Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 12
(1893)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Houwaert's plagiaat.Reeds in 1838 heeft Snellaert er op gewezenGa naar voetnoot1), dat De Mol's spel van Eneas ende Dido, door hem in handschrift gelezen, ook te vinden is in den Handel der Amoureusheyt van Houwaert, daarbij de vraag stellende: ‘Wie is nu de waerachtige schryver?’ Dat Snellaert daar niet dadelijk een antwoord op liet volgen, kan niet nalaten ons eenigszins te verbazen, want niemand was beter dan hij in staat, dit antwoord te geven, daar hij in de gelegenheid was geweest, nog twee andere spelen, bij Houwaert voorkomende, in handschrift te lezen, t.w. van Narcissus ende Echo, door ‘Colijn Keyaert’ (sic) en van Mars ende Venus, door De MolGa naar voetnoot2). Had Snellaert den Handel der Amoureusheyt niet, of slechts gedeeltelijk gelezen? Of was de geheele zaak hem toevallig ontgaan? Dit is niet geheel onmogelijk. Een volle halve eeuw is sedert verloopen, vooraleer dit twijfelstuk weer ter sprake gebracht werd. Serrure was allesbehalve royaal, als het er op aan kwam een ander van zijne handschriften en zeldzame boeken gebruik te laten maken, ook niet voor zijne beste vrienden; zelf heeft hij slechts een betrekkelijk gering gedeelte zijner schatten aan de wetenschap dienstbaar gemaakt; en de kans, dat zulks nog zou gebeuren, verbeterde er natuurlijk niet op, toen, na zijn dood, zijne geheele bibliotheek wijd en zijd verspreid werd. Zoo komt het dat Dr. Kalff eerst in 1888Ga naar voetnoot3), toen hij een tweetal der bewuste spelen in handschrift op de Koninklijke Bibliotheek te Brussel aantrof, overtuigend kon aantoonen, dat Houwaert op de onbeschaamdste wijze plagiaat had gepleegd. Terecht sprak Dr. Kalff daarenboven zijn twijfel uit omtrent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het eigendomsrecht van Houwaert op de twee overige spelen, in den Handel der Amoureusheyt voorkomende, vooral wat het spel van Narcissus ende Echo betreft, daar Snellaert, zooals ik reeds zei, een, eveneens aan Serrure toebehoorend stuk van dien naam gelezen had. Ik ben zoo gelukkig, in de plaats van twijfel, volkomen zekerheid te kunnen stellen. Het waarschijnlijke is slechts al te waar: ook het tweede boek van den Handel der Amoureusheyt is niet door J.B. Houwaert ‘poetelijck geinventeert ende rethorijckelijck ghecomponeert’, maar .... gestolen van een bekend kunstbroeder. Een handschrift, het spel van Narcissus ende Echo bevattende, berust nl. op de Universiteits-bibliotheek te Gent, waar het deel maakt van eene verzameling, door Dr. Ferd. vander Haeghen van Serrure, kort vóór diens overlijden, gekochtGa naar voetnoot1). Het bestaat uit vier volledige katernen van acht bladen papier, en een vijfde, in zoo verre onvolledig, dat de twee laatste bladen, ongebruikt gebleven, tegen de binnenzijde van het omslag werden geplakt. In het geheel dus 38 bladen, 148 millimeter breed bij 208 hoog. Het handschrift is in de laatste helft der vorige eeuw ingebonden, zooals blijkt aan het op het omslag geplakte, destijds zeer gebruikelijke, rood gemarmerd papier. Bij het inbinden heeft men voor- en achteraan telkens twee witte schutbladen aangebracht. Op de keerzijde van het tweede der vooraan bijgevoegde bladen staat bovenaan geschreven, van de hand van Serrure: In den catalogus van J. Koning, Amsterdam 1833 Deze opgaven zijn juist. Van het tweede en het derde katern zijn de signaturen (B en C) nog ongeschonden; van het vierde is de signatuur na- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoeg geheel weggesneden: men bespeurt nog slechts een klein gedeelte van de bovenste helft der D. Het watermerk van het papier komt nagenoeg geheel overeen