Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11
(1892)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |
Kleine Middelnederlandsche overblijfselen.1. Eene onbekende monorime.Op een klein middendoor geknipt blaadje perkament, in twee kolommen beschreven, indertijd door De Vries van een zijner Zuid-Nederlandsche vrienden ontvangen, en mij door hem thans ter uitgave toevertrouwd, nu de lichamelijke arbeid, aan het studeeren verbonden, hem moeilijk begint te vallenGa naar voetnoot1), vindt men met eene kleine doch duidelijke letter geschreven de volgende monorime. Zij is 33 regels lang en dus slechts één regel korter dan de bekende in hetzelfde rijm gedichte passage aan het begin van het tweede boek van den LeekenspiegelGa naar voetnoot2), doch daar het thans voor het eerst uitgegeven gedicht een oneven getal regels bevat, ligt het vermoeden voor de hand, dat er ergens een regel is uitgevallen; is dit zoo, dan zijn de beide monorimen juist even lang, wat wel toevallig zal zijn. Het gedicht zelf, dat niet onaardig is, en enkele nog weinig bekend mnl. woorden bevat, is van moraliseerenden inhoud: het geeft eene waarschuwing aan den mensch dat hij, ‘terwijl het nog tijd is, bedenke wat tot zijnen vrede dient’, en luidt aldus: | |
[pagina 286]
| |
Mensche, waerop moochstu di verlaten?
Want du sies van allen staten
Liede ghesont gaen achter straten,
Die eer avontGa naar eind1) haer leven laten.
5[regelnummer]
Die doot wachti tallen gatenGa naar eind2):
Si medtGa naar eind3) met gheliker maten
Als wel den riken als den maten,
Die woonen in hare arme katenGa naar eind4).
Si en houdt van princen no van prelaten,
10[regelnummer]
No van mannen no van latenGa naar eind5).
Vendse di buten caritaten,
Soo moochstu wel dijn leven haten,
Want du best van Gode verwaten.
Met lichten reinet ghenouch den natenGa naar eind6):
15[regelnummer]
Eens rechters sweert snijt met tween watenGa naar eind7)
Beede dore helm ende dore platen,
Omme te wrekene dine onmaten,
Die du heves in ligghen vatenGa naar eind8)
Gelijc dat bien doen in horen raten.
20[regelnummer]
Vleeu Gode ende dine omsatenGa naar eind9)
Ende bidt hem seere uter maten,
Dat hi dine sonden wille verlaten,
Want de ghene, die met di aten,
Ende weeldechlec te dijnre taflen saten
25[regelnummer]
Ten tiden, dat du waerst ghelatenGa naar eind10),
Ende dronken wijn van ghernatenGa naar eind11),
Gingebras ende notenmuscaten,
Die en selent voor di niet versatenGa naar eind12).
Pijndi alle dijn macht ter baten -
30[regelnummer]
Du best noch binnen dijns levens platenGa naar eind13) -
Ofte dune sels niet connen ghesaten
Den rechtere, hi en sal hem stuer ghelaten;
Doe wel: du seltene dan ghematen.
Daaronder staat ‘Egidius’, denkelijk de voornaam van den | |
[pagina 287]
| |
dichter (= Gielis, Gillis). Onder het volgende gedichtje staat weder hetzelfde onderschrift ‘Item Egidius’. | |
[pagina 289]
| |
2. Niemen en mach tween heeren dienen.Op hetzelfde blaadje perkament staat het niet onaardige door mij aldus betitelde gedicht op dit thema; ik laat het hier volgen. Volgens een ander hs., afkomstig van Van Hulthem (no 192), thans op de Kon. Bibliotheek te Brussel, is dit gedicht uitgegeven door Blommaert in D. War. 1, 134-136. De hier gegeven redactie is vollediger dan de reeds vroeger bekende; deze telt slechts 64 regels. Zij draagt tot titel: ‘Van dat niemen en can ghedoen, hi en es begrepen’ (vgl. fr. on ne peut pas contenter tout le monde et son père). Vgl. beneden vs. 84. Hier en daar kan het door Blommaert uitgegeven gedicht strekken tot aanvulling van de hier bekend gemaakte redactie, welke op sommige plaatsen veel heeft geleden en zoogoed als onleesbaar geworden is. De varianten van Blommaert's uitgave worden aan den voet der bladzijde opgegeven. Alse ic peinse ende visiereGa naar voetnoot1
Ende in mi selven ymaginiere,Ga naar voetnoot2
Hoe dese alendeghe weerelt staetGa naar voetnoot3
Ende met wat boerden sy ommegaet,
5[regelnummer]
Soo dynct mi in therte mine,Ga naar voetnoot5-8
Dat mi beter ware te sine,
Dat mijns levens ware een ende,
Dan langher te sine in dese alende.
