Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 18
(1899)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |
Een en ander over en naar aanleiding van het subst. sim, snoer.Bovenstaand nomen geldt voor een aan het Friesch ontleenden vorm. En te recht. Min juist evenwel dunkt mij de, naar ik meen, voor deze opvatting algemeen aangenomen grondslag, nam. het beroep op de in den anlaut des woords gesproken s: want ook bij een echt nederfrankischen vorm zou ons een zoodanige scherpe consonant geen verwondering mogen baren met het oog op een klankwet, volgens welke de anders in den anlaut vóór een vocaal verzachte oorspronkelijke s en f ongewijzigd bleven vóór een (korte) vocaal + kk, pp of mm. Men lette op: sikkel, maaiwerktuig, mnl. sickel(e), met kk als gevolg der bekende oudwestgerm. geminatie vóór een liquidaGa naar voetnoot1), sukkelen met een gelijksoortige kk (uit *sükklon, door verkorting der uit iu voortgekomen lange ü voor *siuklōn = ags. sȳclian aegrotari), sokken plur. (vgl. ags. socc, uit een lat. soccus), fakkelGa naar voetnoot1), sop, mnl. soppe (mnd. meng. soppe), soppen verb., mnl. soppen, sim, aap, mnl. simme, met een mm als gevolg der oudwestgerm. geminatie vóór j (oudwestnfrk. *simmia uit het lat. simia), sommige, mnl. sommich, -ighe enz., met een langs analogischen weg ontwikkelde mm (vgl. Mnl. Sprk. § 117)Ga naar voetnoot2). Vandaar dat we voor de s van sap, met een in den auslaut niet gegemineerd gesproken consonant, herkomst moeten aannemen uit een | |
[pagina 291]
| |
mnl. verbogen sappe, welks pp òf, gelijk de mm van sommich enz., door analogie was ontwikkeld òf aan een oude pp beantwoordde (men lette op de ohd. vormen saph, saphe met ph ter voorstelling van een uit pp voortgekomen pf); vgl. de s van sok (naar den ouden plur. sokke) en som in somtijds en soms (naar sommige etc.) en omgekeerd de z in zakken verb. (naar zakt, zakte, gezakt met een regelmatig ontwikkelde zachte spirans vóór de enkele k), zakken subst. in plur. (naar een regelmatig ontwikkelden sing. zak) en de westvlaamsche vormen (z. De Bo i. vocc.) zokke, -en (naar een regelmatig ontwikkelden sing. zok), zoppe (naar een regelmatig gevormd zop; vgl. mnl. een naast het fem. soppe aangetroffen neutr. sop; met die regelmatige z van zop stemt overeen de westvl. z van zap). Wat daarentegen wel als een stellig getuigenis voor friesche herkomst van sim moet aangemerkt worden, is de uit de verkorting der wortelvocaal des woords blijkende geminatie der m (vgl. voor de oudgerm. vormen des nomens os. sīmo, ags. sīma, on. sīmi, oudoostfri. sīma). Weliswaar kent het Nederfrankisch zoowel als het Westfriesch de verdubbeling van m (en hierdoor veroorzaakte verkorting der voorafgaande lange vocaal), maar de voorwaarde voor het ontstaan dier mm is in de beide dialekten niet dezelfde. Een westfriesche phonetisch ontwikkelde mm (en nn) is vóór een doffe vocaal (u of o) des uitgangs ontstaan onafhankelijk van de qualiteit des voorafgaanden wortelklinkers (vgl. den dat. pl. hemmen, himmen uit *hēmon, dorpen, allinna, allenna uit *allēno, evengoed als honna, namma enz. uit *hono, *nomo enz., z. Indogerm. Forsch. 7, 356 vlgg.). Voor de ontwikkeling der nederfrank. mm was doffe qualiteit zoowel van de vocaal des uitgangs als van die der wortelsyllabe een vereischte: mnl. commen enz. (naast comen enz.; zie voor deze en de volgende bewijsvormen Mnl. Sprk. § 114) met mm uit *cumo of -u 1. sg. praes. ind. en *cumon 1 pl. praes. ind.Ga naar voetnoot1), | |
[pagina 292]
| |
(ver)dommen enz. (naast (ver)doemen enz.) met mm uit -*dōmo of -u 1. sg. en -*dōmon 1. pl. praes. ind. (door verlies der j des uitgangs voor -*dōmio of -iu, -ion; vgl. os. dōmian)Ga naar voetnoot1), (be)rommen enz. (naast (be)roemen enz.)Ga naar voetnoot2) en nommen enz. (naast noemen) met een op gelijke wijze ontstane mm (vgl. os. hrōmian, mnd. nōmen uit os. *nōmian = middeld. nüemen)Ga naar voetnoot3), blomme (naast bloeme) met mm uit de verbogen casus van 't zwakke femininum (vgl. ohd. bluoma, -ūn) als *blōmun of -ūn enz., brudegomme met mm uit den nom. *brūdigumo en den acc. sg. op -un. (In pelgrimme naast pelgrīme berust de mm op analogieformatie naar pelgrim, welks -im uit een oorspronkelijk -īm was ontstaan door verkorting der vocaal in een zwak beklemtoonde lettergreepGa naar voetnoot4); vgl. ook het naast -doeme voorkomend -domme met mm naar -dom, dat in de zwak beklemtoonde syllabe uit *-dōm was voortgekomenGa naar voetnoot4)).
w. van helten. |
|