met datgene afgebeeld bij De Stoppelaar, Het Papier in de Middeleeuwen, plaat XV, nr 19; tusschen beide bestaan slechts zeer kleine verschillen. Op de eerste bladzijde (de later toegevoegde schutbladen niet medegeteld) leest men, bovenaan: Van Narcissus ende EchoDeze ‘amorse Colijn’ is dezelfde als Colijn Keyart, of liever: dit was zijn eigenlijke naam, zooals blijkt uit hetgeen men aan het einde van het spel, onder het laatste vers, geschreven vindt: Colijn keyart Onwillekeurig denkt men dadelijk aan Colijn van Rijssele, wiens Spiegel der Minnen in 1561 door Coornhert, naar een versleten handschrift, voor het eerst werd uitgegeven bij Jan van Zuren te HaarlemGa naar voetnoot1). Dat we hier met één en denzelfden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
persoon te doen hebben, is dan ook zeer waarschijnlijk: de man heette blijkbaar Keyart, een naam welke meer voorkomt, en was waarschijnlijk van Rijsel afkomstig. Als schrijver van amoreuse spelen zullen zijne tijdgenooten hem den amoreusen Colijn genoemd hebben. Volstrekte zekerheid hebben we echter nietGa naar voetnoot1). Dat Colijn, ook in Noord-Nederland, werkelijk eene groote vermaardheid genoot, blijkt duidelijk uit de verzen, welke Bredero zijn Spaanschen Brabander in den mond legt (vs. 210 vlgg.): Maar sjases par Dio sante, wa plochtender elegante Poëten te wesen.
Item daer haddege Kastileyn, de Roovere, Gistellen, en Kolijn,
En Jan Baptisten Houwaart, dat bayloy goeye meesters zijn:
Dat waaren liens vol perfeccy: en van devine eloquency.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En volgens Schotel leest men in een ‘M.S. liederboeckxke uit het laatste der 16de eeuw’:Ga naar voetnoot1) 't geruchtelicke end deuchdelieke (l. - licke) scriven
van Coline sal in memorye bliven
tot s' warelts end.’
Onder de blz. 208 vermelde woorden staan dan nog in het handschrift, ter weerszijden van een calligraphisch figuurtje, de initialen van den afschrijver: eene R links en eene G rechtsGa naar voetnoot2). Over schrijver, afschrijver en tijd hebben we dus nagenoeg alle wenschelijke inlichtingen. Alleen de opgave van plaats ontbreekt. We hoeven echter geen oogenblik te twijfelen, of die plaats is Antwerpen. Het spel van Eneas ende Dido werd ‘tantwerpen ghespeeldt in mayo’ 1552Ga naar voetnoot3); ook op het titelblad van het spel van Charon den helschen Schippere leest men onderaan: Antwerpen, waaronder nog wat gestaan heeft, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nu weggesneden isGa naar voetnoot1). Daarenboven zijn al de stukken, door Reyer Gheurtz geschreven òf zuiver Brabantsch, òf Brabantsch gekleurd. Dit laatste is het geval met de spelen afkomstig uit Amsterdam (zooals blijkt uit het weinige, bij Koning er uit aangehaald), en vooral met het spel van Charon, eigenlijk in het Vlaamsch geschreven, doch met vrij talrijke Brabantsche vormen, door den afschrijver er in gebracht. Het is dus onmogelijk dat ons spel van Narcissus ende Echo elders dan in de Scheldestad zou geschreven wezen. We kunnen zelfs nog een stap verder gaan, en het waarschijnlijk noemen, dat de stukken door Reyer Gheurtz geschreven, tot het repertorium van de Antwerpsche kamer de Gou(d)bloeme behoorden. Snellaert zegtGa naar voetnoot2), dat De Mol's stuk op het tooneel der Violieren gespeeld werd. Hij voegt er echter geen bewijs bij. Ik vermoed dus, dat het slechts eene gissing is - later overgenomen in den Catal. SerrureGa naar voetnoot3) -, en eene vergissing is het stellig. Aan het einde van het eerste deel van het spel van Eneas ende Dido leest men namelijk: Eerweerdighe Heeren, hier mede wy dit spel staken;
Tot overmorghen wy Goudtbloemkens groene,
Zo verre het weer blijft in 't saysoeneGa naar voetnoot4).
