Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11
(1892)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
Naschrift op ‘De Menschwordingh’.Prof. C. Huysmans heeft in het Tongersche weekblad Journal du Limbourg een en ander omtrent de Menschwordingh medegedeeld en in het nummer van den 30n Juli 11. gepoogd te bewijzen dat het stuk wezenlijk door den Bilsenaar Jan Emerix gedicht werdGa naar voetnoot1). Laat ons zijne bewijsgronden beknopt nagaan. Volgens C.H. behoorde de M. stellig tot het répertoire der Bilsensche kamer De Veltbloemen. Hoe zoo? De huidige burgemeester der gemeente, de heer Lambrechts, die vroeger ook in het bezit is geweest van het hs., ‘heeft door afgestorven familieleden hooren vertellen dat het stuk nog in de vorige eeuw door de Veltbloemen vertoond werd.’ - Daarop, meenen wij, valt niets af te dingen; wij hopen nochtans dat een schriftelijk bewijs deze mondelinge overlevering zal komen bevestigen. Zulks zou dan echter nog niet onwederlegbaar bewijzen dat de M. te Bilsen ontstaan is: immers, voor hun vertooningen ontleenden onze rederijkers vaak stukken aan het répertoire van andere kamers. Jan Emerix, de auditeur bij de Rota te Rome, is wezenlijk de schrijver van het stuk, beweert C.H.; want, zegt hij, in het Dobbel Rondeel tot lof van het Alderheilighste Sacrament des Autaers, dat in het hs. onmiddelijk op de M. volgt, zinspeelt hij zelf op zijn verblijf in den vreemde. - De bedoelde plaats is de eindstrophe en luidt als volgt: o goedertierentheijt! o liefde sonder paelen!
'k aenveerd' uw milde jonst, ick volgh uw lief gebodt:
terwijl ick ver van u als vreemdelingh moet dwaelen
com, soeten Jesu, com, dael in mijns boesems slot
In schijn van broot en wijn.
| |
[pagina 315]
| |
De woorden ver van u en als vreemdelingh, hier opzettelijk cursief, staan o.i. in verband en kenschetsen de ootmoedige verhouding van een sterveling in 't algemeen tegenover de Godheid, de verzuchting van den mensch voor wien de Hemel nog een vreemd gewest is en die zich op aarde als een vreemdeling beschouwt in tegenstelling met de gelukzaligen. Wij aarzelen aan te nemen dat als vreemdelingh eene zinspeling zou zijn op 's dichters uitlandigheid, op zijn verblijf te Rome. Gansch het stuk bevat slechts den lof van het H. Sacrament in 't algemeen. C.H. is in het bezit gekomen van een Latijnsch boek, eene Fons Eloquentiae, gedrukt te Luik in 1675, waar, op de eerste witte bladzijde, geschreven staat: Ex Libris-Joannis Emerix-Poetae. Er leefde dus wezenlijk in de tweede helft der zeventiende eeuw een Jan Emerix die als dichter bekend was en zelfs den bijnaam van dichter achter zijn familienaam meende te mogen voegen. Wij mogen gerust veronderstellen in die aanteekening het eigenhandig schrift van den man te bezitten. Ik heb het met dat der M. vergeleken: het komt er niet mede overeen; slechts een paar letterteekens bieden zekere gelijkenis aan. Doch het hs. der M. is wellicht slechts een afschrift en dan kan de vergelijking van het schrift tot geen uitkomst leiden. Wij meenen dus uit die aanteekening nog niet onvoorwaardelijk te mogen opmaken dat Jan Emerix de schrijver is der M.; zijne aanspraak op die eer komt ons waarschijnlijker voor dan vroeger, doch waarschijnlijkheid is geen zekerheid.
Luik, Oogstmaand, 1892. f. van veerdeghem. |
|