Nog over stoepjes.
Op blz. 90-91 van dit deel geeft het Tijdschrift een artikel van den heer C.H.Ph. Meijer over de etymologie van stoepjes. Hij citeert uit mijn Etym. Woordenboek: ‘misschien echter van stoep, als zijnde een soldaat die slechts moet stoepenen’, - en voegt bij: ‘die veronderstelling lijkt mij niet waarschijnlijk’.
Verder zegt hij: ‘M.i. moet men .... het woord opvatten als de verkorting van eene samenstelling in den verkleinvorm. Die samenstelling meen ik in volledigen vorm terug te vinden .... vs. 2231’ (nml. van Bredero's Moortje, uitg. Moltzer),
Hier moet ik aanmerken, dat heer Meijer's citaat van mijn tekst niet volledig is; daar moet nog bij: ‘vergel. Bredero, Moortje, 2422 (uitg. Oudemans)’. Ik verzend dus reeds in mijn Woordenboek juist naar dat vers, waarin de heer Meijer thans de samenstelling, waaruit stoepje verkort is, meent terug te vinden. Dus was ook reeds voor mij stoepje diminutieve verkorting uit stoepschijter. Dat heb ik wat te beknopt en ook wat gebrekkig uitgedrukt, maar toch niet onduidelijker dan wanneer ik b.v. zeide: ‘winkel (boutique) van winkel = hoek, als zich oorspronkelijk bevindende op de hoeken van kerken en andere groote gebouwen’, - en dan verzond naar een tekst waarin de volle vorm winkelhuis zou voorkomen.
Welke nu de beteekenis is van stoepschijter? Geene andere, geloof ik, dan die ik in mijn Woordenboek opgaf, nml. iemand die niets doet dan stoepenen (cf. De Jager, Wdbk. frequent. II, 834): die zijn stoep niet verlaat; die niet, zooals de andere soldaten, in 't veld gaat.
Mij is het niet duidelijk, welke beteekenis de heer Meijer er in vindt: ‘Zóó zal men, zegt hij, vroeger de oude, veelal gegekromde, ineengevallen stadsoldaten gekscherend genoemd hebben .... De bet. van de samenstelling zelf zal waarschijnlijk overeenkomen met het Zeeuwsche kakkernisje voor 't kleinste kind in een gezin’. Ik geloof dat er velen met mij het verband niet zien tusschen stoepschijter en kakkernestje, noch de ironie vatten van de benaming stoepschijter in hare toepassing op iemand die oud, gekromd en ineengevallen is.
Gent, 6-5-'93.
j. vercoullie.