En aan het einde van het tweede deel: Eerweerdighe heeren, hier mee wij cesseeren,
Wij goudtbloemkens gruyende in döchden;
Blijft Marien Soon bevoolen, de rust in vröchdenGa naar voetnoot5).
Deze verzen leveren ons het afdoende bewijs, dat het spel van Eneas ende Dido niet werd vertoond op het tooneel der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Violieren, maar op dat der kamer de Goubloeme, waarvan Jacob de Mol lid was. In 1563 vertegenwoordigde deze (als facteur?) zijne kamer ‘op (de) iaerlijcxse Prinsfeeste van de Corenbloeme Camere binnen Bruessele.’ Zijn antwoord op de vraag: ‘Wat dat de Landen can houden in Rusten?’ luidde: ‘Wijsen Raet, Godlijck en Rechtelijck ghevseert’, en was, evenals zijn spel van zinne, onderteekend met zijne spreuk: Laet wroeten den MolGa naar voetnoot1). Doch het wordt tijd dat we tot ons spel van Narcissus ende Echo terugkeeren. Op de tweede bladzijde van het handschrift vinden we de lijst der personen aldus:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daaronder treffen wij het volgende eigenaardig bericht aan: Deese drie speelen machmen aen een spel Van een dergelijk bericht is bij Houwaert niets te bespeuren. Op den titel van het tweede boek volgen bij hem dadelijk de ‘Namen der Personagiens van 't eerste Spel.’ In het handschrift worden de drie ‘deelen’ door niets bijzonders gescheiden; daarom is er ook slechts eene lijst der personen. Bij Houwaert niet zoo. Elk deel heeft een afzonderlijken ‘prologhe’ en eene afzonderlijke lijst der personenGa naar voetnoot1). Op die wijze worden de meeste personen natuurlijk drie maal genoemd, meest allen echter zonder bijvoeging der hoedanigheid, zooals in het handschrift. Daarenboven is de tweede lijst niet geheel volledig: slechts één der ‘heeren’ wordt er in vermeld, en wel aldus: ‘Acteon, een here.’ Deze naam is uit den tekst genomen, want ook in het handschrift komt hij voor, waar men in enkele tooneelen vindt: ‘deen heer Acteon’. Evenzoo ontbreekt in deze lijst Anxt voor weder-zeggen (aldus bij Houwaert), ofschoon deze rol volstrekt niet uit den tekst is geschrapt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eindelijk vindt men ook nog bij Houwaert, na elk ‘deel’, een soort van intermezzo, half ernstig, half comisch. Het eerste der drie heeft geen afzonderlijken titel; er is zelfs niet de minste aanduiding om den lezer te waarschuwen, dat hetgeen volgt niet tot het spel van Narcissus ende Echo behoort. De personen staan in de eerste lijst vermeld, doch ook zoo maar. Dit eerste intermezzo is eene samenspraak tusschen drie jongelingen: Mijns zelfs onvry, Een anders vreucht en Niemants eyghen. De eerste verpersoonlijkt de hopelooze, en toch standvastige, liefde. ‘Hoe myn Lief my in liefden confuys ‘ziet’, zegt hij, ‘Sy en acht myn jonst een enckel gruys ‘niet; ‘Ziele, herte, lijf, goet, ja al dat mijn ‘is,
Ooghen, ooren, mont, al met mynen danck,
Stel ick (Myns zelfs onvry) in Liefs bedwanck.’
Eens anders vreucht beweert ‘geen noot van zulcken meskieve’ te hebben; ik, zegt hij: Ick draech kleyn jonst tot mynen Lieve,
Nochtans mint my eene, ghezeyt al stille,
Weer dat ick wille oft niet en wille,
Maer ick en acht dat niet, dies is sy ontveucht (d.i. ontweegd).