Want die scrifture doet ons ghewach,Ga naar voetnoot9-16
10[regelnummer]
Dat niemen tween heeren dienen mach,
Ga naar margenoot+Hi en moet hem met den eenen ladenGa naar eind1)
Ende tsanders vrienscap versmaden,
Opdat sij contrarie sijn met werken.
Dit doet mi pensen ende merken,
15[regelnummer]
Dat ic der weerelt niet mach plegen,
| |
[pagina 290]
| |
En moet Gode te seereGa naar eind2) gaen jeghen.
Want ga ic eenpaerlec ter kerken,Ga naar voetnoot17
Het sijn liede, diet in quade merken
Ende segghen, ic ben een populareGa naar eind3);Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Ga icker niet, sy segghen te ware,Ga naar voetnoot20
Dat ic ben argher dan een hont.
Sprekic vele teenegher stont,Ga naar voetnoot22
Sij segghen dat ic een clappaert benGa naar eind4);Ga naar voetnoot23
Sprekic men dan een ander man,
25[regelnummer]
Soo segghen de liede al ommentomme,Ga naar voetnoot25
Dat ic ga swighende als een stomme.Ga naar voetnoot26
Ga ic gherne in die taverne,Ga naar voetnoot27
De liede radens mi tontberne,Ga naar voetnoot28
Ende segghen, in sal mi niet verweerenGa naar eind5),Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Ic en sal dmine al ute verteeren,Ga naar voetnoot30
Ende tachterst varen in die helle:Ga naar voetnoot31
Latict, so ben ic gheen goet gheselle.Ga naar voetnoot32
Antieric gherne dobbelspel,Ga naar voetnoot33
Men seit, ic en vare nemmer wel;Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Ende latict, soo seitmen dan,Ga naar voetnoot35
Dat ic soo vele doochdenGa naar eind6) niet en can.Ga naar voetnoot36
Draghic mine wapine an mijn siden,Ga naar voetnoot37
Men seit, ic wil vechten ende striden;
Draghicker niet, soo heetic blode,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Soo segghen die liede, ic vechte node.Ga naar voetnoot40
Willic mi jeghen mine viande wreken,Ga naar voetnoot41
Soo comen mine magheGa naar eind7) mi verspreken,Ga naar voetnoot42
| |
[pagina 291]
| |
Ende segghen, hets scande ende lachter;Ga naar voetnoot43
Verdraghic vele, men set mi achter.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Ghevic mine aelmoesenen den armen,
Ende ic mi haer late ontfarmen,Ga naar voetnoot46
Men seit, ic doet om der weerelt eere;Ga naar voetnoot47
Ende ghevic hem niet, so seit men sereGa naar voetnoot48
Dat ic op die arme liede greinseGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Ende omme mine siele niet en peinse.Ga naar voetnoot50
Etic vele, soo heetic glot;Ga naar voetnoot51Ga naar voetnoot51
Latict ooc, soo heetic sot:Ga naar voetnoot52
Dan segghen sij, ic salt sciere bestervenGa naar voetnoot53
Ende van grooten honghere bederven.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Ghevic vele, soo heetic milde,Ga naar voetnoot55-62
Dan seit selc, dat hi wilde,
Dat soo ydel ware mine kiste,
Dat ic waeraf gheven en wiste.
Pleghic tilec op te stane,
60[regelnummer]
Soo tiën mi die liede ane,
Ga naar margenoot+Dat al quaet is, dat ic jaghe;
Slapic langhe, soo heetic traghe.
Antier ic gherne goede wive,Ga naar voetnoot63
Men seit, dat ic putierken blive;Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Latict ooc, so doet men mi ghewach,Ga naar voetnoot65
Dat ic met vrouwen niet sijn en mach.
