Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 12
(1893)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Sec(k), sick.Ik wensch eene lans te breken voor de verklaring van seck = zeg ik, door den heer Spanoghe gegevenGa naar voetnoot1), al is die verklaring nu niet juist toepasselijk op de plaats, die ze uitlokte. Zuidnederlandsche geleerdheid is voor den Noordnederlandschen taalkundige niet zelden verdacht; en tot een dergelijk wantrouwen wordt helaas maar al te veel aanleiding gegeven. Doch men kan het allicht overdrijven, als men vergeet dat het Zuidnederlandsch onzer dagen, wat klanken en woordenschat betreft, in vele opzichten van de vroegere perioden nog volstrekt niet verschilt, zoodat de hedendaagsche Vlaming of Brabander veel nog levendig gevoelt, wat door zijne ‘Noorderbroeders’ of in 't geheel niet, of slechts met veel moeite en na veel studie begrepen wordt. Dit is, geloof ik, ook het geval met seck, sick. Dr. Te Winkel wil er den imperatief van zien in terugvinden; doch hoe daarbij de k uit ch te verklaren is, heeft hij niet gezegd. Dat sich eene interjectie was, waarvan men de afkomst niet langer begreep, kan hier niet aangevoerd worden, daar deze imperatief na 1600 wel degelijk nog voorkomt, o.a. ook bij Bredero. Ook geloof ik dat het moeilijk zou wezen te bewijzen, dat sick ‘vorzüglich’ bij Bredero te vinden is. Daarna heeft Dr. Muller trachten te betoogen, dat seck, sick, ‘de tot een tusschenwerpsel geworden oude imperatief van seggen’ is. Naar mijne bescheiden meening is deze opvatting in zooverre onjuist, dat ze te exclusief is: seck is niet alleen imperatief van zeggen, maar ook samentrekking van zeg ik. De vraag is maar, wanneer het eene, en wanneer het andere. Voor den hedendaagschen Zuidnederlander is zek niets anders dan zeg ik; evenzoo is mag ik tot mak geworden. Nu hoort | |
[pagina 290]
| |
men dit zek niet alleen in verband met hou! zooals men uit het artikeltje van den heer Spanoghe allicht zou kunnen opmakenGa naar voetnoot1). Zeg ik wordt tot zek, om het even in welk verband, en iedereen is zich heel goed van de waarde van dat woordje bewust. Aan eene interjectie denkt niemand; men voelt dat het wezenlijk een werkwoordsvorm is, welke dan ook betrekkelijk zelden absoluut wordt gebruikt. Een ongedurig kind b.v. voegt men toe: Houd u stille, zek! doch meestal: Houd u stille, zek u! Vertelt men aan een derde, wat men tegen iemand gezegd heeft, dan wordt niet zelden het zoogenaamde historische praesens gebruikt, met eene bepaling met tegen, b.v. ‘Ja maar, zek tegen hem, dat kan zoo niet blijven duren ...’ Verwarring met den imperatief is thans onmogelijk, daar deze steeds met eene spirans, niet met eene gutturale tenuis (zooals met zek het geval is) gesproken wordt. Daarenboven is het gebruik van zeg als interjectie, in Noord-Nederland zoo gewoon, wat zeker sterk medewerkt om den Hollander seck als zeg te doen opvatten, in het Zuiden op verre na zoo algemeen niet. Naar het mij althans voorkomt, hoort men daar dit zeg slechts zelden in die gevallen waar de toegesprokene eigenlijk volstrekt niets hoeft te ‘zeggen’. Nu is het maar de vraag of deze soort van samentrekking, door het enclitisch gebruik van het pronomen veroorzaakt, ook reeds voor de taal der 16de eeuw is aan te nemen? Alleen reeds op grond van het conservatisme der Zuidnederlandsche dialecten zou ik bevestigend durven antwoorden. Doch ziehier nog andere en betere bewijzen. In Colijn Keyart's spel Van Narcissus ende Echo (handschrift)Ga naar voetnoot2), | |
[pagina 291]
| |
komt, naast seg ick, ook seck voor, en wel op de volgende plaatsen: blz. 3: ruert seck u vinnekens; 9 en 17: Weest sec(k) te vreeden; 35: Ou seck ou; 46: Staet seck all stille; 49: gaet seck van my ghy quelt my so seere; 64: hy en doog seck niet; 71: hy wordt sec verdroncken. Vergelijkt men den tekst van het handschrift met dien in den Handel der Amoureusheyt, dan blijkt het dat Houwaert (of wie dan ook) op al deze plaatsen sec(k) door zegh ick heeft vervangen. Eén Ou sick ou van het handschrift, blz. 39, is blijven staan bij Houwaert, bl. (K8) aGa naar voetnoot1): Hou zick hou, waarover straks nog nader. Wat meer is, de imperatief van zeggen komt in het handschrift ook voor en luidt niet sec, maar seg: hs. blz. 31: hier comt een wit herte gheloopen
laet draeven die honden met herten mild
volgt my myn iaeghers en spret dwild
met cluecker herten als blij van gheeste
neen seg ghy blyftere schoon eedel beeste
ghevangen all zydy overdadich
int loopen int springen.
