Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11
(1892)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
Van begrijpe.Het beroemde Comburger handschrift te Stuttgart bevat twee middelnederlandsche gedichten, die tot nu toe niet zijn uitgegeven, nl. die, waar boven staat van zeden en van begrijpe, beslaande fol. 161-165. Kausler en Mone meenden beiden, dat deze twee gedichten behoorden tot den Leekenspieghel, waarvan een uitvoerig fragment voorafgaatGa naar voetnoot1), dat door Dr. M. de Vries niet is gebruikt voor zijne uitgave, doch dat thans gecollationeerd is door Dr. J. Verdam. Van bovengenoemde kleine gedichten bevat het eerste 528 versregels. Het tweede komt zelfs twee maal voor in het Comb. hs. en wel eens op fol. 85 v en nogmaals op fol. 265 r. Dat op fol. 85 v is zeer slordig geschreven en bevat eenige varianten van het op fol. 265 r voorkomende. Het is mij onmogelijk te zeggen of dit gedicht oorspronkelijk is, dan wel vertaald en of het een op zich zelf staand geheel vormt of tot een ander werk behoort. Mijne onderzoekingen hiernaar zijn vruchteloos gebleven. Ik zal het hier mededeelen, volgens den tekst van fol. 265 en tevens de voornaamste varianten van den anderen tekst opgeven; ieder, die er lust toe gevoelt, kan dan naar het mij onbekende zoeken. Comb. hs. fol. 265 r. Van begrijpe.
1[regelnummer]
Die met begrijpe quetst zine ghebuerenGa naar margenoot+
Ende scentGa naar voetnoot2), dat si van scaemten trueren,
Sye selve wel, hoe tgheval es bi:
Wel werden mach, dat niet en zij.
5[regelnummer]
Christus sprac ten fariseen ghemeen:
Die zuver es, werpe den eersten steen.
Als zij verstonden ons heren woort,
Niemen en trac om werpen voort.
| |
[pagina 211]
| |
Noch sprac god: pieter stec in dijn zwertGa naar voetnoot1);
10[regelnummer]
Wie metten zwerde den anderen deertGa naar voetnoot2)
Metten zwerde wert hi ghesleghen.
Waert ons niet zalich, god hadt verzweghenGa naar voetnoot3).
Ten snijt gheen zwert so grievelije zeere
Als tonghe, die rovet des menschen eereGa naar voetnoot4).
15[regelnummer]
Van goede so vercouvert men wel,
Maer eere verliesenGa naar voetnoot5) es al te fel.
Mijns selfsGa naar voetnoot6) ghebrec cleeft an mi vast.
Dat anderen weecht, es mi gheen last.
Ic hebbe te draghene ghenouch an tmijn
20[regelnummer]
Twi soudie yemens begripere zijn?
Ne vonnest niementGa naar voetnoot7), gods raet es best,
Sone werdi niet ghevonnest in 't lest.
Al dinct hu eens anders faeute zwaer,
Hu faeute weecht hu niet te minGa naar voetnoot8) een haer.
25[regelnummer]
Ghepeins doet wanen, waen doet mesmerken.
Mesmerken doet dolen ende liecht den werken.
Bi wanen es menich zin ghehoent,
Maer die wel weerct, wert wel gheloent.
Die noint mesvielGa naar voetnoot9) no vallen mochte,Ga naar margenoot+
30[regelnummer]
Het heeft sule vonden, die noint en zochteGa naar voetnoot10).
Elc zye voer hem, hoe vaste hi sta:
Meskief scijnt verre, hets dicwile na.
So wie dat spreken wille up mi,
Bezye hem selven, wie hi zy.
35[regelnummer]
Es hi goet ende al de zine,
So eist mi te mindre pineGa naar voetnoot11).
Menich up den andren spreect.
Wistc hi selve wies hem ghebreect
Ende hoe hem danne ware ghescietGa naar voetnoot12),
40[regelnummer]
Hi zweghe ende sprake up niemenGa naar voetnoot13) niet.
| |
[pagina 212]
| |
Ic woude, de sulke zaghe up hem
Ende liete mi bliven, dat ic bem.
Of seide niet meer dan hi saghe,
Elder in een vremt ghelaghe.
45[regelnummer]
Maer quade tonghen moeten clappen,
Al soude mense te sticken cappen.
Daer omme sone lieten zijs niet
Daer menich ongheval af es ghesciet.
En begrijp dinen evenkerstin niet.
50[regelnummer]
Bepeinse wat dieGa naar voetnoot1) selven es ghesciet.
Ende wiltu goeden loen ontfaen,
Sone gaet niet voer wel ghedaen
Paeusen, keyseren, lantsheren verhevenGa naar voetnoot2)
Ende alle, die nu ter weereltGa naar voetnoot3) leven
55[regelnummer]
Die moetent hier met allen laten
Ende varen al naect haerre straten.
Die dan naer duecht heeft ghestaen,
Die sal goeden loen ontfaen.
Kindre nu laet ons wel levenGa naar voetnoot4),
60[regelnummer]
So werden wi met gode verheven.
Dies ionne ons die vader ende die zoneGa naar voetnoot5)
Ende dheleghe gheest, drie personen,
Als een god al te zamen
64[regelnummer]
Eewelic ende overal, amen, amenGa naar voetnoot6).
f.a. stoett. |
|