Varic vele achter landeGa naar voetnoot67
Om feesten te siene menegherande,
Men seit, hets al ydelheit dat ic souke;Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Blivic thuis, ende ics niet en rouke,Ga naar voetnoot70
| |
[pagina 292]
| |
Men seit, dat ic een lollaertGa naar eind8) sij.Ga naar voetnoot71
Siet men goede wennijnghe an mij,Ga naar voetnoot72
Men seit, dat ict met persemen winne;Ga naar voetnoot73
Eist dat ic ooc ledich rinne,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Soo vraecht men mi, wanen het comen mach,Ga naar voetnoot75
Dat ic verteere nacht ende dach.
Onderwindic miGa naar eind9) der liede,Ga naar voetnoot77-80
Men seit, ic hebs ghichte of miede;
Ende latict, wie soot siet,
80[regelnummer]
Men seit, ic en doe dore niement niet.
Toter galghen moet men mi sleipenGa naar eind10),Ga naar voetnoot81
Weetic wat doen, in bem begrepen!Ga naar voetnoot82
Hierbi willic swighen stilleGa naar voetnoot83-98
Ende laten hem segghen haren wille:
85[regelnummer]
Quaetsprekers dies niet moghen ombeeren;
Jeghen quade tonghen helpt gheen weeren.
Hierbi radic elken wel,
Die dese weerelt kennen sel,
Dat hi pine te dienne Gode
90[regelnummer]
Ende te houdene die tien ghebode,Ga naar voetnoot90
Met nerenste volghen der heilegher kerken,
Anders canic niet ghemerken,
Hoe hiemen ruste ghecrighen sal
In dit ellendighe erdsche dal,
95[regelnummer]
Daer onse vader Adaem in stac,
Doe hi Goods ghebot verbrac,
Dat wi becoopen allegader.
Bliscap gheve ons die hemelsche vader!
Amen. Item Egidius. | |
[pagina 293]
| |
3. Swigen brinct vele rusten in.Eindelijk staat er op hetzelfde blaadje een klein, in strophen van 8 regels (met het rijm ababbbcc) afgedeeld versje op het boven genoemde refrein. Het is, zoover ik weet, nog | |
[pagina 294]
| |
onbekend; het is gedicht in den trant der door Serrure, Vad. Mus. dl. 1, uit het Hulthemsche handschrift, medegedeelde versjes, en luidt aldus: In can ghelaten, in moet dichten,
Al saelt mi gheven clein profijt,
Doch so salre bi verlichten
Tferdriet, dat in mijn herte leitGa naar eind1),
6[regelnummer]
Dat ic ghecreech op enen tijt
Met sprekene; noch hebbics nijtGa naar eind2),
Want mi daeraf quam cleen ghewin:
Swighen brinct vele rusten in.
Feeste ende spel drijft menech man,
10[regelnummer]
Omdat hi wel heeft vernomen
Raet, dien hi verclappen can,
Maer en becomt niet wel hem somen,
AlsGa naar eind3) mach van dinen worden comen
Toren groot. Al maecht di vromen,
15[regelnummer]
Orboor eist: sprec no meer no min:
Swighen brinct vele rusten in.
Menech seit van andren quaet
Ende begripet harde seere,
Fel ende loos es sijn baraet:
20[regelnummer]
Hem selven en merct hi nemmermeere.
Clappen scu ende swighen leere;
In erch gheen dinc en keere;
Tierst altoos di selven kin:
Swighen brinct vele rusten in.
25[regelnummer]
Soo wie dat vrouwen beniemaertGa naar eind4)
Met sijnre clappagen sonder scoutGa naar eind5)
Ende nochtan daermede beghaertGa naar eind6)
Solaes te hebbene menechfout,
Ende quaet te clappene es dus bout,
| |
[pagina 295]
| |
30[regelnummer]
Zieden moet menne in sijn smoutGa naar eind7),
Al waert die inghel Cherubin!
Swighen brynct vele rusten in.
Soo wie can houden sinen mont
Ende hem van talen en maect niet breetGa naar eind8),
35[regelnummer]
Men noemtene vroet in alre stont;
Maer die clapt al dat hi weet,
Het wert hem dicwile namaels leet;
Daertoe heet menne sot ghereet
Te Ghent, te Brugghe ende ooc int Swin:
40[regelnummer]
Swighen brync (l. brynct) vele rusten in.
Selc die sprect te sinen spele
Dat hem batet herde cleene:
Qualec verstaent die liede vele,
Daeromme so swighet alleene.
