet nalaten ten minste een deel van dit gedicht, dat ook om de taal merkwaardig is, tot besluit af te schrijven. Hoe moghen ons dees langhe ribben dus verachten
om dat wy cleyn mannekens syn cleyn van thoone
Daer wy nochtans den vromen david slachten
die goliam versloech lanck van persoone
Men acht ons niet groot ghenoech voer een bone
mer cleyn critse boonken die qualick smaken
Al syn wy gehert als poortmispels schoone
men hoort jannes papen stront van ons maken
Dan ist nicodemus cleyn hoebel van spraken
my dunct ghi sout op een helm wel micken
Erm hutteghetut waer wildi henen braken
blyft thuys dat u die crayen niet op en slicken
Tschynt al soumen ons als cleyn lusekens knicken
mer ic souwer eer thien self brenghen in weene
Een man is een man wat leyt aen die langhe beene
Al en syn wy soe lanck niet als die langhe fluyten
wy syn proper en teerkens en smal van leden
Ja men mocht ons tusschen twe handekens sluyten
die als fray leuwercxkens op cluytkens treden
Al dat lichtverdich is dat syn ons seden
tschynt dat wy vlieghen sullen nae ons ghelate
Daer grote clontvoeten gaen henen kneden
| |
[pagina 117]
| |
al souwen sy ertrijck met een duergaten
Wy gaen critse critse snap snap achter straten
al wrinckeersende al waer wontken ganc hier
Als wy inden wech staen desen langhe meesen
dan ist ghy croocbuskens bootkens op een veele
Sietse my hier staen dese langhe resen
wat doen dese boonschoofkens hier te speele
Dan segghen dese spilbeenkens swack als een seele
die als goy oyevaers achter straten scryen
Mer waer ic als ons heer is van bevele
ic souwer al gaern royen of doen snyen
Om kersen wt te doene tot allen tijen
Hun haetelick snotgat souwer plats toe moeten
Want waer wy gheseten syn tes quaet om lyen
soe roept daer een groot sassem loeten
Brengt hem een pampierken onder syn voeten
om dat wy cort syn dan roept daer noch eene
Een man is een man wat leyt aen die langhe bene.
Ten slotte wil ik mijn dank betuigen aan Dr. J. Bolte te Berlijn, die zo vriendelik geweest is de drukproeven voor mij met het handschrift te collationeren, en die mij daardoor in staat gesteld heeft, een betrouwbare tekst te leveren.
April 1902. c.g.n. de vooys. |
|