| |
Ene bevelinghe.
In de Bibliothèque Nationale te Parijs berust een hs. van de Openbaring van Johannes. De niet onbelangrijke tekst is door Behaghel - met tal van fouten en uitlatingen - afgedrukt in dl. 22, bl. 98-128 van het Zeitschrift für Deutsches Altertum. Doch het belangrijkste deel van het hs. zijn de talrijke miniaturen, waarvan de tekst vergezeld gaat. Ieder hoofdstuk der Openbaring vult ééne bladzijde van het 4o handschrift, en daar tegenover staat eene prachtig gekleurde miniatuur, welke eveneens de geheele 4o bladzijde vult, en waarop het geheele hoofdstuk, van het eerste tot het laatste vers, tot in de kleinste bijzonderheden toe is in beeld gebracht. Dat op
| |
| |
deze wijze niet een naar onze beschouwingen artistiek geheel kan ontstaan, spreekt vanzelf, doch de bijzonderheden zijn keurig en met groote zorg bewerkt, en de kleuren zijn, evenals het geheele hs., buitengewoon goed bewaard, zoodat het tot de kostbaarste der bekende middeleeuwsche hss. behoort. Hem, die meer van dit hs. verlangt te weten, verwijs ik naar Silvestre, Paléographie Universelle, Plaat 239, en in de Eng. 8o uitgave van den tekst, dl. 2, bl. 660-662 (berustende op de Universiteitsbiblioteek alhier in 2 fol. deelen met ongekleurde platen en 2 8o deelen tekst; in de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage is aanwezig de uitgave in 4 fol. deelen), en G. Huet, Catalogue des Manuscrits Néerlandais de la Bibliothèque Nationale te Parijs, bl. 10 en noot, waar nog verwezen wordt naar de Bastard d'Estang, Peinture des Manuscrits, T. XI.
Daar waar de hoofdstukken der Openbaring niet de geheele bladzijde vullen, heeft de schrijver of afschrijver de overschietende ruimte gevuld met kleine stichtelijke toevoegselen. Zoo staat op ééne bladzijde het Onze Vader, op eene andere de Tien Geboden, op eene derde de hier na volgende ‘bevelinghe’, waarin de geloovige zich opdraagt aan de bescherming der hemelsche machten. Daar zij in uitvoerigheid het midden houdt tusschen de Vad. Mus. 2, 398 afgedrukte ‘bevelinghe’, welke 66 verzen, en de in Rumbeeksche Avondstonden medegedeelde, welke slechts 22 verzen telt, en de tekst hier en daar verschilt, achtte ik het niet ondienstig, ook dit gedicht van denzelfden inhoud bekend te maken. Het luidt aldus:
Die dit leest met nuchteren monde
Ende ghedinct ons heeren V wonden,
God selve bi nachte ende bi daghe
Behoetene van galiker plaghe.
| |
| |
5[regelnummer]
Ic bevele mi den heleghen vloeden
Die quamen ghelopen ute Jhesus bloeden,
Ende ute goet ghelijc eere beken,
Doe hy in sine zide was ghesteken.
Ic bevele mi der bitter doot,
10[regelnummer]
Die Jhesus leet om onse noot.
Ic bevele mi den heleghen V wonden,
Die Jhesus open ende onghebonden
Daer boven voerde tote sinen vader.
Dat mi de wonden allegader
15[regelnummer]
Moeten behoeden van dootzonden
Heden ende in allen stonden.
| |
| |
Coninghinnen sente Maryen,
Dat soe bi nachte ende bi daghe
20[regelnummer]
Voor haren zone mine vane draghe.
Ic bevele mi den goeden sente Jan
Ewangelisten, den heleghen man,
Dien desen bouc in droome bekant
Wart ende screef met sire hant,
25[regelnummer]
Dien God beval sire liever moeder,
Dat hy altoos sij mijn behoeder.
Ic bevele mi den zelven vrede,
Die Jhesus sinen discipelen dede,
Doe hi quam int huus tote hem
| |
| |
30[regelnummer]
En sprac: Pax vobis, ego sum!
Ic bevele mi gode ende sire moeder,
Dat sij sijn mijn behoeder;
In dese beveelnesse moetic bliven
Beede in ziele ende in live.
| |
Naschrift.