Hij bemint ze niet, omdat ze hem ‘niet rijck noch goet ghenoech’ is. De derde eindelijk, Niemants eyghen, kenschetst zich zelf aldus: Vroukens die my jonste draghen,
Die troost ick al naer haer behaghen;
En die my oock gheen jonste en jonnen,
Die en zou ick niet gheminnen konnen:
Nu loop ick hier, dan loop ick weder daer,
Eu ick heb wel hondert Liefkens op een jaer,
En d'een en acht ick niet een enckel stroo
Meer dan d'andere.
De geheele samenspraak bestaat nu hier in, dat elck zijn standpunt toelicht en zooveel mogelijk verdedigt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tweede intermezzo heeft den volgenden titel: Een Tafel-Spel van twee Personagien, Men kan den inhoud reeds gissen: klachten van den onghetroosten (minnaar); gejubel van den welgeminden, die van zijne liefste alles verkrijgt wat hij verlangt. Het derde intermezzo eindelijk heet Tafel-Spel van dry Personagiens. Het Herte beschuldigt de Ooghe, de oorzaak te wezen van al zijn leed en verdriet, wat de Ooghe natuurlijk ontkent: niet zij, maar 's Menschen Wille verdient dit verwijt. Na eenigen tijd gekeven te hebben, besluiten beiden een scheidsrechter het geschil te laten uitmaken. Daartoe biedt de Wille zich aan. De Ooghe herhaalt hare beschuldiging, en ook het Herte keert zich tegen hem. Te vergeefs tracht de Wille zich te verdedigen. Wij doen Houwaert zeker geen onrecht, als wij aannemen dat deze drie tafelspeelkens evenmin zijn werk zijn als de grootere spelen van sinnen. Eene kleinigheid, die wellicht haar belang heeft, is deze, dat nl. dit laatste tafelspel in den Handel der Amoureusheyt achter de Naer-Prologhe op het geheele spel van Narcissus ende Echo voorkomt. In het handschrift eindigt dit spel namelijk met de volgende Concluysie.
Gods vrienden, hier hebdy mghen mercken
die wraecke van Echo, der scoonder ioncfrouwe;
hue narcissus creeg loon naer wercken,
dies alle dland dreeff druck en rouwe.
want duen syn eedel heeren ghetrouwe
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem vonden verdroncken in die fonteyne,
due wasser druefheit in mennigher vouwe,
daer hy doot lach mismaect in weyne.
dies de plaetse, net ende reyne,
fonteyne damours noch heet by naemen.
dus bid ick u, minnaers, int ghemeyne:
verhuedt dontroosticheit voll blaemen!
gheeft malcanderen troost, tot uwer vraemen.
wy sullen u gaen speelen een sotte collacie;
Dan beveelen wy alle god (l. gods) gracie!Ga naar voetnoot1
Zie hier nu wat er bij Houwaert van dese ‘Concluysie’ geworden is: De naer-prologhe.
GOdts Vrienden hier hebt ghy moghen mercken
De wrake van Echo der schoonder Ionckvrouwe,
Hoe dat Narcissus kreech loon naer wercken,
Dies al 'tLant door bedreven wert grooten rouwe:
Want doen syn edele Heeren ghetrouwe
Hem vonden inde Fonteyne verdroncken,
Zoo beklaechden sy hem in menighe vouwe,
En de tranen zijn door der liefden voncken
Van hun wanghen ghezoncken.
Dees plasse en 'twater, dat doen onreyn ‘was,
Wert Fonteyne d'Amours gheheeten by namen:
Dus bid ick v ghy Mans in 't ghemeyn ‘ras,
En wilt gheen jonghe Dochters beschamen,
Maar vertroost de bedroefde 'thaerder vramen,
En als sy v bidden om assistentie,
Gheeftse ten minsten schoon woorden naer 'tbetamen,
En neemt in 't goede haer benevolentie,
Zonder reprehentie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En ghy Vrouwen en Dochters hout v eer in weerde,
En zijt zoo dwaes niet noch zoo verblint,
Ghy en peyst dat 'thoy niet en mach gaen ten Peerde,
En datmen vileynen met bidden niet en verwint:
Bepeyst v altijt wel eer ghy beghint,
In een weynich verzinnens leyt wel groote bate,
Ziet toe dat ghy als Echo niet dwaeslijck en mint,
Dat bid ick v jonstelijck uyt caritate,
Maar Houdt middelmate.