45[regelnummer]
Swighen bestGa naar eind9), seit men ghemeene;
Tonghe brect beene, al en heeft si gheeneGa naar eind10).
Daerbi segghic als int beghin:
Swighen brinct vele rusten in.
Peinst een te segghene, in sinen moet,
50[regelnummer]
Dinghen, die men niet hooren en wille,
Al sijn si nuttelec ende goet,
Beter ware hem ghesweghen stille,
Want lichte comt een in ghescille
Mids warden: merct of ic waer dilleGa naar eind11).
55[regelnummer]
Daeromme leer dwinghen dinen sin:
Swighen brinct vele rusten in!
| |
[pagina 296]
| |
4. Van twaelf poenten van eren.Op een schutblad van een hs. der Naturen Bloeme, berustende op de Koninklijke Bibliotheek te Brussel staat het volgende gedichtje, waarboven ik dezen titel geplaatst heb: Eren ende werdeghen scone vrouwen;
Alrehande clappaedse wederstouwenGa naar eind1);
Scone seden sunder overmoet;
Luttel spreken ende datselve goet;
| |
[pagina 297]
| |
Te tide nemen ende connen gheven;
Simpel ende gherechteleec leven;
Engheerre archeit underwinden;
Vander herten ghierecheitGa naar eind2) sinden;
Ghenindechleec onrecht wederstaen;
Altoos gherne met GhodeGa naar eind3) ghaen;
Wel te tide connen verdraghen;
Met rechter redenen holpen maghen;
Die dese xii hout ende gherne meet vrede,
Alrehande goet sal hire winnen mede.
| |
5. Van dingen, die selden gediën.Op hetzelfde schutblad staat, behalve de volgende verzuchting van een verliefde: Ay! mocht mi noch soo ghescien,
Dat ic hare, die dliefleec sien
Draecht, mochte spreken na mijn ghevoech,
Alre vrouden hadde ic dan ghenoech!
en het in de middeleeuwen geliefkoosde raadsel, besproken door Dr. Suringar in Rijmspreuken 2, 10 en o.a. gedrukt bij | |
[pagina 298]
| |
Blommaert, O Vla. Ged. 2, 64Ga naar voetnoot1), het volgende versje, waarvan de laatste regel den titel aan de hand deed, behoorende tot eene niet ongewone soort van gedichtjes. Men vindt er een voorbeeld van bij Goedthals, Oude Ndl. Spreuken 40: Eene jaermarct sonder dief;
Een schoone maeght sonder lief,
Een schuere met coren sonder musen,
Een oudt man sonder lusen;
Een oudt wijf sonder schelden,
Dese vijf dinghen vindt men selden.
Het uitvoerigste van deze soort is een gedicht in het Cheltensche hs. van de seven Vroeden enz. te Brussel, getiteld: Van dinghen die selden ghescien
Moghe di hier lesen ende sien.
Het is nog onuitgegeven, is 84 verzen lang, en begint met: Ic beghinne .......
De raro contingentibus.
Het nu volgende versje bevat een twaalftal van dergelijke zaken, niet die zelden geschieden, maar die zelden goed uitkomen of ‘ghediën’: Prelaten sunder Gods-ontsien;
Papen die hare kerke vlien;
Princen vrec ende unghenedich;
Scone wijf fel ende onghestedich;
Riddere die sijn lant vercoopt;
Joncwijf die te mertenneGa naar eind1) loopt;
Richtere, die gherne liecht;
| |
[pagina 299]
| |
Scepen, die drecht bedriecht;
Out man, die in de doorheit tiitGa naar eind2);
Nonne, die dicke ute riit;
Scoliere die vruech mint;
Arm man die wale wiin kint:
Dits ene dousine, wildiis liën,
Diemen selden siet ghediën.