Nadat het bovenstaande was gedrukt, vond ik nog een vierden tekst van de ‘bevelinghe’ in een hs. der Kon. Acad. te Amsterdam, hetzelfde waaruit indertijd door Meyer in de Verhandelingen der IIde Klasse van het Kon. Ned. Instituut, dl. 6, stuk 2, bl. 44 vlgg. eenige mnl. gedichten (‘de vii worde’; ‘Onser Vrouwen droefheiden’; ‘De vii ghetiden ons Heren Jhesu Christi’, ‘de vii bloemen’) zijn uitgegeven. Op fo 100 r. van dit keurige, rijk met gouden letters versierde, perkamenten hs. staat de ‘Bevelinghe’ in eene redactie, zeer sterk met de in het Vad. Mus. gedrukte overeenkomende. Het is evenals die tekst 66 verzen groot; hier zijn de strophen afgedeeld en telkens door ‘Pater noster. Ave Maria’ gescheiden. Het eenvoudigst zal zijn dat ik hier uit den Amsterdamschen codex de van V. afwijkende lezingen laat volgen.
1 Ave Maria ten b. - 2 Teeren der reinre coninghinne - 3 goods zone - 4 D. moneghe ziele o. loch - 5 Dat si mijn ziele ende mijn lijf - 6 Bescermen moete zonder blijf - 7 sviants h. ende q. - 8 E. my in allen duegden gesterken.
9 heden ontbr.; vloede - 10 Die q.g. uut Jhesus bloede. - 12 Doe h.i. zijn z. was q. - Na 12 Dat mi sijn gebenedide bloet Bescerme van der hellen gloet. - 13 beveel en zoo overal; in ontbr. - 14. D. Christus s. dor - 17
| |
| |
mi die ghebenedide r. - 18 Ganse v.a. zunden s. - 19 in ontbr. - 20 Die J. - 21 Vuerde daer boven tot z.v. - 23 Behueden m. vor. - 24 Heden ontbr. - 25 So dat - 27 Al ontbr.; u. mijnre d. - 28 helpt my vut. - 29 maghet ontbr. - 31 bi daghe e.b. nachte - 34 J. alre hande v. - 35 si ontbr. - 36 E. vor ons kints oeghen b. - 37 heden ontbr. - 38 Al der gheselscap v. - 39 Inglen apostolen ende c. - 40 allen; troen - 41 ontbr. - 42 m. niet en moeten laten - 43 ontbr. - 44 weeghe - 47 Dien; zijnre - 48 D.h. altoes zi mijn b. - 49 dat ontbr. - 50 altoes ontbr. - 51 in ontbr. - 53 Daer hi heimelijc quam tot hen - 55 den zelven; soe ontbr. - Amen ontbr. De rest in rood. - 57 Die d.s.; als ontbr. - 58 dzavonts - 59 bi sire heilegher c. - 60 nacht - 61 tsviants h. ende q. - 63 wil - 66 Jhesus o. dor o.s.
Eene andere sterk verkorte redactie, op ƒ 80 r., komt overeen met den in de Rumbeeksche Avondstonden gedrukten tekst, boven R genoemd. De afwijkende lezingen zijn de volgende:
1 beveel mi der heilegher v. - 2 quam; uyt - 3 uyt - 4 zijn - 5 in ontbr. - 6 Jhesus leet dor onse - 7, 8 ontbr. - 9 Ende daer mede voert s.v. - 11 Moeten behueden - 12 nu ende ontbr. - 13 beveel mi d. heileghen Sinte Jan - 14 den Euuangelisten d. heilegen man - 15 mi met den h.v. - 16 met sinen jongheren - 19 In den z. vr. doet dat ic blive - 20 BJhesus (aldus) m. zielen e.m. live - 21, 22 ontbr.
Dan volgt een ander gebed, dat met de ‘bevelinghe’ niets te maken heeft.
Eindelijk vindt men op ƒ 81 r ‘eene bevelinghe’ in proza met het volgende opschrift (de eerste regel in rood):
Sprect smorghens als ghi opstaet
Dat hierna volgt, eer gi iegrinx gaet.