Houwaert heeft dus, in hoofdzaak, bij den door hem gevonden tekst een aantal verzen bijgevoegd, daarbij niet verwaarloozende, evenals in de twee spelen door Dr. Kalff behandeld, zijne zeer zeker van voorzichtigheid, maar niet van grootheid des harten getuigende spreuk te pas te brengen. Wat hij verstond door ‘de middelmaat te houden’, was, het zoo aan te leggen, dat hij ‘Conseillier ende Meester Ordinaris van de Rekeninghen des Hertogdoms van Brabant’ werd, na in zijn jonger jaren openlijk partij voor den opstand gekozen te hebben. De oude vriend van Willem van Haecht dacht blijkbaar aan zijne spreuk niet, toen hij voor de ontvangst van Aartshertog Ernst van Oostenrijk zijne laatste moralisatie schreefGa naar voetnoot1). Anders zou hij in het vleien wel wat meer maat gehouden hebben! De ‘sotte collacie’, aan het einde van Colijn's ‘Concluysie’ aangekondigd, is in het handschrift niet te vinden; er volgt ook niet de minste aanduiding, die ons kan doen gissen, wat er het onderwerp mag van geweest zijn. Maar zou het al te gewaagd klinken, indien we meenden deze collacie in het laatste Tafel-Spel van drie Personagien terug te vinden? Zooals ik zooeven vermeldde, staat dit Tafelspel bij Houwaert achter de Naer-Prologhe. Nu is het niet onmogelijk, dat de dichter een handschrift onder de oogen gehad heeft, waarin de ‘sotte collacie’ voorkwam, en dan natuurlijk na de ‘concluysie’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er is echter een bezwaar, weshalve ik aan de onderstelling niet al te veel durf hechten: het Tafel-Spel van drie Personagien is veeleer ‘int amoreuse’, of zelfs ‘int vroede’, dan ‘int sotte’. Tot dit laatste genre behooren daarentegen wel degelijk de twee eerste intermezzo's, waarin het o.a. ook aan plastische schilderingen der mingenuchten, zooals men ze vaak in refereinen en spelen ‘in 't sotte’ aantreft, niet ontbreekt. Kwamen de drie intermezzo's in het door Houwaert gebruikte handschrift wellicht in eene andere orde voor, en heeft hij deze orde veranderd? Doch dat alles zijn even onvruchtbare als vruchtelooze gissingen. Thans nog enkele opmerkingen aangaande den tekst zelf. Vooreerst zijn de regisseurs-aanteekeningen veel talrijker in het handschrift dan bij Houwaert. Deze heeft geene andere aanwijzingen dan Pausa. Bij Colijn Keyart daarentegen zijn meest alle tooneelen gescheiden door eene dwarsstreep, terwijl in margine geschreven staat of: pausa, of: binnen, of beide, het een onder het andere. De verdeeling der tooneelen is, op enkele uitzonderingen na, dezelfde in de twee teksten. Ten opzichte van de taal is ons handschrift van het grootste belang. Reeds is dit het geval met den Handel der Amoureusheyt, die, zooals alle werken van Houwaert, in de Brabantsche schrijftaal der 16de eeuw gesteld zijn. Nu staat de taal van ons handschrift nog veel dichter bij het gesproken Brabantsch dialect: het heeft b.v. nooit haar (pron. poss.), maar altijd heur, welke vorm stellig reeds in de 15de eeuw voor de gesproken taal van geheel Zuid-Nederland moet aangenomen wordenGa naar voetnoot1); nooit oe, maar altijd ue (umlaut van germ. ô). De eu wordt steeds voorgesteld door o met een kleine e er boven geschreven: o. Het imperfect optativi van mogen luidt steeds: mucht, muchten; van moeten: must, musten; van kunnen: kust, kusten; û vóór r staat gelijk met eu, blijkens schrijfwijzen als natre, re, naast natueren, uren, rijmende op dre, deure (voorz.) en derg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merkwaardigerwijze treft men het geheele