Kauw, Ghyse.
In den Spaanschen Brabander van Bredero komt het verhaal voor van een poets, den bruiloftsgasten van den ‘outste Harp-slagher van Amsterdam’ gespeeld. Daarin lezen wij vs. 437-439, dat Frans Witte-broodt en Jan Treck
‘koften van de beerstekers een tobben of twee met dreck.
En sy groeven op de stoep, en zy lieten 't daer in dyzen
De leckere gheparfuymeerde soete kauw, ghyse.’
In dit laatste woord kauw, ghyse wil Prof. Moltzer, in de complete uitgave van Bredero's gedichten, in navolging van Oudemans, het woord saucyzen zien, in den mond der oude praatvaars verbasterd.
Hiertegen vind ik bezwaar.
Ten eerste is het opmerkelijk, dat het woord in twee deelen gescheiden is door eene komma; ten tweede is het zonder n gespeld, hoewel het als saucijzen toch meervoud zou zijn, en de n niet licht zou weggevallen zijn, waar het rijmwoord dysen is. Ook komt mij de verbastering niet heel aannemelijk voor, te gedwongen.
M.i. hebben wij hier te doen met eene aardigheid, en wel: een zin, gebruikt als een zelfst. nmw. Dan zou men in den zonderlingen vorm kauw, ghyse moeten hooren: kauw gij ze, d.w.z. eet jij het op, als spottende uitdrukking voor een lekker kostje; de mogelijkheid bestaat dan toch nog, dat er aan den klank van saucyzen gedacht is (hoewel dit woord minder gepast is, waar er sprake is van tobben met dreck.) Dergelijke uitdrukkingen komen meer voor. Bredero zelf noemt een manziek meisje een Lijsje waar is Jan; Tuinman gebruikt het woord oudmaaknieuw voor iets, dat oud is, maar opgelapt weêr voor nieuw doorgaat; Langendijk zegt watjekal voor kletspraat (eig. wat je kal, wat je klets); ons volk zegt nog: ergens geen