In den Handel der Amoureusheyt vindt men hiervoor: ‘neen neen, ghy blyfter,’ enz. Het komt mij voor dat deze bijzonderheid afdoende het bestaan der samentrekking in de 16de eeuw bewijst. Het is niet aan te nemen dat hij, die den tekst zooals we dien in den Handel der Amoureusheyt vinden, vaststelde, zijn voorbeeld verkeerd begrepen en in seck de beteekenis van zeg ik ‘hineingetragen’ zou hebben. Daarvoor verschilde het Zuidnederlandsch van circa 1550 al te weinig van dat even na 1600. Wel is de gedrukte tekst eenigszins gemoderniseerd, | |
[pagina 292]
| |
doch alleen met betrekking tot vormen als hoot b.v., welke buiten het rijm meestal door jongere zijn vervangen. Daarenboven weten we volstrekt niet wanneer en door wien die gedrukte tekst is vastgesteld. Houwaert kan het gedaan hebben, maar misschien ook niet: hij kan den tekst in zijn tegenwoordigen vorm hebben ontvangen, of de wijzigingen kunnen eerst na 's mans dood zijn aangebracht. Alles schijnt hier mogelijk. Een ander deugdelijk bewijs voor mijne bewering meen ik te vinden in de volgende plaats van het referein ‘int zotte’, waarmede de Nieuwpoortsche Kamer Van Vroescepe dinne in 1539 te Gent mede om den prijs dong: Grammatollen, Poëten, hoe zy befaemt zijn
Rhetores, Logycyenen, elck om wijsheyt pooght
Ia al dat ter waerelt wat wilt gheraemt zijn
Tes zeck al buezelijnghe, want tclaer betaemt fijn
Dit volck inde waerelt meest zotheyt tooght.
Gentsche Ref. 74 (ed. Vl. Bibl.).
Zooals bekend is, vatten de refereindichters den inhoud eener strophe steeds in de twee, soms in de drie laatste verzen samen. Daarbij is dus zegghic dat enz. eene der meest gebruikelijke formules, waarop we hier eene variatie vinden: zegghic kon hier niet dienen, daar het vers dan te lang zou geweest zijn. Ook op de volgende plaatsen is, naar mijne meening, seck als zeg ik op te vatten:
C. Ghunder sitten lieden, die naer hu haken ...
G. Wat volc eist?
C. Tes seck de ghilde.
corn. everaert, Werken in hs., fol. 22 ro.
Weir zy looppen of ghaen, ryden of varen
Of hoe zy mesbaren by eenegher weenynghe
Pilgieret (= plunderen) al.
Dats seck de meenynghe.
ibid., fol. 36 ro.
| |
[pagina 293]
| |
Wd. Laet my coken, by ghans doot
Ic salder my toevoughen met al de leden
W. Dat de tafel ghedect zy
Wd. Syt seck tevreden
Ic salt wel doen laet my behandelen.
ibid., fol. 90 vo.
C. Wat, wilt ghy hebben, weerdt, dat zou (d.i. zij, t.w. ‘de weerdinne’) my selven
Zal commen cussen up dit termijn
B. Dat wil gaen voort
G. Dat moet seck zijn
Men mach geen beter condicie peynsen.
ibid., fol. 96 ro.