handschrift door steeds up aan, een vorm welke natuurlijk niet in Brabant, maar in Vlaanderen thuis hoort. Zoo dat ook dit spel wel uit de westelijke gouwen afkomstig zal zijn. Een ander bewijs hiervoor is ook het uitsluitend gebruik van de als pron. relat., dat, gezien de teksten (mnl. en andere, zoo b.v. het spel van Charon), waar het voorkomt, veeleer een flandricisme dan een hollandisme blijkt te wezen. De taal van Stoke kan men toch ook geen hollandsch noemen. De taal is bij Houwaert, in vergelijking met die van het handschrift, eenigszins moderner, niet echter in het rijm. De grootste tekstafwijkingen bij Houwaert vertoonen die plaatsen, waar veel - meestal mythologische - eigennamen, van personen en landen nl., voorkomen: deze zijn soms tot onherkenbaar wordens toe verknoeid. Op enkele plaatsen heeft de tekst van Houwaert een paar verzen meer, o.a. in de laatste tirade van Atropos aan het einde van het spel, waar de dichter weer zijne spreuk inlaschte; elders, een paar minder; nog elders staan een paar verzen in omgekeerde volgorde; vaak is aan een verzenpaar nog een rijm toegevoegd, dat eigenlijk geheel overbodig is; één keer komt een woord, dat bij Keyart in het vers staat, in het rijm (t.w. u: nu), zoodat het vers zoo onwelluidend mogelijk wordt. In een drietal andere gevallen brengt Houwaert het eerste woord van een volgend vers in het rijm, wat dan allerlei geknoei medebrengt. Evenals in het stuk van Smeecken, heeft onze dichter ook hier op verschillende plaatsen sommige krasse uitdrukkingen door zoogenaamd minder aanstootelijke, maar des te zouteloozer, vervangen. Voor vele plaatsen, die in Houwaert's tekst zeer duister, en zelfs volkomen onverstaanbaar zijn, geeft de tekst van Colijn Keyart het noodige licht. Het is niet mogelijk, over al deze verschillen in nadere bijzonderheden te treden; zoo iets zou eene voor dit tijdschrift te groote ruimte beslaan, en blijve dus voor eene nieuwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgave van Colijn Keyart's Spel van Narcissus ende Echo bewaard.
Mij dunkt, het pleit is voldongen: Houwaert is niet de schrijver van de drie eerste boeken van den Handel der Amoureusheyt. Dit zoo zijnde, is argwaan omtrent zijne rechten op het vierde en laatste boek meer dan gerechtvaardigd; men is geneigd te verklaren, dat deze bundel van de lijst zijner werken kan geschrapt worden, en men stelt zich voor, dat het thans ontdekte plagiaat niet van aard is, om iemand in te nemen met een man, wiens doen en laten, na een kortstondig enthousiasme voor de vaderlandsche zaak, vrij ordinair is geweest. Doch zijn er ook verzachtende omstandigheden aan te voeren? Wellicht zal meer dan een lezer zich afvragen, of we wel het recht hebben Houwaert van plagiaat te beschuldigen met betrekking tot een werk, dat eerst twee en twintig jaar na zijn dood is verschenen. Een dergelijke twijfel kan zeker niet voorbarig genoemd worden. Men kan echter al dadelijk antwoorden, dat de Handel der Amoureusheyt niet het eenige zijner werken is, dat na zijn dood het licht zag: Den Generalen Loop der Werelt werd pas in 1612 (Amsterdam), en de Paroenesis Politica in 1614 (Leeuwarden) uitgegeven. Deze werken kwamen dus blijkbaar in zijne nalatenschap voor, en hetzelfde kan gebeurd zijn met den Handel der Amoureusheyt. De zaak zou zich echter ook nog anders kunnen toegedragen hebben. Jan Baptiste Houwaert had een zoon Raphaël, die zijn vader hoog vereerdeGa naar voetnoot1). Heeft Raphaël Houwaert wellicht in de nalatenschap zijns vaders afschriften