Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 16
(1897)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 294]
| |
Fragment van een Onbekenden Ridderroman.Het volgende fragment, twee bladen op perkament, is afkomstig uit de nalatenschap van De Vries, die er het afschrift van heeft gemaakt, hetwelk ik thans uitgeef. Nadere bijzonderheden aangaande de herkomst er van zijn mij onbekend. Ook kan ik niet zeggen of zelfs een vermoeden uitspreken, tot welken mnl. roman het brokstuk kan hebben behoord. Ten overvloede heb ik het gevoelen gevraagd van Dr. Kalff, die de welwillendheid had mij het volgende te antwoorden: ‘De inhoud van het fragment komt hierop neer: eenige vrouwen zijn in handen gevallen van verraders, die haar geleide hebben gedood; zij worden door dezen, waaronder prelaten en hertogen, verkracht. Het hoofd dier verraders schijnt te zijn een “valsche naen”, Pepijn, bastaard van koning Karel, met wien hij in oorlog is. Deze “naen” is verliefd op de “scone Berte”, dochter van hertog Florant van Lotharingen, een getrouw onderdaan van Karel. Florant ligt gevangen in zijne eigene stad Grammont in Lotharingen, alwaar de bovengenoemde vrouwen, onwetend dat de verraders meester waren in die stad, een veilig toevluchtsoord waren komen zoeken. Koning Karel krijgt bericht van deze gebeurtenissen en maakt zich gereed om Florant te hulp te komen. Onder de gevangen vrouwen, die in de macht der vijanden zijn, bevindt zich ook Berte, en een van Pepijns helpers is de uit de Lorreinen bekende Guelloen’. ‘Ik geloof niet, dat het fragment behoort tot een ons bekenden roman: de hier optredende hoofdpersonen FlorantGa naar voetnoot1), PepijnGa naar voetnoot2), BerteGa naar voetnoot3) komen in geen anderen roman in vereeniging | |
[pagina 295]
| |
met elkaar voor; enkele andere, b.v. de bisschop Rucwaert, worden nergens elders vermeld. Met de Lorreinen heeft het noch in taal, noch wat het verhaal betreft, iets gemeen. Ik vermoed, dat wij hier een nieuw staaltje hebben van Nederlandsche ridderromans van eigen maaksel’Ga naar voetnoot1). Volgens Kalff is de literaire waarde van den roman, althans naar dit fragment te oordeelen, gering; de feiten worden verteld in een gebrekkigen vorm, zonder eenige kleur, in de gebruikelijke, ten deele afgesleten, termen en wendingen. Ik ben het met mijn vriend Kalff geheel eens, doch meen dat dit geen afdoende reden is om het fragment onuitgegeven te laten: men kan niet weten, of niet later andere stukken van denzelfden, thans nog onbekenden, roman worden gevonden, waardoor het belang van het thans gevonden gedeelte aanmerkelijk zou kunnen stijgen. Ook voor de mnl. lexicographie levert het althans eenige vrucht op. Wij vinden hier b.v. vs. 196 een voorbeeld van het slechts enkele malen voorkomende deelw. beweent, van hem bewenen, d.i. beschreid, van tranen nat (Mnl. Wdb. 1, 1214); in vs. 208 de eerste plaats, waar een intr. verbraden voorkomt (in de uitdr. ‘verbraden van rouwen’) in de bet. verteerd worden door eene vlijmende smart. Verbraden was tot heden slechts gevonden op twee plaatsen, nl. Vierde Mart. 473: es dijn herte verbraden, wat selen di de caden’, waar van de bedoeling waarschijnlijk is: ‘indien uw hart opgebraden of uitgebrand, de gloed van uw hart verteerd is, waartoe baat het u dan dat er kaden, stukjes (uitgebraden vet) overblijven?’ en Theoph. (Blomm.) 1115: ‘thelsche vier sal mi verbraden (door zijn gloed verteren) die tonghe ende therte die mi verraden hebben’. Zoo is het niet zonder belang, een nieuw voorbeeld te vinden der uitdr. int vertogen (vs. 241: ‘die | |
[pagina 296]
| |
scoonste (vrouwen) int vertogen’, d.i. van uiterlijk (eig. in het zich vertoonen, zich voordoen), waardoor eene andere plaats wordt opgehelderd, nl. Wap. M. I, 752: ‘toghe moet liën ende ghien (de onderdanige dienaar zijn van het hart), daer dore quam gevloghen minne int vertoghen’. De uitdrukking wordt door Verwijs zonder voldoenden grond verklaard door in het geheim; de in de nieuwe uitgave der Stroph. Ged. gegeven verklaring: ‘door het zich aan het oog vertoonen of voordoen, d.i. door hetgeen dat oog opmerkte, door dat het oog daardoor geboeid werd’, ontvangt door deze plaats eene welkome bevestiging. En dat in Parth. 7595 staat: ‘dat minne vallet dore die oghen in dat herte wel heimelike’ kan haar niet omverstooten. - Van petrijn (peterijn) zijn verscheidene voorbeelden bekend, doch petrine voor meter, doopmoeder (mlat. patrina = matrina, Duc.) was tot heden niet gevonden. De bedoeling van vs. 325 is, dat Berte bij den doop van een van keizer Karels kinderen als doopmoeder of peetmoeder gestaan had.
