Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 19
(1900)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Ooit.In ooit, nooit wordt oo als eene zachte o uitgesproken. Dit kan echter in dit geval, hoewel de lettergreep niet gesloten is, niet door eene enkele o worden uitgedrukt, omdat volgens ons spellingstelsel oit eene verkeerde uitspraak ten gevolge zou hebben. Eigenlijk luidt het woord o-iet, en dit is licht te verklaren, als men in 't oog houdt dat het woord oudtijds tweelettergrepig was, zooals Prof. J. Franck voor 't Middelnederlandsch heeft aangetoond. De zachte o in ooit is ontstaan uit jo, io, eo, ēo, eindelijk áiw. Hetzelfde geldt van de o in ommers, onze meest gewone uitspraak van 't immers der schrijftaal. Dit blijkt zonneklaar uit de Nederduitsche vormen jummer, ummer naast iemer. De oorzaak van 't verdwijnen der j (i) aan 't begin is te zoeken in 't sterke stootaccent op de o, dat tevens ten gevolge had dat de volgende lettergreep, oorspronkelijke meere, en met bijwoordelijke s: meeres, verzwakt, werd tot mre, mrs. Zoo ontstond uit jómeere jómre, ómre, ómmer, evenals uit eene andere uitspraak íomeere, íemere, iemre, iemmre, immer. Dezen weg is ook het Hoogduitsch opgegaan. Behalve in ooit en ommers is in onze taal de j vóór u weggevallen in u, uwe. Dat dit zoo is, blijkt uit de hedendaagsche Brabantsche en Oostvlaamsche uitspraak ou, ouw, waarin de ou zich op dezelfde wijze ontwikkeld heeft als in ons nou voor nu, waarschouwen voor waarschuwen. Ook het Graafschapsch heeft oe, oew, in overeenstemming trouwens met ie, iej, voor ji, hoewel de j hier wel uit eene g zal ontstaan zijn. De gewestelijk Hollandsche uitspraak heeft daarentegen zoowel jou, voor ju (ook oud Westvlaamsch) als jij. De verklaring van het tweede bestanddeel van ooit wordt ons aan de hand gedaan door 't volkomen gelijksoortige Twentsche aait, een bijvorm van altît (d.i. altijd). Ooit is dus ontstaan uit jótît, en bijgevolg synoniem met Hgd. jemals, waarin | |
[pagina 202]
| |
mal te nemen is in den ruimeren zin van Gotisch melGa naar voetnoot1). Het is bekend dat in 't Mnl. naast óit voorkomt óint, oynt. Deze vorm bestond nog in Kiliaans tijd, maar algemeen is die nooit geweest. De vraag is nu, waaruit die n ontstaan is. Naar ik gis uit oitn, en dit uit o + tîden, datief mv. van tîd. Dat bij woorden voor tijd, stonde, het mv. in beteekenis niet merkbaar van 't enk. verschilt, ziet men uit tal van voorbeelden. Zoo heeft men bijv. in 't Ohd. de uitdrukking in allen zîten als vertaling van ‘tota die’Ga naar voetnoot2). Nu zal die uitdrukking eigenlijk wel beteekend hebben ‘te allen stonden’, maar in het taalbewustzijn vertegenwoordigde het mv. hierin een enkelvoudig, al is het dan ook collectief begrip. In dezelfde enkelvoudige opvatting komt in 't Ohd. voor io dem hwîlom, dat wegens io als parallel van een verondersteld o-tîden mag beschouwd worden. Het bijwoordelijke wîlon dient tot vertolking van ‘nunc’ en hwîlom-hwîlom, soms-somsGa naar voetnoot3). Zoo ook Os. huîlon, soms; wijlen; Ags. hwîlum - hwîlum, nu eens - dan eens; hwîlum, hwîlon, Engelsch whilom, ons wijlen, en wat in aard nog dichter bij ooit staat, ons somwijlen. Dit gebruik van een meervoud om een collectief enkelvoud uit te drukken is niet beperkt tot de Germaansche talen: in 't Litausch beteekent mẽtai, het mv. van mẽtas, eenvoudig ‘jaar’Ga naar voetnoot4). Zulke vormen als ooit en aait moeten vóór 't Mnl. tijdperk in zwang zijn gekomen, want dusdanige verkortingen zijn in strijd èn met het Mnl. èn met de nieuwere taal. Eene dergelijke afwijking van Mnl. klankregelen vertoont iet uit io-wiht; ergens uit eóhwergins. Begrijpelijkerwijze komen zulke vermin- | |
[pagina 203]
| |
kingen alleen voor bij woordjes van zekere soort, die om zoo te zeggen hun onafhankelijkheid verloren hebben. Zoo verloor ni, niet, ook zijn zelfstandigheid en werd ĕn, en in verbinding met ooit, ergens: n; dus nooit, nergens; hetzelfde is gaandeweg gebeurd in alle Germaansche talen. Over de ontwikkeling van áiw tot ēo, dat òf ē werd gelijk in ons zee, Got sáiws, òf eo, io, waaruit of ie of jo, io gelijk in ons ziel, Got. sáiwala, in tegenstelling tot Hgd. seele, dat behandeld is als ons zee, stel ik mij voor later meer uitvoerig mijne meening toe te lichten.
h. kern. |
|