Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 18
(1899)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Een ‘toemaatje’ tot de Griseldis-novelle in het Nederlandsch.Aan Professor Verdam's leerrijke verhandeling over bovengemeld onderwerp in dit tijdschrift (dl. 17, bl. 1 vlgg.) wensch ik het volgende te mogen toevoegen. Ook in Jan van den Berghe's Gemoraliseerd Kaatsspel (1431), waarop ik vóór eenige jaren de aandacht vestigdeGa naar voetnoot1), komt de geschiedenis van Griseldis voor. Zij vormt er het langste verhaal van gansch den bundel en is in het een-en-twintigste hoofdstuk te vinden. Evenals degenen, heet het hier, ‘die binnen ghespeelt hebben buten gaen ende die buten waren binnen gaen’, zoo gebeurt wel eens dat rechters zelven voor de vierschaar gedaagd worden. Zulks kan geschieden ten gevolge der ‘Costumen’ van het land; enkele malen ook worden rechters wegens hun eigen gebreken afgezet en eindelijk ziet men er soms uit hun ambt verdreven zonder dat zij zulks verdiend hebben. Is dit het geval, dan mogen zij hierover noch morren, noch toornig wezen: vaak immers worden zij naderhand in hunne eer en waardigheid hersteld. ‘Ende hier sal ic allegeren ende roeren’, gaat de schrijver voort, ‘een seer schoen exempel dat tot desen sonderlinge wel dient, dat wat lanc is; mer het is goet, schoon ende warachtich ende hiertoe wel dienende’. En dan volgt de geschiedenis van Griseldis. Toen ik te Londen het Gemoraliseerd Kaatsspel in de uitgave van 1498 bestudeerde, had ik den tijd niet dit vrij lange verhaal af te schrijven. Ik bepaalde mij erbij kopie van het begin te nemen. Ik deel het hieronder mede. De lezer zal er dadelijk uit opmaken, evenals uit de namen Gautier, Jan de | |
[pagina 47]
| |
Nicole en Buenen, die er verder in voorkomen, dat het verhaal op dat van Petrarca berust, door tusschenkomst van de een of andere Fransche bewerking. ‘Het was een poete die ghenaemt was Franciscus patriarcha; dese scrijft dat die eerste marcgrave van Salusen hiet Gautier; ende dese marcgrave was versocht van sinen lieden ende ondersaten dat hi trouwen soude een wijf, want hi geen en hadde, tot dien eynde dat sijn lant na hem nyet en bleve ongheoert. Welcke sake dat hi sinen ondersaten consenteerde, ende beloefde hemlyeden hem te versiene van eenen wive ende die te trouwene alsoe hi eerst conde. Die welcke hi wilde kiesen tot sijnre ghenoechten. Ende versochte aen sijn ondersaten soe wat wive dat hi kiesen ende nemen soude, dat sij dye niet min eeren ende waerdicheiden bewisen en souden dan oft eens keisers van romen dochter waer, ende dat niemant so koene en ware van hem lieden die woerde of werc maecte van den wive die hy kiesen ende nemen soude. Twelcke si haren here aldus consenteerden ende beloefden; ende die sake aldus overcomen sijnde, Gautier nam dach om te volbrenghen sijn geloefte ende dede bi den middelen tiden bereyden ende ordineren alle datghene dat hem totter feesten ende bruloft oerberlyc ende behoefelic soude wesen ...’
Luik, Nov. 1898. f. van veerdeghem. |
|