Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 19
(1900)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen Hoogduitsch en Nederlandsch klankverschijnsel.In de door Ferdinand Dieter uitgegeven ‘Laut- und Formenlehre der altgermanischen Dialekte’, blz. 133, zegt Hartmann, de bewerker der Oudhoogduitsche klankleer, het volgende: ‘Ug. e ist nur in seltenen Fällen erhalten; es ist teils durch tonerhöhung zu i, teils durch a-umlaut zu ë geworden. - Dem ahd. eigentümlich ist die weiterführung dieser tonerhöhung in den fällen, wo auf i in der nächsten silbe u folgt, wie in situ, “sitte”, sigu “sieg”, uuitu “holz”, fihu “vieh”, mitu “met.” De eenige aanmerking waartoe de aangehaalde woorden mij aanleiding geven, betreft de meening van den schrijver, dat bedoelde toonverhooging ‘eigenaardig’ d.i. uitsluitend, Hoogduitsch zou wezen. Immers volmaakt hetzelfde heeft in 't Frankisch Nederlandsch en in de Sassische tongvallen van ons land plaats gehad. Dat onze e in zede, zege, wede, vee (spreek vé), mede (honigdrank) uit i ontstaan is, dus dezelfde e is als in | |
[pagina 108]
| |
schepen, meervoud van schip, lijdt niet den minsten twijfel, als men de Oostgeldersche uitspraak dier woorden vergelijkt, zooals ik bij eene vroegere gelegenheid heb aangetoond. Het eenige verschil tusschen 't Hoogduitsch en 't Nederlandsch te dezen opzichte bestaat hierin, dat deze onoorspronkelijke i in onze gemeenlandsche taal, gelijk ook in 't Graafschapsch denzelfden weg is opgegaan als de oorspronkelijke i in open lettergrepen, terwijl in 't Hoogduitsch zoowel de oorspronkelijke als de onoorspronkelijke of oudgermaansche i in dezelfde omstandigheden i gebleven is; dus sieg (uit sige), vieh (uit vihe), sitte, even als schiffe, sie litten, wir mieden, enz.Ga naar voetnoot1) Zoo ook ons zeker uit sikur, Hgd. sicher, waarin de i wel onoorspronkelijk, maar toch oud is. Het kan niet genoeg herhaald worden, dat men, om inzicht te krijgen in 't klankstelsel van eene taal, iets meer noodig heeft dan te weten met welke letters de klanken worden afgebeeld. Een vereischte is het, dat men de klanken der levende taal kent, in de eerste plaats; verder dat men het klankstelsel beschouwt in verband met dat der aangrenzende talen of tongvallen, en eindelijk dat men historisch de wording der thans bestaande klanken nagaat. Verzuimt men dit, dan komt men tot allerlei verkeerde gevolgtrekkingen. |
|