Ik laat thans den inhoud volgen van het fragment, dat in de Bibliotheek van de Maatschappij der Ndl. Letterkunde berust, en door mij nauwkeurig met het afschrift van De Vries is vergeleken.
Ga naar margenoot+die niemare vorden naen.
Die seidi: ‘Ghewaerlike
Het sijn die van Lottrike,
Die stede heeft an sijn acort,
5[regelnummer]
Galerant van Monfoort,
Mijn wel goede camerlinc.
Wij selent weten varinc:
Men late al de wive in,
Ende elc spele om sijn ghewin
10[regelnummer]
Ende kiese een na sijn ghevouch’,
Sprac die bastaert, ende louch;
‘Ware Florants dochter her, Bertine,Ga naar voetnoot12)
| |
[pagina 297]
| |
Die soude emmer wezen mine’.
Maer elc die versta claerlike,
15[regelnummer]
Hoet es ghevaren met Lottrike.
Die verraders hebben verstaen
Vele worde vanden naen;
Toter porte datsi liepen,
Daer die andere zere riepen,
20[regelnummer]
Beide man ende wijf.
Doe so vraeghden die keytijf,
Wat si wouden ende wie si waren.
Die wive ghingen hem verclaren,
Als die qualec connen zwigen
25[regelnummer]
Haer ghevaren, al te prigen,
In wat manieren si waren gescant.
Als dat horden die tyrant,
Ontdaden si in corter stont
Die porte van Grammont,
30[regelnummer]
Dies die wive waren blide,
Ende liepen in te stride,
Als die waenden haren here
Te voeten vallen van haren zere.
Maer alsi binnen waren
35[regelnummer]
Sloten die felle baren
Die porten met groter haest.
Die vrouwen die hem waren naest
Gegrepen doe die keytive.
Niet wisten die goede wive,
40[regelnummer]
Watsi mettem wouden doen;
Al omme leidense die glottoen
In cameren, in torren, in stal.Ga naar voetnoot42)
Die vrouwen maecten groot gescal
Ende riepen hulpe ende wachermen,
45[regelnummer]
Maer en baette niet haer kermen:
Verraders met ongenadeGa naar voetnoot46)
Haer gevouch mettem daden;
Dat was cracht ende mort
50[regelnummer]
Die ghevane hebben gehort
Ga naar margenoot+Dat sce .............
So si al omme wa ........
Ende die man alt ........
De welke metten wiven quamen
| |
[pagina 298]
| |
55[regelnummer]
Waren ghevaen altezamen:
Inde torren mense leide
Biden anderen, dats waerheide;
Daer die hertoge Florant
Ghevangen lach, si u becant,
60[regelnummer]
Quamen ridders ende cnapen,
Soe dadent clerke ende papen.
Als die hertoge heeft vernomen,
Vraeghdi hoe si daer sijn comen;
Doe seiden si, die goede liede,
65[regelnummer]
Hoe dat metter stede ghesciede
Beide stille ende luut,
Ende hoe si ontliepen wt
Om an hem te doene clagen,
Ende hoe si onderwegen zagen
70[regelnummer]
Die liede die hem maecten cont,
‘Hoe wij u souden te Grammont
Viinden in goeden state:
Daer toe quamen wij te late,
Want als wij binnen der porten quamen,
75[regelnummer]
Die verraders die wive namen
Ende leidense met hare macht,
Daer si hem beraeden cracht,
Ghelijc dat wij mogen horen:
Vrouwen, jonfrouwen wel geboren,
80[regelnummer]
Maechden ende ghehude vrouwen,
Die haer ghezelscap waenden scouwen,
Twelke dat al hier quam.