W. Ghy en sult niet claghen van mijn betalen
O. De woorden zijn goet
W. Ick ghaet seck halen
Houdt tot jc comme een lettel stille
ibid., fol. 147 ro.
Weest seck te vreden
ibid., fol. 169 ro.
Cnape. Vrouwe, hebt van uwer ghiften danck;
Ic worde in taveerne eer hiet lanck,
Daer ic met dryncken zal rusten de leden.
Wijf. Houdt ommers (d.i. ten minste) mesdach.
Cnape. Sijt, seck, te vreden
tWercken en es met my niet zo nyeuwe.
c. everaert, Esbat. v.d. Vigelie, bij v. vloten, Kluchtsp.2 1,100.
Verdwaesde jongheyt.
Neimt die mutse, met die plume op thooft,
En ghenaert v niet meer metten innocenten,
Men moght v by gans bloc nu niet vergenten,
Alle ghenoughte zal op v welven, ziet
Voughter v toe.
| |
[pagina 294]
| |
Mensche.
Ic en kenne my zelven niet.
Vierighe lust.
Het zal, zec al commen tuwen wille.
Gentsche Spelen v. Sinne 362 (ed. 1539).
Heyda, seck, daer is een ander sap ...
dat wij zeer souden drinken.
ald. 366.
Dit betoog zal eerst dan volledig zijn, als ik bewijs dat de samengetrokken vorm seck nog betrekkelijk zeldzaam is. De volgende voorbeelden zullen het doen. Uit Keyart's spel Van Narcissus ende Echo zelf, blz. 64: tis seg ick een futselere (= Hand. d. Amour. (N8) a); tis seg ick een ruyn (= Hand d Amour. (N8) b). Deze twee plaatsen staan vlak ouder den zin met seck, boven vermeld. Handel. d. Amour. I2 b: Worpt, zegh ick, u alzulcken liefde nedere,
Of ghy kort u zelven dijn jeuchdich leven.
De Mol, Van Aeneas ende Dido, in Hand. d. Amour. B3 b: 't Is, zeggh' ick, een weerelt, ... Hupsch van moede; Smeecken, Van Mars ende Venus, ibid., V2 b: Maect u, zegh ick, wech. Trou moet blijcken: 37 Weest, seg ick, stout! 42 Wat so(,) seg ick(,) daer? (= wat is daar gaande). Colijn van Rijssele (C. Keyart), Spieghel der Minnen: 19 Tis seg ick een man ... Vroom, rasch en snel; 21 Spreyt seg ick tnetken van ioyeusheden; 36 Tis seg ick al niet; 89 Clinct seg ick v clocxken; 90 Naeyt seg ick v socxken; 91 Ke foey seg ick foey; 110 Her op seg ick, op; 131 Tis seg ick vileynicheyt; 132 Tis seg ick v schult; 140 Ke swijcht seg ick sotteken; 145 Tis seg ick een leven, Te Dordrecht te zijne; 147 Hoort dien hoerensuene, Hy soude seg ick hondert menschen bederven; 147 Tsus seg ick, haer neve comt hier gaende, Hem deert dat sy dus droeffelijck siet; 161 Ghy sult seg ick vallen, | |
[pagina 295]
| |
Vander carren; 175 en 176 Maect seg ick goede chiere; 188bis en 189 Springt seg ick int bedde; 197 Twordt seg ick al trueringhe; 211 Ke fy seg ick matte; 232 Ke foey seg ick foey salmen theylichdom croken; 246 Comt seg ick ten danse; 256 Duyct seg ic hier achtere; 258 Soect seg ick wat beters; 288 Swijcht seg ick hy sluymt; 296 Ick wil seg ick voort Eermen die braykens trect vanden roostere. blz. 32
Begheerte van hoocheyt.
Sy en heeft anders niet te doene,
Dan v te troosten.
Vreese voor schande.
Ke neense seg ick vincke.
blz. 186
Dierick. Nu ons ghelach
de Neve. Tis seg ick al betaelt.
