Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 16
(1897)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |
Brandenetje, brandemoris enz.Naar aanleiding van het opstel over Brandemoris (hierboven, blz. 105-120, 148) had Dr. D.C. Hesseling de goedheid mij te wijzen op een anderen soortgelijken ‘schuilnaam’ voor den brandewijn, door hem gevonden in Noozeman's Kryn Onverstant of Vrouwen Parlement (Amst. 1671), 17: O nobele Toebak, wie kan met recht u laken?
Iy jaegt de fluymen weg; jy reynight het verstant;
Iy bent het beste kruyt, dat men ter werelt vant.
En jy, o suyver nat, o lekker brande netje!
Iy trotst te samen 't alderlekkerste banketje.
Dat hier de brandewijn bedoeld wordt kan geen twijfel lijden. Naast brandemoris, brandoelje, brander en brandingerGa naar voetnoot1) komt dus ook nog brandenetje te staan. Gaarne zou ik dit laatste als eene variatie van brandemoris, dus uit den naam eener soort van branle (brande) verklaren, b.v. Brande Nanette of iets derg. (verg. Brande Lijsken en Brande Mayken); maar tot dusverre heb ik zulk een naam noch in het Luitboek van Thysius noch elders kunnen vindenGa naar voetnoot2). Wellicht is iemand anders gelukkiger; in allen gevalle meende ik hier op dezen nieuwen alias van den brandewijn de aandacht te moeten vestigen. Ik maak tevens van deze gelegenheid gebruik om enkele aanvullingen en verwijzingen, die ik aan de vriendelijke belangstelling van sommige lezers verschuldigd ben, hier onder dankzegging gemeen te maken. De Heer Florimond van Duyse schrijft mij, dat in den Amsterdamsen Pegasus, blz. 74 een door Land niet vermelde zangwijs ‘Brande Mauritius. ofte: Ghy vryers jongh van Iaren etc.’ voorkomt; voorts dat ‘la Maurice’ (Amst. Pegasus, 53 en 152) | |
[pagina 288]
| |
en ‘Gaillarde Maurice’ (Valerius, blz. 254) stellig op dezelfde melodie steunen (hetgeen Land, blz. 356, eenigszins schijnt te betwijfelen), zooals blijkt uit den strophenbouw die in deze liederen dezelfde is, en vooral uit de bijgevoegde stem: ‘Waer mach myn herteken wesen’; eindelijk dat la Moresque ook wordt aangehaald in het luitboek van Nicolaes Vallet (1615), beschreven door den Heer Scheurleer in het Tijdschr. d. Vereen. v.N.-Nederl. Muziekgesch. V, 29. Dat de Engelsche morris-dance hier te lande niet alleen als la Morisque of den Mooren-dans (zie boven, blz. 112), maar ook onder den nader bij brandemoris staanden naam Morissche dans bekend was blijkt uit een paar plaatsen in den Nederduitschen Helicon van 1610, mij door den Heer J.H. van den Bosch medegedeeld. Op blz. 197 staat: ‘Een Mey-liedt: op de wijse van den Morisschen dans’: Wech ouden kouden klappertant ghy moet nu ruymen 't velt
Een jeughdigh vreughdigh dapper quant vervolgt u met ghewelt enz.
En in 't gedicht ‘Cupidos kerck’, a.w. blz. 315 leest men van de processies in die kerk: D'omganghen zijn Morissche danssen fraey,
Die dickwils doen der minnen strijdtbaer helden,
Voor Allemand' doend' eenen lichten draey,
Kruys-voetschen sprongh, end ronden dans niet selden
(Om krijghen troost door lievelijck vermelden) enz.
Dat Bredero van de ‘bruyne brande graef mouweris’ spreekt (zie boven, blz. 116, noot 2), kan misschien mede zijn grond hebben in de onwillekeurige bijgedachte aan de zegswijze 't is zoo bruin als een brand, voorkomende in Vijgh's Klucht van Jaep Koutvoet (Hoorn 1645), blz. 13: ‘Dats helder en klaer Grietje, 't is soo bruyn as een brandt’, die Dr. Kollewijn mij (te laat om het nog in 't Wdb. op Brand te vermelden) aan de hand heeft gedaan. De gaillarde d'Espagne, die ik niet heb kunnen opsporen (zie boven, blz. 117), is mij door Dr. Zuidema aangewezen in | |
[pagina 289]
| |
een geuzenlied bij het beleg van Alkmaar, o.a. te vinden bij Van Vloten, Ned. Geschiedz. I, 55. De stad van Alkmaer behielt de kroon, ...
Pypen en trommelen gingen daar schoon,
Men speelde daar vreemde danssen,
De Spanjaarts stonden daar vergaert,
Zy dansten een nieuwe spaansche galjaert,
Maar zij vergaten te komen in hun schansen.
Men zou kunnen meenen dat de verbinding Spaansche galjaart in zulk een geuzenlied toevallig, of liever aan het rijm te danken is; maar in verband met de plaats uit Bredero is het toch wel waarschijnlijker, dat er toen reeds een bepaalde aldus geheeten dans bestond. Dat de Italiaansche Bergamasco (zie boven, blz. 117) ook in Engeland bekend was (en dus door de Engelsche tooneelisten hierheen overgebracht kan zijn), mag men afleiden uit het voorlaatste tooneel van den Midsummernightsdream, waar Theseus zegt: ‘But come your Burgomask .... (Here a dance of Clowns)’. Ook deze aanwijzing ben ik aan Dr. Zuidema verschuldigd. Voor mooriske en mooriske-dans verwijs ik den lezer ook nog naar Kiliaan. Ten slotte nog de verwijzing, voor eenige voorbeelden van lichtomdeine (zie boven, blz. 111, noot), naar Noord en Zuid II, 163, en de mededeeling dat in het liedeboekje ‘De Nieuwe Overtoomsche Marktschipper’, (ed. 1805, 1826 e.a.) het referein van het t.a.p. bedoelde schoone oude, (doch hier jammerlijk verminkte en bezoedelde) lied: ‘Nagtegaaltje kleyn vogeltje koen, Wilje myn liefje de bootschap doen’ inderdaad luidt: ‘Ligt om deyne ... ligt om dom’ enz. Verg. voor dit woord verder nog de zegswijze: ‘Tis al van lieften, seyde Lillecomdeyne, doe custe hy tpeert daer de bruyt op sat’, bij Meyer, Spreuken (ao. 1550); bij Tuinman I, Nal. 6 heet deze vurige minnaar ‘Lurkumdeintje’ (waarvan Harrebomée, more suo, I, 7b weder ‘Kurkumdeintje’ maakt, verg. ben. blz. 290, noot 1). Ook bij Biestkens, Claas Kloet II, 7 is sprake van ‘Loutje Lurckumdeynen’.
Leiden, September 1897. j.w. muller. |
|