Ons lieden men aldoe nam,
Ende brocht ons hier gevaen.
85[regelnummer]
Met Lottrike eest vergaen
Jammerlike binnen der port:
Vele volx es daer vermort
Van die hem setten ter were;
xlm ende mere
90[regelnummer]
Felle verraders sijnder binnen,
Die de torren ende die tinnen
Hebben gewonnen al geheel;
Bezet hebben si den casteel;
Die scone Berte es ghevaen,
95[regelnummer]
Daer Pepijn, die felle naen,
Sinen wille met sal doen,
Versiet niet ons here Jezoen.
| |
[pagina 299]
| |
Ende die keyser merret lange:
Het comt al in bedwange
100[regelnummer]
............
Ga naar margenoot+........... Vrankerike
........ wij vernomen
...... die ons sal doemen’,
Sprac die oude vieliaert,
105[regelnummer]
‘Hoe fel es dese naen bastaert.
Ende hoe quaet es sijn begerte.
Ay werde dochter, scone Berte,
Nu sal die overfelle glottoen
Sinen wille met u doen!
110[regelnummer]
Sone verblidic nemmermere.
Almachtech God, grote here,
Wat rouwen so es mien
Cort toe comen onverzien!
Ay, valsch bisscop Rucwaert!
115[regelnummer]
Bi u ic verraden waert;
Op u moedic gheen traysoen,
Ende op die andere felloen,
Die ghewide prelate zijn.
Aylace! ic heb de liede mijn
120[regelnummer]
Verloren bi onverzienechede,
Ende daer toe mine stede.
Mijn lant es in avonturen
Entie felle creaturen
Vercrachten die goede wiven.
125[regelnummer]
Ic horse groten rouwe driven
Ende bitterlike carine.
Ten zouden gheen sarrasine,
Dat wetic, inde werelt doen.
Ay, Karel, edel keyser coen,
130[regelnummer]
Lettel wetti mine noot!
Van rouwen salic bliven doot,
Eer ic u met ogen scouwe!
Ay Maria, zoete vrouwe,
Ontfaet de ziele van minen lieden,
135[regelnummer]
Die de felle meysenieden
Jammerlijc hebben vermort’.
Doe viel de hertoge rechtevort
In ommacht van groten zere.
Si scoten an haren here,
140[regelnummer]
Papen, clerke, leke mede.
| |
[pagina 300]
| |
Daer mochtmen grote jammerhede
Sien onder die van Lottrike,
Daer si horden so bitterlike
Roupen ende criten ghinder
145[regelnummer]
Haer wijfs ende haer kinder,
Haer moeders, zuster ende nichten,
Menne zoude niet ghedichten
Den jammer ende de grote noze
Die si dreven, die Lottroze,
150[regelnummer]
...........
Ga naar margenoot+Omden hertoge haren here
Die vander ..........
Ic en wistu hoe ghenoemen
Die clage ende den groten rouwe,
155[regelnummer]
Die hi dreef, die ghetrouwe,
Ende sijn liede mede.
‘Ay God, dor dijn ontfermechede’,
Seide de hertoge Florant,
‘Oft ic an hadde mijn gewant
160[regelnummer]
Met minen lieden, die sijn gevaen;
Oft wij daer buten op den naen
Striden mochten, op den verradere,
Ende avonturen tlijf te gadere
Oft lossen die vrouwen wter noot,
165[regelnummer]
Daer souder vele bliven doot
Vanden verraders, die sijn fel,
Eer wij storven, wetic wel;
Al waert dat wi so bleven doot,
Wij zouden varen ter bliscap groot
170[regelnummer]
Ende Karel soude ons wreken,
Datmer of soude spreken
m. jaer na ons doot.
Maer dits de jammerheide groot,
Dat wij aldus sijn gevaen
175[regelnummer]
Ende wij niet in staden staen
Mogen de ghene die wij minnen.