Zie ook nog blz. 20, 67, 141, 157, welke voorbeelden moeilijk aan te halen zijn. Het zou geene moeite kosten, deze reeds aanzienlijke reeks, met nog vele andere plaatsen te vermeerderen. De mooiste heb ik echter nog niet genoemd, de volgende nl., ook Spiegel d. Minnen, blz. 23: Ke segt seck matte. Ziedaar de imperatief naast den samengetrokken vorm van zeg ik! Men zal mij toestemmen: 1o dat op al deze plaatsen seg ick vol komen op dezelfde wijze gebruikt wordt als seck op de boven vermelde, het een, zoowel als het andere, kan weggelaten worden; zonder dat de zin er eenigszins door verandert; 2o dat, als seg ick vervangen wordt door seck, men evengoed zal kunnen beweren, dat men met den imperatief van zeggen te maken heeft; sommige dezer plaatsen zijn zelfs zóó, dat, indien seck er stond, men zich nauwelijks zou kunnen voorstellen dat het geen imperatief is. Slechts in één geval is seck imperatief, geloof ik, namelijk in den uitroep ‘Ou seck ou’: | |
[pagina 296]
| |
Hau, sec, hau!Ga naar voetnoot1) joffer Hoverdie, zydi niet thus?
Vijf maagden, vs. 109.
tIs best, dat ic cloppe, want zou (= zij) wuent hier,
By wiens rade dat ic zal mueghen ghewin vaen;
Au, seck, au!
c. everaert, Esbat. v.d. Visscher, bij v. vloten, Kluchtsp.2 1, 84.
Ou, sick, ou, en sult ghy van die coomen niet coopen?
Ick heb hier te coop, dats veelderhande waer,
Om gelt t'ontfangen is al mijn hoopen.
Een tafelspel van een coomen, ibid. 1, 190.
Wij en connen van honger niet gespreecken;
T'eten, t'eten, hou seck!
Esbat. v.d. Schuyfman, in Trou m. bl. 6.
Hou! seck, ou! isser niemant thuijs?
Hann. Leckertant, ibid. 71.
Wat, ou sick! Heijne coemt ghinder ghaen
met Roelen, so ic gemerken can.
Bat. v.d. Katmaecker, ibid. 266.
Mijne meening steunt hierop: 1o dat de imperatief seg in de 16de eeuw werkelijk als interjectie voorkomt. Zie hier, behalve het boven reeds aangehaalde voorbeeld uit Keyart, nog enkele andere uit het Spel van St. Trudo, in Trou moet blijcken: 90 Hy moet, seg, noch kinnen ... Des dobbelers cansen ... Als ander hansen, ... Diet al verteeren; 108 Vreest ghy heere oft page? Bregt (d.i. breekt), seg, u courage; 123 Ten sal, sag, nyet clincken; 134 Hy es, seg, heel vervult; 148 Hy moet, seg, noch bucken; 178 Ick sal hem, seg, schincken ... Een lieffelyck boelken; 179 Schueren, twaer, seg, abuys ... Sonder vrouwen te syne. Belangrijk vooral zijn, wegens hun ouderdom, de twee vol- | |
[pagina 297]
| |
gende plaatsen uit de Eerste Blisc. v. Maria (ed. Moltzer): vs. 119 Ik (‘Nijt’ spreekt) heb, seg, gheeten Mi selven, alsoet oec wel es scinende Aen mijn fautsoen: ic ga al dwinende Tot eender scaduwen, soe nipet mij Dat iemen bat varen soude dan wi.
Lucifer.
vs. 649[regelnummer]
Scoyen wi, duvel, sonder beyen
Tot in den groten kakebo (d.i. de hel)!
Gawi de plaetse lingen en breyen:
Het comter nu al, des ben ic vro!
Nijt.
Het worter bestiert, seg, so, Heer, so ...
Si moeten alle, in desen no,
Bi ons springen enen spronc.
Willems heeft op deze twee plaatsen seg verklaard als zeg ick. Voor een tekst van ca. 1444 is dit grifweg onaannemelijk, en niet alleen dáárom: naast den imperatief enkelvoud komt ook de tweede persoon meervoud voor: Wat wildi meer, segt, valsch fenijn?
Sevenste Blisc. vs. 1078.
Laeckt haer niet, die God claer hiet; wee u, die den stoot staeckt!
