Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 17
(1898)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBladvulling.Uitdrukkingen, die hun ontstaan aan het volksvernuft danken, zijn dikwijls veel ouder dan men zou verwachten. Zoo is het ook eenigszins verrassend ons woord duimkruid reeds aan te treffen in een brief van den 27sten van Hooimaand 1488, door de afgevaardigden van de stad Ieperen geschreven aan hunne overheden aangaande de gebeurtenissen in den strijd met Keizer Maximiliaan. Zij melden: ‘Van de gheleghenthede van den heere (het leger) en weten wy niet sonderlincx dan dat de keyser en de coninck syn te Ardenburch ... ende dat den grave van Sonneberch met vele volcx vertrocken es, als men seit, om enghienen (belegeringswerktuigen), maer t' poeder ende steenen die syn quaet te vindene, als men seit, ende sonderlynghe duumcruut welke failgiert den coninck’.Ga naar voetnoot1) Uit de wijze, waarop het woord wordt gebruikt, blijkt dat het toen reeds zeer gewoon moet zijn geweest. In den brief is blijkbaar eene woordspeling bedoeld met het voorafgaande poeder, d.i. donrebuspoeder of dondercruut, bussecruut. Dat wij duym-kruyd ook bij Kiliaan opgeteekend vinden en het eveneens ontmoeten bij 17de-eeuwsche schrijvers (zie b.v.S. Coster's Werken, 467), mag dus alleszins begrijpelijk heeten.
g.j.b. |
|