Ik schrijf er bij wijze van proef de laatste der drie bladzijden uit af (ƒ 82 v):
Ic bevele mi den aelmechteghen gode in sinen handen ende den heileghen vijf wonden ende den heileghen vii tranen bloets, ende den heileghen cruce, dat my bescermen moete van hoetsunden ende van scanden ende vander gadoot ende van toeveriën ende van vergheffenessen ende van vreesen des venijns ende van allen vreesen mijns levens.
Ic sechene mi heden ende emmermer, dach ende nacht, ende in allen uren ende in allen tiden in vreden des almechtichs goods, dat my heden noch nemmermeer gheen viant scaden moghe gheestelike noch scendelike.
Alle mine viande bemanic ende besweere bi den vader, bi den zone, bi den heileghen gheest et (aldus) bi den heileghen name goods adonay.
j. verdam. |
-
-
[tekstkritische noot]Vs. 1-4 ontbr. R. In plaats van deze regels aan het begin heeft V( ad. Mus.) aan het slot:
Soo wie dit seit als hi opstaet
Ende tsavons als hi slapen gaet,
God salne met siere crachte
Bescermen bi daghe ende bi nachte,
Van tfians handen, van quaden werken,
Ende altoos in doghden stercken,
Op dat hi segghen wilt hier na
Vive Pater Noster ende vive Ave Maria,
Teren den heileghen vive wonden,
Die God ontfinc dore onse sonden,
en aan het begin nog dit couplet:
Ic bevele mi heden ten beghinne
Sente Mariën der coninghinnen,
Die den Gods sone droech,
Daer meneghe saleghe ziele omme louch.
Bescermen moetti mi sonder blijf,
Beide an ziele ende aen mijn lijf
Van tfians handen, van quaden wercken,
Ende altoos in doghden stercken.
-
-
[tekstkritische noot]5. VR. mi heden. V. den heileghen bloede. R. die heilighe V vloede. - 6. V. dat quam g. met groten vloede R. uut J. bloede. - 7 VR. Dat hi uutgoot met groten b. - 8. V. wert g. R weert g. - 9 VR. mi in der heilegher d. - 10 V.J. starf R. Christus sterft om onsen n. - Na 10 heeft V.
Daer hi anden cruce stoet
Ende swete water ende bloet,
Dat mi dat bloet ende die riviere
Van allen sonden quite sciere.
11 VR. inden heil. ( R. heilige). - 12 Daer J. bloedich e.o. - 13 VR. Mede voer te ( R tote). - 14 VR. die w. - 15 VR. Behoeden moeten v. dootwonden. - 15 V. Heden nu e. R. Heden ende nu e.i.a.s.
-
-
[tekstkritische noot]Na 16 heeft V.
Dat mi niet en moet ghebreken
In moet gherechte biechte spreken
Al in die ure van mire doot,
Ende helpt mi van uut alder noot
17-20 ontbr. R. - 17 V. der maghet vriën. - 18 V. Der coninghinne - 19 V. si. - 20 V. Vore Gode Na 20 in V.
Ende si mijn scermscilt moet sijn
Jeghen dat helsche venijn,
Ende si mijn ziele moet verdinghen
Ende ten saleghen inde bringen.
Ic bevele mi heden ghemenelike
Gods inghelen van hemelrike,
Santen, apostelen, confessoren
Ende alle die ten trone behoren,
Patriaerken, maertelaren,
Dat si mi behoeden ende bewaren,
Ende nemmermeer in node en laten,
Noch in wighe, noch in straten.
21 R. inden. - 22 VR. Ewangeliste R den goeden manne (: Janne). - desen bouc, de Openbaring; 23, 24 ontbr. V.; 23-26 ontbr. R. - 25 V. Die G.b. sire moeder. - 26 V.D.h. mi neme altoos in hoeden. - Na 26 in V.
Ende dat mi Maria ende sente Jan
In hoeden neme altoos vort an.
27 VR. in den; R den heileghen v. - 28 VR. Die God ( R. Jhesus) onder sine jongheren d. - 29 VR. Doen hi int h. quam te h.
-
-
[tekstkritische noot]30 VR. Ende seide. - Na 30 in VR.
In desen selven vrede soo moetic bliven
Beide met ziele ende met live
31-34 ontbr. V. (Zie de tien slotregels van V. in de noot op bl. 310 vlg.); in plaats daarvan in R.
Dies moet wesen mijn volleest
Die vader, die sone, die heileghe gheest.
Onder alle drie Amen.
|