Dat wij van rouwen niet ontzinnen,
Dat es wonder’, sprac Florant;
Ic en wiste hoe doen becant
180[regelnummer]
Die ontfermelike worde
Diemen aldaer zeggen horde
Onder cleine ende groot,
Maer het was dat niet besloot:
| |
[pagina 301]
| |
Si moesten haren rouwe driven
185[regelnummer]
Om die verraders die metten wiven
Dreven haer overdaet
Toter wilen, dat verstaet,
Dat sijs hadden haer begeren.
Die vrouwen mochten hem niet weren:
190[regelnummer]
Als die een hadde ghedaen,
Quammer dander toe gegaen,
Ghelijc oft si waren ghemene,
Dies si waren in groten gewene,
Die wel goede creaturen.
195[regelnummer]
Ende die overscone figuren
Waren beweent so jammerlike,
Dat onzen here van hemelrike
Ontfermen mochte wel te rechte,
Dattie overquade cnechte
200[regelnummer]
...........
Ga naar margenoot+Ende die cracht ende die ontrouwe
Sal hem vergaen te groten rouwe,
Als die dach comt van paymente!
Die vrouwen leden haer tormente
205[regelnummer]
Ten alder besten datsi conden.
An die verraders si verstonden,
Hoet verginc met haren lieden,
Daer die vrouwen om verbrieden
Van roupen in de herte binnen,Ga naar voetnoot209)
210[regelnummer]
Maer sine mochtender an niet winnen
Dan zeer ende droefhede.
Alser die verraders mede
Haren wille hadden ghedaen,
Ghingen die verraders zaen
215[regelnummer]
Alle ghemeinlike te rade,
Watmen metten vrouwen best dade
Doe seiden si dat hem goet dachte
Dat sise hielden ande nachte,Ga naar voetnoot218)
Ende sise dan lieten wandren;
220[regelnummer]
Den raet wouden si niet verandren,
Die wel overfelle keytiven.
Des nachts waren si metten wiven,
Beide buten ende binnen.
Inden woude, wilt verzinnen,
| |
[pagina 302]
| |
225[regelnummer]
Sire heymelijc met traken.
Spize, wijn, van goeder smaken
Brachten de heren toe ende cnechten:Ga naar voetnoot227)
Onderlinge sire om vechten
Dat elc die scoenste woude minnen.
230[regelnummer]
Beide buten ende binnen
Werter omme groot discort:
Deen heeft den andren vermort.
Omder wrake der mesdaet
Onder die verraders quaet
235[regelnummer]
So es comen dit ghescal.
Doe waren de vrouwen al
Wel laten gaen te tide,
Des si waren herde blide.
Maer die edelste, dat verstaet,
240[regelnummer]
Hielden de valsche prelaet,
Ende die scoenste int vertogen;Ga naar voetnoot241 en 242)
Ende die valsche hertogen,
Ende die felle valsche naen
Was van moede so ontdaen
245[regelnummer]
Op ziere nichten der hertoginne
Datti ghene ander minne
Ga naar margenoot+De vier eerste regels geheei uitgewischt.
250[regelnummer]
....................
Na sinen ..............
Metter ..............
Ende nem .............
Ewelike .............
255[regelnummer]
Ende behuwen .... Lottrike,
Ende so an hem Vrankerike,Ga naar voetnoot256, 266)
Sone soudse niemen mogen verdriven,
Sine souden here ende vrouwen bliven;Ga naar voetnoot258)
Maer het sal, wanic, anders gaen
260[regelnummer]
Dan hi viziert, de felle naen:
Ic wane so es menich here
Dicwile bedrogen zere,
Alsoot cortelec zal sijn
Metten bastaert Pepijn.
265[regelnummer]
Van hem willic laten bliven
Ende daertoe vanden wiven,
| |
[pagina 303]
| |
Die rouwe dreven, si u cont.
Vanden castele Grammont
Liepen si bi groten scaren,
270[regelnummer]
Alsi dies verledicht waren,
Rouwe drivende ende zeer,
Van uren turen lanc so meer.
Elc claechde andren sine noot.
Ic zwige vanden rouwe groot,
275[regelnummer]
Dien si dreven, die goede wiven:
Van Karel, den coninc, willic scriven
Ende van ziere baronye:
Die edele Karel hadde envie
So groot, datti waende bederven,
280[regelnummer]
Om datten woude onterven
Die felle bastaert, sijn naen:
Die toren condem niet vergaen
Wter herte nacht no dach;
Gherusten datti niet en mach.
