Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 12
(1893)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
J.B. Houwaert's Handel der Amoreusheyt.Bij het lezen van een proefschrift over J.B. Houwaert door G. Du Soleil werd mijne aandacht op het vraagstuk der echtheid van 's dichters bovengenoemd werk gevestigd. De heer Du Soleil beweerde immers dat G. Kalff zich vergist had, toen hij eerst in dit tijdschriftGa naar voetnoot1) en later in zijne Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde in de 16e eeuwGa naar voetnoot2) de meening opperde dat de Handel der Amoreusheyt Houwaert's werk niet was en hem van plagiaat beschuldigde. Wat G. Kalff van de vier spelen zegt, welke in de uitgave van den Hand. d. Am. van 1621 voorkomen, wil ik, behalve wat den Narcissus en Echo betreft, gereedelijk toegeven; doch van de beschuldiging van plagiaat wensch ik Houwaert te mogen vrijpleiten. Van den Hand. d. Am. kende G. Kalff, volgens eigen getuigenis, slechts ééne uitgave, die van 1621 te Rotterdam bij ‘Jan van Waesberghe de Jonghe op de Korenmerct’ verschenen. De uitgave van 1583 kwam hem niet onder de oogen en hij vermeldde ze slechts op gezag van het Biographisch Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche Letterkunde. Nu, juist deze uitgave van 1583 is het, die alleen het vraagstuk kan helpen oplossen. Van deze uitgave, de eenige waarvoor Houwaert verantwoordelijk kan gehouden worden, is slechts een enkel exemplaar bekend; vroeger behoorde het den heer C. Vyt, van Gent, toe en sedert 1890 bevindt het zich op de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. De titel luidt als volgt: Den Handel der Amoreusheyt, Begrepen in dry Boecken/ inhoudende dry excellente/ constighe/ soet-vloyende/ Poetische spelen van sinnen/ van Jupiter en Yo/ met dry behaeghelijcke ende belachelijcke | |
[pagina 203]
| |
Dialogen oft disputacien van minnen/ vuytermaten ghenoechlijck/ lustich/ ende plaisant om lesen/ so wel voor d'amoreuse minnaers als voor die Edele Constige gheesten. - Met Privilegie. - Tot Bruessele by Jan van Brecht. 1583. 's Dichters naam en zinspreuk komen in een naamdicht op bladz. 2 (Aii) voor. De drie spelen vormen slechts een enkel stuk in drie deelen gesplitst. Deze authentieke Hand. d. AmoreusheytGa naar voetnoot1) moet al vroeg zeer zeldzaam geworden zijn; het bestaan ten huidigen dage van slechts een enkel exemplaar is er een bewijs van; ook zoo laat het zich verklaren hoe Jan van Waesberghe, die ook Pegasides Pleyn uitgaf, bewust of onbewust, in 1621 onder Houwaert's naam en titel vreemd werk kon laten doorgaan. Inderdaad, geen stukken van Houwaert zijn het die in den bundel van 1621 voorkomen en, naar ons gevoelen, had Houwaert deel noch part aan deze uitgave: hij was alsdan reeds 22 jaar dood en begraven! Deze compilatie, waar men min of meer behendig zekere dialogen en verzen van Houwaert en ook eenige Houdt Middelmate inlaschte, werd m.i. samengeflanst of door Jan van Waesberghe zelf, of door een ander, misschien door den Niet Snel Al-be-recht, wiens kreupele verzen op de eerste bladzijden te vinden zijn. Ik vermoed dat deze uitgave eenvoudig eene speculatie was, licht te verklaren door de populariteit welke de Brabantsche schrijver nog destijds genoot. Deze pseudo-Hand. d. Am. had eene eeuwenlange vergissing voor gevolg daar men, het bestaan kennende eener uitgave van 1583, in den waan verkeerde dat de uitgave van 1621 een herdruk was van die van 1583. Deze misgreep is nog gedeeltelijk in het Biogr. Woord. d.N. en Z. Lett. te vinden, waar twee uitgaven van den Hand. d. Am. voor 1583 worden aangegeven, waarvan eene met denzelfden inhoud als die van 1621. Doch in zijne Bibliotheca Belgica vermeldt de heer F. van der Haeghen slechts een enkele uitgave van 1583; tevens herinnert de geleerde bibliothecaris er aan dat de gelijkheid | |
[pagina 204]
| |
van titel tot op onze dagen deze uitgave als de prototype van die van 1621 deed beschouwen. Is het gewaagd te vermoeden dat de opstellers van het Biogr. Woordenboek ook in dien waan verkeerden en te goeder trouwe als inhoud eener uitgave van 1583 de titels der stukken meenden te mogen opgeven, welke slechts in die van 1621 voorkomen? Men zou dus, mijns inziens, ongelijk hebben nog langer Houwaert van plagiaat te beschuldigen. Ik ben er echter verre van af te beweren dat hij Smeeken's Mars en Venus niet zou gekend hebben toen hij zijn Jupiter en Yo schreef. Integendeel, en zulks meen ik te mogen vermoeden op grond, niet zoo zeer van Houwaert's verblijf te Antwerpen, van waar het handschrift van Smeeken's stuk herkomstig is, noch van Houwaert's vermelding van de minnarij van Mars en Venus in zijn Jupiter en Yo, als wel op grond van de overeenkomst van zekere verzen in beide stukken. In Smeeken's Mars en VenusGa naar voetnoot1) treft men o.a. het volgende rederijkers kunstgreepje aan: O Jolijt van ooghen,
Ghy duet dooghen dör dooghen in dooghen lichten;
Dies mijn ooghen als liefs ooghen int ooghen verhooghen,
Daer dooghen in dooghen alle vrientschap stichten.
Wat es sueter dan dooghen, liefs ooghen besichten
Met dooghen, daer dooghen jolijt in kinnen?
Sulke ooghen duen liefs ooghen druefheit swichten
Ende ooghe, in ooghe, labueren met minnen
Die therte hen in liefde laet verwinnen. -
En Houwaert's Jupiter en Yo vangt aan met den volgenden monoloog van Jupiter: O ooghen, wat hebdy door d'ooghen ghesien
In d'ooghen die d'ooghen te hemwaerts trecken,
Daer d'ooghen tsecreet der ooghen bespien
| |
[pagina 205]
| |
Met den ooghen die d'ooghen tot liefden verwecken?
Nochtans moet d'ooghe door d'ooghe decken
Der ooghen soetheyt in tbegrijp der ooghen,
Al wijst d'ooghe met ooghe der minnen-kecken;
Dies d'ooghen in d'ooghen door d'ooghen verhooghen:
Tsamblant is meest gheveyst dat sy tooghen.
Verder reikt nochtans de overeenkomst niet, behalve de gelijkheid van het onderwerp, hier een bedrogen echtgenoote, daar een bedrogen echtgenoot.
Luik, Maart 1893. f. van veerdeghem.
Toevalligerwijze ontving de Redactie kort na elkander, eerst het voorafgaande, later het hierna volgende stuk. Zij maakte gebruik van de gelegenheid om verschillende beschouwingen over eene zelfde zaak te gelijk op te nemen, maar berichtte natuurlijk te voren aan de beide inzenders dat ook van andere hand over hetzelfde onderwerp een opstel was ingekomen en zou worden geplaatst. Ten overvloede zij nog verwezen naar het naschrift op blz. 222.
De Redactie. |
|