Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11
(1892)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Lateinische Litteraturdenkmäler des XV. und XVI. JahrhundertsHerausgegeben von Max Hermann und Siegfried Szamatolski.In Duitschland is weder een nieuw wetenschappelijk werk op touw gezet, dat onze aandacht wel verdient. Uitgaande van het denkbeeld, dat de Latijnsche literatuur der XVde en XVIde eeuw eene rijkelijk vloeiende bron is voor al wie zich bezig houdt met de studie van het godsdienstig en literair leven dier tijden, hebben Max Herrmann en Siegfried Szamatólski het plan opgevat eene reeks van belangrijke ‘Literaturdenkmäler’ op nieuw uit te geven. Reeds zijn zij begonnen dat plan uit te voeren; een drietal werken der XVIde eeuw: twee van Duitsche schrijvers, één van een Nederlander, zijn gepubliceerd. Het zijn Gnapheus' Acolastus, uitgegeven door Joh. Bolte; Eckius Dedolatus door Siegfried Szamatólski en Naogeorgus' Pammachius door Johannes Bolte en Erich Schmidt. Dat die uitgaven voldoen aan de eischen, welke men zulken werken mag stellen, kan reeds vermoed worden door wie let op de gunstig bekende namen der uitgevers; neemt men nader kennis van deze werkjes, dan ziet men spoedig hoe nauwgezet de uitgevers hunne taak hebben volbracht. No 2 Eckius Dedolatus en no 3 Pammachius verplaatsen ons in den strijd, dien de aanhangers der Hervorming in Duitschland voerden tegen het Katholicisme en de Katholieken; beide behooren tot de zoo omvangrijke littérature militante dier dagen. Het eerste werk (1520) is, zooals de uitgever zegt: ‘ein Hieb des Humanismus auf den Scholasticismus in Form einer persönlichen Satire, die sich gegen dessen Hauptkämpen, den “praesultor Dominicastrorum”, Johann Eck richtet, der als Verkörperung aller geistigen und moralischen Verkommenheit der derzeitigen Geistlichkeit erscheint’. De tot nog toe onbe- | |
[pagina 75]
| |
kende schrijver (dat het een Duitscher is, wordt niet betwijfeld) heeft zich bediend van een, vooral toen geliefden, vorm: den dialoog. In eene reeks van onderling samenhangende gesprekken wordt Eck te midden zijner vrienden geschetst en belachelijk gemaakt. Daar hij zich onwel gevoelt, wordt er een Chirurgus uit Leipzig ontboden om den voorvechter der Katholieken te genezen. De Chirurgus doet zijn patient verschillende kunstbewerkingen ondergaan en slaagt er eindelijk in hem te genezen na hem op verschillende plaatsen beschaafd, behouwen (dedolatus) en gevild te hebben. Naar Szamatólski ons mededeelt, stelde Ranke dit werk nog boven de Epistolae Obscurorum Virorum. Al buigt men eerbiedig voor het gezag van den naam Ranke, men mag toch vragen of hier niet overvraagd wordt. No 3 Pammachius (1538) is een omvangrijk (bijna 4000 verzen tellend) drama in vier bedrijven, waarin Naogeorgus (Kirchmeyer) het Katholicisme en de Katholieke geestelijkheid op felle wijze bestrijdt, bespot en beschimpt. In bisschop Pammachius en diens vriend Porphyrius heeft de Schrijver de hebzucht, den overmoed en alle gebreken der pauselijke curia samengevat en belichaamd. Tegenover deze twee geestelijken, die een verbond sluiten met Satān en zijne handlangers, heeft de Schrijver den zwakken keizer Julianus en zijn verstandigen raadsman Nestor geplaatst, terwijl Christus met zijne apostelen Petrus en Paulus en de allegorische personen Veritas en hare dienstmaagd Parrhesia het Christendom vertegenwoordigen. Ondanks sommige lange gesprekken is het stuk niet zonder dramatische waarde; het werd o.a. in 1545 door de studenten van Cambridge vertoond. Zijne groote verdienste echter is, dat het ons, evenals Eckius Dedolatus, geheel verplaatst in den fellen strijd der toenmalige meeningen; ons in staat stelt een blik te slaan in het gemoedsleven van de aanhangers der Hervorming. Gewichtiger nog dan deze twee, hier kort besproken, werken is het eerste nommer dezer reeks: Acolastus van Gulielmus Gna- | |
[pagina 76]
| |