| |
6. Een onbekend gedicht over de hemelteekenen.Behalve het onder 1), 2) en 3) bekend gemaakte perkamenten blad, ontving ik van De Vries, met de opdracht het bekend te maken, ook een blad perkament van sterrekundigen inhoud. Het heeft ongetwijfeld als schutblad gediend: de eene, naar buiten gekeerde, zijde is veel minder goed bewaard dan de keerzijde. Het heeft een gelijksoortigen inhoud als de Natuurkunde van het Geheelal, uitgegeven door Clarisse, doch is geheel anders bewerkt: men vergelijke slechts Natuurkunde, vs. 1013 vlgg. met vs. 9 vlgg. van dit hs., en het verschil zal bij den eersten oogopslag in het oog vallen: zelfs de namen der teekenen van den dierenriem verschillen. Dit neemt niet weg, dat beide geschriften naar denzelfden latijnschen tekst vertaald kunnen zijn. Dit schijnt mij toe werkelijk het geval te wezen; doch dan heeft de bewerker van den thans gevonden tekst daarin, naar het mij voorkomt, geen groote bedrevenheid gehad. De tekst is niet bij uitstek belangrijk, doch verdient ook naast het werk van Broeder Geraert een klein plaatsje. | |
[pagina 300]
| |
Hier en daar kan de inhoud van het fragment door Natuurk. worden opgehelderd en verstaanbaar gemaakt. ........ al sijn lijf
.... beest, man ende wijf,
.... bi wandelt ende keert
Die tijt, als ons een meester leert.
5[regelnummer]
Elc teeken hevet sinen name
Na dieren ende wel bequame.
Hort die namen van hem allen,
Hoe properlike dat si vallen.
Dat ierste heet na een scaep,
10[regelnummer]
Ram oft weder; elc paep
In Latine pleghet te heten
Aries; vort seldi weten,
Dat al die tijt nature ontfaet
Des tekens, daer die sonne in gaet:
15[regelnummer]
Niet int teken, maer daer onder
So gaet die sonne; dan es geen wonder,
Want elc teken es, dat wet,
Hogher dan die sonne gheset.
Die sonne sal in dit teken wesen
20[regelnummer]
Te half Merte, heb ic gelesen.
Voort heeft die ram der cracht meereGa naar voetnoot1)
Van after, na der meester leere:
Dits in der sonnen te verstane,
Want haer dan die macht gaet ane.
25[regelnummer]
Si was des langhen winters mat,
Ende heeft luttel machts gehat.
Die lenten, na den kalengiere,
Ende dat jaer beghinnen hiere;
Dan es gelijc die dach ente nacht:
30[regelnummer]
Die werelt wert dan ghewrachtGa naar voetnoot2),
| |
[pagina 301]
| |
Nacht ende dach hebben dan
Ghelijc twaelf uren an.
Dat ander teken es genoemt
Taurus; wetti hoe dat comt?
35[regelnummer]
Hi heet in dietsche een stier,
Ende es van tween sterken dier.
Dan wert die sonne crachtich meere
Van hitten vele dan si was ere,
Recht als taurus es geacht
40[regelnummer]
Een groot deel bovens rams cracht.
Die sonne gaet te midden Aprille
In dit teken.Ga naar voetnoot1)
Ga naar margenoot+............
ViertienGa naar voetnoot2) es des daghes macht.
45[regelnummer]
Geminus heet dat derde teken,
Dats twelichtGa naar voetnoot3) onder de leken.
Der sonnen es ghecomen an
Twevoudighe hitte dan.
Die sonne te half meye gaet
50[regelnummer]
Onder dit teken recht daert staet.
Elc nacht heeft acht uren;
Die dach pleghet sestien te duren.
Tfierde teken dat heet creeftGa naar voetnoot4):
Die sonne dan haer hooghste heeft
55[regelnummer]
Ghelopen ende gaet achterwaert,
Recht als een creeft hare vaert.
Dan gaet in den somertijt,
Daer jeghen Lijsken hare verblijt,
Want haer herte loopt meyen,
| |
[pagina 302]
| |
60[regelnummer]
Singhen, springhen ende reyen.
Die sonne in dit teken steet
Te midde wedemaent wel heet.
Ses uren heeft elc nacht allene:
Elc dach hevet wel achtiene.
65[regelnummer]
Dat vijfste teken heet leoGa naar voetnoot1)
Ic wilt u segghen hoe:
Hets crachtich boven alle dier;
Si toghen dicke felle manier.
Dus eest in der sonnen dan:
70[regelnummer]
Si hevet meneghe felheit an.
Als si in dit teeken gaet,
So werct si menege ondaet.
Die tijt es herde bose
Ende doet den lieden grote nose.
75[regelnummer]
Niet en laet; noch min poesoen,
Al heefstu des wat te doen:
Dijn bloet wert dan verroert
Van groter hitten ende verstoort,
Recht als een water, al eest cout,
80[regelnummer]
Dat men met des misch gewout
Verhitten doet ende zieden sciereGa naar voetnoot2)
Ende verwandelt biden viere.
