Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 16
(1897)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |
Onbekende rijmspreuken.Onderstaande kleine verzameling rijmspreuken is geput uit een hs. in 12o, van 1503, berustende in de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, en in den Catalogus vermeld onder no. 223. De dichterlijke waarde is niet groot, doch het kwam mij niet ongewenscht voor, een klein plaatsje voor deze spreuken te vragen, omdat niets onbelangrijk kan worden geacht, wat eene bijdrage levert tot de betere kennis der levenswijsheid onzer middeleeuwsche voorvaderen. De uit deze spreuken sprekende is van eene goede soort, niet buitengewoon verheven of diepzinnig, maar ook voor 19de-eeuwsche menschenkinderen nog zeer goed aan te hooren en te behartigen. 1
Ga naar margenoot+Drie dinghen weet ic voerwaer,
Die my mijn herte maken zwaer:
Dat eerste dat my sorghen doet,
Dat is dat ic ymmer sterven moet;
5[regelnummer]
Dat ander doet my sorghen meer,
Omdat ic niet en weet wanneer;
Dat derde doet my sorghen boven al,
Omdat ic niet en weet waer ic varen sal.
2
Horen ende swighen is beyde goet,
10[regelnummer]
Mer verdraghen is dat beste;
Die can bedwinghen sinen moet,
Die verwint altoes int leste.
3
Sy lonen op een crancken staf,
Die rusten op creaturen:
15[regelnummer]
Lichter sijn sij dan een caf,
Ga naar margenoot+Want sij lonen al dicwijl mitten zueren.
| |
[pagina 307]
| |
4
Du en selste dijn liden nyemant claghen
Dan rechten vrienden, diet mit di draghen.Ga naar voetnoot18
Die menich seit sijn liden voert
20[regelnummer]
Den ghenen, diet seer gaerne hoert,
Ende hem waer leet dattet anders waer;
Aldus maect hi hem selven maer,
Ende hi wert des veel te min gheacht.
Ic seg u, het is een manlike cracht,
25[regelnummer]
Dat een mensche wel can dragen
Sijn liden verburghen sonder claghen,
Ende tonen van buten alsulc ghebaer,
Of in hem gheen liden en waer.
5
Wie dunct dat ic misdoe,
30[regelnummer]
Ga naar margenoot+Die wacht hem wel ende sie daertoe
Dat hi der saken, daer hi my
In begripet, vri ende ontsculdich sy.Ga naar voetnoot32
6
Wye boven maten climt,
Ende op sijn bueren altoes grimt,
35[regelnummer]
Ende alle dinck opt hoechste haelt,
Soe siet men dicwijl dat hy daelt.Ga naar voetnoot36
7
Houdet trou daer ghi trou vijnt,
Want die trou is mitten menighen verblint.
Hi vonde wel trou die trou socht,
40[regelnummer]
Wistmen dat hi trou mit hem brocht:
Die trou soect ende niet en vijnt,
Die sayet plumen in die wijnt.
8
Elc sie voer hem selven wel,
Want die aventuer is soe snel:
45[regelnummer]
Alst geluc den mensch niet en dient,
Soe en vijnt hi ghenen vrient.
| |
[pagina 308]
| |
9
Ga naar margenoot+Een prelaet die god niet ontsiet,
Een paep die sijn kerc vliet,
Een lantsheer onghenadich,
50[regelnummer]
Een scoen wijf onghestadich,
Een rechter die lieghen leert,
Een scepen die dat recht verkeert,
Een ridder die sijn lant vercoept,
Een joncwijf die veel ter metten loept,
55[regelnummer]
Een out man die tot sotheit tijt,
Een monick die veel wt rijt,
Een scolier die veel vrouwen kent,
Een arm man, die wel wijn kent,
Dit is een desijn, int gheliet
60[regelnummer]
Dat selden in duechden bediet.Ga naar voetnoot1)
10
En verlaet di niet op dijn maghen;
Te wile du biste jonc van daghen,
Soe pijndi selve wat te winnen,
Want wie sijn vrient moet leren kennen,
| |
[pagina 309]
| |
65[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ende dat hem dan staet ter noot,
Dicke wert hem dan sijn aensicht root.
11
Die te recht regieren sal,
Die moet mercken over al,
Dat hem die minne niet en dwinct,
70[regelnummer]
Ende om haet ende nijt gheen recht verminct.
12
Leert verdragen, wie gij sijt:
Die meest verdraghet, wint den strijt;
Die is sot die om sinen grammen moet
Hem selven hijnder of scade doet.
13
75[regelnummer]
Men vijnden vrienden, als wy lesen,
Die wel vrienden willen wesen,
Alsoe langhe als daer is te gheven;
Mer als dat gheven is ghedaen,
Soe is die vrienscap al vergaen.
|
|