Koek en ei.
In het D. Wtb. 5, 2499 (art. Kuchen) staan, onder meer, de volgende aanhalingen opgeteekend: ‘(sie seind) mit einander éin kuchen’; ‘mit herr ... Speten ist er, als man sagt, áin kuch und aier gewest’; ‘wir sind ja immer ein kuch und ein mus gewesen’; ‘se sünd een bak, een eierkoken’; alles om innige vriendschapsbetrekking of volmaakte eensgezindheid uit te drukken. Luther spreekt, in denzelfden zin, van: ‘mit einem für einen kuchen gerechnet werden’, ja zegt zelfs: ‘ich bin nu éin kuche mit Christo’; trouwens hetzelfde beeld wordt in ons Formulier voor het H. Avondmaal aangetroffen (‘gelijk uit vele koornkens één meel gemalen en één brood gebakken wordt ... alzoo zullen wij ... allen te zamen één lichaam zijn, enz.’).
Geen twijfel dus, of noch het onzinnige kok (dat zooveel zou zijn als: haan = kip = kop = Coppe, uit den Reinaert), noch het meer redelijke kloek en ei (beide vermeld bij hildebrand, Na vijftig jaar, 2de dr., blz. 126-127) zijn noodig om onze zegswijze ‘zij zijn met elkander koek en ei’ op te helderen, daar die blijkbaar onverbasterd is overgeleverd.
a.b.