Verklaring van een plaats in de rijmkroniek van Jan van Heelu: vs. 2855.
Er wordt op de bedoelde plaats een tocht van de Hollanders, bondgenooten der Brabanders, tegen de Gelderschen in 1284 beschreven. Op dien tocht ‘braken si’ (de Hollanders)
‘Dies bochuys doen van Mere.’
Wat is een bochuys? Niets: het woord komt nergens elders voor. Willems gist dat gelezen moet worden: blochuys; en die gissing ligt zeker voor de hand. Maar wat dan aan te vangen met den genitivus: dies? ‘Zij braken dies blochuys’, gaat toch niet. Als Willems gelijk heeft, moeten wij aan zijn verbetering nog een tweede toevoegen en lezen: dat blochuys.
Maar Willems heeft geen gelijk. Een post in een rekening stelt hem in het ongelijk.
De archivaris van Leiden, Mr. Ch. Dozy, bezorgt voor het Historisch Genootschap te Utrecht de uitgaaf der oudste rekeningen van de stad Dordrecht. Verleden zomer kwam hij tot mij om opheldering, zoo mogelijk, van het opschrift boven een hoofdstuk der rekening van 1284: ‘Van der herevard, die men voer opten boeck van Mere’. Ik was zoo dadelijk niet gereed om hem de plaats te verklaren. Van die heervaart herinnerde ik mij niet ooit gehoord te hebben: in de Hollandsche kronieken en oorkonden meende ik te weten dat er geen gewag van gemaakt wordt. Ik ging aan het zoeken en vond al spoedig dat Dr. Schotel, die indertijd zoo ijverig in het archief van Dordrecht gesnuffeld heeft, ook deze rekening kende. In de Beschrijving der stad Dordrecht, door hem en Smits gezamenlijk bewerkt, blz. 307, spreekt hij van ‘de heervaart naar de Beek van Meeren bij Maastricht’. Maar die beek (gesteld dat zij bestaat) kan ons niet baten, want in het handschrift staat duidelijk: boeck. Ik wendde mij vervolgens tot de Brabantsche kronieken, in de eerste plaats tot Van Heelu, en niet te vergeefs: ik vond er blijkbaar dezelfde heervaart beschreven, vs. 2840 vgl., en in die beschrijving het vers, dat ik hierboven