der spelen, die thans den Handel der Amoureusheyt uitmaken, gevonden, en heeft hij, half door kinderlijke liefde, half speculeerende op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn vaders beroemdheid, die spelen dien vorm gegeven, welken wij uit den druk van 1621 kennen, en voor het werk zijns vaders uitgegeven? Doch dat is niet dan eene gissing, voor dewelke het mij aan alle bewijs ontbreekt. Ten slotte nog eene opmerking. Op het einde van zijn reeds meermalen vermeld opstel, gewaagt Dr. Kalff nog van een anderen bundel tooneelstukken, getiteld: ‘Den Handel der Amoureusheyt ..... in dry boecken’, waarin zich 3 spelen bevinden, een van Jupiter en Yo. Dit werk kwam in 1583 te Brussel uit.’ ‘Daar deze bundel niet onder mijne oogen kwam,’ zoo luidt het verder, ‘kan ik niet beoordeelen, in hoever hier nieuwe gegevens liggen voor de oplossing der door mij gestelde vragen.’ De vraag nopens het spel van Narcissus ende Echo vervalt met dit mijn opstel; wat deze omtrent het spel van Leander ende Hero betreft, van den ‘bundel’ van 1583 is voor de beantwoording er van niets te verwachten, evenmin als voor de geheele zaak die ons thans bezighoudt, om de goede reden dat het boekje met den Handel der Amoureusheyt van 1621 slechts die drie eerste woorden van den titel gemeen heeft. Algemeen verkeert men namelijk in den waan, dat deze laatste bundel voor het eerst gedrukt werd in 1583, in-4o. Van der Aa schijnt de eerste zegsman te wezen. Zelfs de scherpzinnige en ‘veelziende’ bewerkers der Bibliotheca Belgica zijn eerst later achter de waarheid gekomenGa naar voetnoot1). Deze waarheid is namelijk, dat de zoogenaamde eerste druk van 1583 een geheel ander werk is; ziehier de juiste titelGa naar voetnoot2): Den Handel der ‖ Amoureusheyt. ‖ Begrepen in dry Boecken, inhoudende dry ‖ excellente, constighe, soet-vloyende, Poeti- ‖ sche spelen van sinnen, van Jupiter en Yo, ‖ met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dry behaeghelijcke ende belachelijcke Dia- ‖ logen oft disputatien van minnen, vuyterma ‖ ten ghenoechlijck, lustich, ende plaisant om ‖ lesen, so wel voor d'amoreuse minnaers ‖ als voor die Edele constighe gheesten. ‖ Er kan zelfs moeilijk van een ‘bundel’ gesproken worden, aangezien het boekje slechts één spel van sinnen bevat: Van Jupiter en Yo, doch in drie deelen, ieder deel met een afzonderlijken proloog. Het spel is dus geheel gebouwd als het gedrukte spel van Narcissus ende Echo. Er schijnt slechts een exemplaar van dat werkje bekend te wezen, t.w. datgene door de Bibliotheca Belgica vermeld als toebehoorende aan den heer C. Vijt te Gent, welk exemplaar sedert is overgegaan naar de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. In de voorgaande eeuw was een exemplaar in het bezit van Mr. Johan vander Marck, ‘in zijn Wel-Ed. Leven, Raed, en Oud-Burgemeester, en laetst Hoofd-Officier der stad Leyden’, die eene verzameling tooneelspelen bezat, welke thans nog eenig zou heetenGa naar voetnoot1). Of dit een ander, dan wel hetzelfde exemplaar is als dat, hetwelk thans te Brussel berust, kan ik bij gebrek aan gegevens, niet mededeelen.
willem de vreese.
Geschreven in het najaar van 1889; thans gedrukt met enkele toevoegselen - op één na alle in de aanteekeningen -, welke de lezer dadelijk zal herkennen. Aan den heer Th.I.J. Arnold, die mij wees op de blz. 212 vermelde bijzonderheden aangaande Jacob de Mol, welke de Refereinen en diversche Liedekens aan de hand doen, betuig ik daarvoor openlijk mijn dank.
Leiden, Mei 1893. w.d.v. |
|