Smaeckt den keest, segt; vliedt, tempeest van blasphematien.
a. bijns, N. Ref. 329.
Hann. Leckertant, in Trou m. bl. 60 Peijnsdij alre (d.i. alreede) om eeten, seght, onaerdich gast?
R. En soudij u niet om te gaen porren? Ic sal u geraken! D'A. Zegt, boef, ghij en sout niet dorren!
Bat. v.d. Katmaecker, ibid. 269.
2o dat naast ou seck ou, ook ou seg(t) ou voorkomt: Esbat v.d. Schuyfman, in Trou m. bl. 5: Mijn strotgadt verworgt van honger, dats claer. Ou! seg, ou! 20 Och, ick heb mijns heeren huijs gesien. Laet ons cloppen! ... Ou! seg, ou! | |
[pagina 298]
| |
(men vergelijke deze laatste plaats met de boven aangehaalde uit Everaert's Esbat. van den Visscher!) Belangrijk vooral echter is het volgende voorbeeld: Het quam een ruyterken ut Bosscayen
Ghister avont inden wijn (d.i. wind)
Ou segt ou en salmen hier niet naien
Ic hebbe geschuert mijn hemdekijn.
Antw. Liedb. no LXVI.
Dr. Kalff heeft immers aangetoond, dat de liederen van het Antw. Liedb., welke aangeduid zijn met de woorden ‘een out liedeken’ tot de 15de eeuw moeten gebracht worden, wat op verrassende wijze bevestigd wordt door de omstandigheid, dat enkele dezer aldus aangeduide liederen voorkomen in een handschrift der 15de eeuwGa naar voetnoot1). Ook met no LXVI is zulks het geval, en dit handschrift heeft: Hou seett hou en salmen hyer niet nayenGa naar voetnoot2). De uitroep hou sec hou dagteekent dus zeker van vóór 1500. Ik twijfel echter, of men in de tweede helft der 16de eeuw en later nog overal duidelijk gevoelde, waar dit sec(k) in ou sec ou vandaan kwam. Reeds in C. Keyart's spel van Narcissus ende Echo komt de vorm sick voor (hs. blz. 39), en merkwaardiger wijze is juist deze plaats onveranderd in den Handel der Amoureusheyt overgenomen (zie boven). Daarentegen werd ou seck ou van handschr. blz. 35 wél veranderd in den gedrukten tekst. Blijkbaar zag men dus zeg ik alleen in sec; sick verstond men wellicht niet eens meer. Ook aan Bredero zal de geheele uitdrukking wel pasklaar bekend geworden zijn. Men merke namelijk wel op, dat alle bovenvermelde voorbeelden van seck (wat de beteekenis ook zij), uit Zuidnederlandsche stukken komen, op twee na (al ligt het niet in mijne bedoeling, deze | |
[pagina 299]
| |
omstandigheid als een onwraakbaar bewijs te doen voorkomenGa naar voetnoot1). De dagteekening van tspel van een Comen wordt door V. Vloten niet opgegeven; doch tspel van den Katmaecker is van 1578, meer dan laat genoeg dus, op dat de geheele uitdrukking door de Hollanders van de Zuiderlingen zou kunnen overgenomen zijn. Toen Bredero schreef, was daarenboven de tijd, toen seck, zeg ik, ou seck ou en dergelijke bij de rederijkers geliefkoosde hulpmiddelen waren, lang voorbij. Het is dus heel wel mogelijk dat de eigenlijke beteekenis van het door hem gebruikte sick aan den dichter van het Moortje niet meer bekend was, te meer: 1o daar die vorm sick, blijkens het voorbeeld uit Keyart, wellicht niet in het Noorden, maar in het Zuiden ontstaan is, daar althans meer dan een halve eeuw vroeger bekend was; en 2o daar Bredero seck schrijft, en niet sick, op die plaatsen, waar zonder den minsten twijfel het imperatief van zeggen bedoeld is (b.v. Rodd. v. Alph. vs. 379, 426, 436, Symen s.S. vs. 412 [secktme]), welke vorm seck op ondubbelzinnige wijze de mededeelingen van Dr. Muller aangaande het bestaan der gutturale media bevestigt.
Leiden, 3 Juni 1893. willem de vreese. |
|