pheus, uitgegeven door Dr. Joh. Bolte, die aan de studie onzer taal- en letterkunde reeds zoo menigen gewichtigen dienst heeft bewezen. Wij hebben hier een der dramatische werken van een Nederlander, van Willem de Volder, den man dien Guicciardini in zijne Descrittione noemde: ‘il primo poeta comico, che havesse la Germania inferiore’. Acolastus (1529) is eene dramatische bewerking der bijbelsche gelijkenis van den Verloren Zoon. Daar dit stuk eene nieuwe richting aangeeft in de ontwikkeling van het Nieuwlatijnsche drama en daarom in hooge mate belangrijk is voor wie de geschiedenis van het tooneel bestudeert, verdient het wel meer bekend en gelezen te worden. Gnapheus is er in geslaagd de bijbelsche stof zoo te verwerken, dat zijn stuk soms oorspronkelijk zou kunnen schijnen, indien de hier en daar verspreide bijbelwoorden ons niet den oorsprong van het stuk herinnerden. Een wapen in den strijd tegen de Katholieken was Acolastus niet, al blijkt wel dat de Schrijver niet aan hunne zijde stond. Daarentegen heeft dit stuk, gelijk zoovele andere Nieuwlatijnsche drama's, eene paedagogische strekking, die het bijzonder geschikt maakte als schooldrama dienst te doen. Door dat streven van den Schrijver wordt de kunstwaarde van zijn werk verminderd, maar er blijft toch genoeg te waardeeren over. In eene voortreffelijke Inleiding heeft Dr. Bolte de beteekenis van dit stuk en het leven des Schrijvers geschetst; in een bibliografisch overzicht getoond, hoe algemeen verbreid en bekend het was en in een Exkurs aangewezen, welke klassieke auteurs en werken door Gnapheus gebruikt zijn bij het samenstellen van zijn stuk. Eene enkele opmerking over het door Dr. B. medegedeelde moge hier een plaatsje vinden. Dr. B. schrijft: ‘Noch nicht aufgeklärt ist die Frage, wie die neulateinischen Dramatiker zu der Einführung eines Chorliedes am Aktschlusse kamen. Wahrscheinlich schwebte ihnen der Gedanke einer Wiedergeburt der griechischen Tragödie in lateinischer Sprache mit entsprechender musikalischer Begleitung vor, und man meinte Terenz und Plautus auf solche Weise | |
[pagina 77]
| |
übertreffen zu können.’ Naar het mij voorkomt, houdt Dr. B. hier geene rekening met den sterken invloed van Seneca's tragediën; daar immers vindt men steeds een koorlied aan het eind van Actus I, II, III en IV. Voor ons Nederlanders is dit tooneelstuk van beteekenis, ook daar het ten voorbeeld gestrekt heeft aan het Fransche tooneelstuk, dat in de 16de eeuw hier te lande vertaald is onder den titel Van den Verloren ZoonGa naar voetnoot1). Een blik op de lijst van werken, die in deze reeks zullen volgen, zal spoedig duidelijk maken, hoe wenschelijk het is deze onderneming te steunen. Van die werken noem ik: Euryalus und Lucretia; Bebels Facetiae; Morus' Utopia; Epistolae Obscurorum Virorum; Erasmus' Carmina en Pädagogische Schriften; Gyraldus Dialogi duo de poetis nostrorum temporum; Poggio's Facetiae; Eobanus Hessus' Heroïdes en Satirische Dialoge. Vooral vestig ik de aandacht op de tooneelstukken Joseph van Cornelius Crocus; op Macropedius' Rebelles en Aluta, welke alle drie door Dr. Bolte zullen worden uitgegeven. De geschiedenis van het Nieuwlatijnsche drama te onzent is een veld, dat schaars door Nederlanders betreden en bewerkt is. Behalve in het verdienstelijke werkje van Dr. A.H. Garrer over Schonaeus (Haarlem, Erven Bohn, 1889) wordt dit deel onzer tooneelgeschiedenis slechts hier en daar onderzocht en besproken. Ook hier zijn het weer vreemden, die ons opmerkzaam moeten maken op het belangwekkende in de geschiedenis van ons verleden: de Engelsche geleerde Herford, de Duitschers Goedeke, Bolte, Spengler en Jacob Minor hebben reeds lang getoond, hoe gewichtig de kennis van het Nieuwlatijnsche drama is voor onderzoekers der moderne literatuur. Moge men dan nu te onzent eenige belangstelling toonen in de onderneming der Duitsche geleerden en die zooveel mogelijk steunen. Het handig formaat, het fraaie papier en de gansche verdere uitvoering dezer uitgaven zijn eene reden te meer om ze te koopen. 24 Sept. 1891. g. kalff. |
|