Die felle hontdaghe die sijn dan,
Die scuwen wijf ende man.
85[regelnummer]
Ga naar margenoot+......... lyoen
Staet ene sterre, fel es haer doen:
Hont hetense astronomine,
| |
[pagina 303]
| |
Si doetGa naar voetnoot1) ons dicke grote pine.
Bi wilen staet si int zuden.
90[regelnummer]
Van haer wil ic u beduden:
Als die sonne bi haer es
Vor oft achter, des sijt gewes,
Dat in die hontdaghe si.
Wel viertich daghe, seitmen mi,
95[regelnummer]
Pleghen si haer crachte toghen,
Al ware myn, ic sout doghen.
Wacht u vor der honde daghe:
Si comen op den sevenstenGa naar voetnoot2) daghe
In hoymaent vol van venijn,
100[regelnummer]
Ghelijc den dovenden hondekijn,
Dat woedetGa naar voetnoot3) anden sinnen
Ende venijns es vol van binnen.
Noch volghet ene grote claghe:
Die tijt es fel in die hontdage!
105[regelnummer]
Te midde hoyemaent so comt saen
Die sonne in dit teken gaen.
Elc dach heeft dan sestien ghetideGa naar voetnoot4)
Die nacht acht, vrouwe Yde.
Dat seste teken heet virgo,
110[regelnummer]
Dat es maget, merct hier toe,
Dat gelijct eenre maghet,
Die al rijp es ende niet en draghet,
Rijp van zeden ende ghestade,
Ende node onsuverhede dade,
115[regelnummer]
Ende haren sin also heeft geset,
Dat si wil bliven onbesmet.
Dus es die tijt der maget gelike,
| |
[pagina 304]
| |
Want die vrucht, die somwileGa naar voetnoot1)
Heeft gewassen dat si sal
120[regelnummer]
En teGa naar voetnoot2) werden ende overal
Ende es al ripe ende volcomen,
Dits bi der maghet opgenomen.
Ic woude si gescepet waren
Int rode mere ende souden varen
125[regelnummer]
Sonder roeder, dat si mochten,
Die oit spraken of gedochten
Ga naar margenoot+Van maeghden ende vrouwen medeGa naar voetnoot3),
Sonder mesdaet dorperhede!
Die sonne in midden oeste jaget
130[regelnummer]
Haren loopGa naar voetnoot4) recht inder maget.
Tien uren heeft die nacht an hore,
Die dach viertien, na ghehoreGa naar voetnoot5).
Dat sevende teken heet libra,
Die heet ene wage verre ende naGa naar voetnoot6),
135[regelnummer]
Ende al hier dan es nacht
Den daghe ghelijc in hare crachtGa naar voetnoot7),
Recht als die waghe... heff .... haer:
Dus es nacht ende dach al daer.
Die herfste gaet in, den somer .....
140[regelnummer]
Som kalendier diet wel bed .....
In midden gherstmaentGa naar voetnoot8) gaet ......
Die sonne in de waghescale.
| |
[pagina 305]
| |
Hier es dach ende nacht gelijc lanc
Van twaelf uren sonder wanc.
145[regelnummer]
Dat achtende teken dat es een dier,
Heet scorpio ende es onghehier.
Des diers stert es al venijn ....
Daer ute dat comt den ludenGa naar voetnoot1)......
............Ga naar voetnoot2)
Omdat cout wert van naturen
150[regelnummer]
Ende stroit venijn in corter uren.
In ruselmaentGa naar voetnoot3) ontfaet haer doen
Die sonne in den scorpioen.
Elc dach es van tien scouwenGa naar voetnoot4),
Elc nacht viertien gewouden.
155[regelnummer]
Dat neghende es sagittarius,
Dat heet in dietsche worden dus:
Scutter, want dat teken sciet
Coude, dat hem die winter hiet.
Te half November comt gegaen
160[regelnummer]
Die sonne in dit teken saen.
Sestien uren sijn een nacht,
Ende acht sijn des dages cracht.
Capricornus es een dier,
Dus heet dat tiende teken hier.
165[regelnummer]
Vor eest bocGa naar voetnoot5), achter serpent,
Dus mach hi seggen diet wel kent,
Als die boc wil eten gaen......
j. verdam. |
|