285[regelnummer]
Altoes riep die keyser .....
Stillekine: ‘ay fel ......
Ongescepen boutseus ...
Wa ..... mach .....
Dat ... boven m ......
290[regelnummer]
........ ic neme u tleven
N .... eren u na u recht
..... ongescepen cnecht
Ga naar margenoot+De drie eerste regels geheel uitgewischt.
295[regelnummer]
....................
................ te mi
............... sijt vroeder
................ broeder
............. dande
300[regelnummer]
........... wten lande
............ jaren xiiii
.......... onder die payene
Moeste dienen als soudenier
.... n doe dede die goede Bayvier
305[regelnummer]
.... r ghetic nemmermere.
Nochtan so halp mi ons here,Ga naar voetnoot306)
Dat icse meesterde int ende
Ende dat icse hinc ende blende,
| |
[pagina 304]
| |
Die ghene die waren in haer gespan:
310[regelnummer]
Aldus salic die tyran
Begaden gemeinlike.
Waric binnen Vrankerike,
Nemmermeer en siet mi man
Van desen dage vort an
315[regelnummer]
Halsberch comen wten live,
Ic en sal de felle keytive
Alle zien te mier ghenaden,
Die mi hebben zo verraden!’
Doe beval die keyser fijn
320[regelnummer]
Datmen loede dat karijn:
Hi woude des ander daghs tilike
Varen dor Lottrike
Bezien den goeden Florant
Ende ziere dochter aetsemantGa naar voetnoot324, 348)
325[regelnummer]
Berten, siere petrine;
Ende het waer de rechte line
Ter stede toe van Ryviere.
Doe waren daer vele princhiere
Die gherne te lande waren gevaren,
330[regelnummer]
Daer si en quamen in vele jaren.
Maer die coninc was so gram,
Dat niemen, als ic vernam,
Orlof an hem dorste nemen,
Maer alse vrouden si ghetemenGa naar voetnoot334)
335[regelnummer]
..... si reden hare waert.
Nu so moet u sijn verclaert
Vanden boden felloen
Die vorden hertoge Gwelloen,Ga naar voetnoot338)
Ga naar margenoot+Hoet in Lottrike es gesciet.
340[regelnummer]
Doe seide tfelle diet,
Datsi hem spoeden, si u cont,
Te Lottrike te Grammont,
Toudenarde, te Tornay,
Ende seiden hem alle tfray,
345[regelnummer]
Datsi hem gemeinlikeGa naar voetnoot345-347)
Verzagen Karel van Vrankerike
Meende te doene verdriet,
Ende si hem verlieten niet
| |
[pagina 305]
| |
Op enegen troost, op enech genade,
350[regelnummer]
Maer dat elc tquaetste dade,
Dat hi mach ende can.
Mochtse Karel, den hogen man,
Doot slaen ende Roelande,
Si bleven heren vanden lande,
355[regelnummer]
Want den jonghen Lodewike
Ende Loyere der ghelike
Souden si bringen wel ter doot.
Doe sone letten smal no groot
Die felle spires, si u cont,
360[regelnummer]
Sine daden hem te Grammont,
Den wech alsi ierst conden.
Ende Gwelloen ghinc vermonden
Sinen maghen ende verclaren,
Hoe die bastaert hadde gevaren.
365[regelnummer]
Doe drougen eens die keytiven,
Datsi alle souden bliven
Bi Karel in elker stont
Ende hem raden metter mont
Scone dinc tsire onbaten,
370[regelnummer]
Want waert dat sine wouden laten
Ende si tharen lande voeren,
Si souden daer in beroeren
Ende pensen zonderlinc
‘Dat wij wisten vander dinc,
375[regelnummer]
Dies selen wij bliven biden man,
Sone mach ons niemen tyen an
Dat wire af weten twint.
Pepijn es so hoech ghezint,
Hine souder af houden clein no groot,
380[regelnummer]
Hine slouge sinen vader doot,
Quame hi in sijn gemoet’.
Dit so dochtem allen goet.
Heymelike datse spreken:
‘Mochten wij ons maghe wreken
|
|